‘Elk deel van het geheel, al wat van nature door de kosmos wordt omvat, moet eens sterven, dat wil zeggen, het zal in een andere vorm overgaan. Als dit proces van nature slecht zou zijn, dan zou het geheel, waarvan de delen telkens in iets anders overgaan en op allerlei verschillende wijzen op het sterven worden voorbereid, zich niet met zo’n schoonheid kunnen ontwikkelen. Want dan zou de natuur zichzelf kwaad doen en noodgedwongen in het verderf worden gestort of het zou haar ontgaan dat dit gebeurde; zowel het één als het ander is ondenkbaar. Zelfs als wij in de schepping de natuur buiten beschouwing laten, is het belachelijk dat wij, hoewel de delen van het geheel geschapen zijn om te veranderen, toch verbaasd en ontstemd zijn als iets zich volgens de natuur voltrekt en oplost in datgene waaruit het is opgebouwd.’