Night in the city


Vannacht had ik weer eens last van een lucide droom. Voor zover je daar last van kunt hebben, want zo’n droom is doorgaans ook heel plezierig. In een lucide droom heb je zelf het heft in handen. Je kunt alles meemaken wat je wilt. Eigenlijk ben je wakker, maar toch droom je. Je stuurt de werkelijkheid met de kracht van je eigen verbeelding. Toch was het niet echt een lucide droom. Ik droomde gewoon dat ik wakker was en ik zag alles als een film aan mij voorbij glijden. Tegelijk zag ik mezelf, nietig als een kleine bioscoopbezoeker, zittend voor het scherm van mijn eigen bestaan.

Opeens had ik een moment van verlichting. Het was of ik opgetild werd, ver boven de nachtelijke stad waarin ik mij bevond. Ik zag alle lichtjes beneden steeds kleiner worden en ik gaf me over aan deze wonderbaarlijke levitatie die steeds grotere vormen aannam. Ik voelde ik mij opstijgen in een andere werkelijkheid en langzaam één worden met alles. Dat wil zeggen, één met het hele universum, één met alle sterren en planeten, de stroom die de atomen verbindt met het melkwegstelsel… gaswolken, lichtjaren en zo, je weet wel, zou Reve zeggen.

En terwijl mijn verbeelding zo opklom naar hogere sferen, voorbij het lichaam zelfs en de geneugten van het vlees, belandde ik in de ijle regionen van de noordpool en zag een witte ijsbeer, die met zijn zwiepende staart zijn eigen sporen in de sneeuw uitwist om de jagers te misleiden. Die almachtige, ijskoude ijsbeer die met zijn adem zijn drie dode jongen weer tot leven wekt. Ik dacht, als ik dit onthoud, dan zal ik altijd weten dat er meer is tussen hemel en aarde.