In deze dagen van corona gebeurt er van alles met mij. Mijn hart slingert heen en weer en ik heb de grootste moeite om mijn innerlijke balans te bewaren. Slapen doe ik gelukkig nog goed, al zijn mijn dromen vreemd en soms bizar. Vannacht was ik in Amsterdam maar ik kon de weg niet vinden. Opeens dwaalde ik door het patershuis van het Ignatiuscollege aan de Hobbemakade. Het is het decor van mijn pubertijd, die troosteloze jonge jaren. Bonjour tristesse, je weet wel. Alle kamers stonden leeg. Het beeld van Ignatius op het eind van de gang was van zijn sokkel gevallen. Ach lieve, lieve Moederkerk!
Ik ging de kapel in en ook die was leeg en verlaten. Ik hoorde een jongeman zingen met een bekende stem, maar ik kon niet thuisbrengen wie het was. Toch hoorde ik de tekst van zijn liturgisch lied luid en duidelijk: ‘De Mensenzoon komt op de wolken ten overstaan van alle volken.‘ Wie is de Mensenzoon? dacht ik. Mensenzoon? Zoon? Oon…? De echo stierf weg en de zomer lonkte in de verte, daar waar Liesbeth List haar laatste deuntje floot. Een houtduif koerde: ”Mijn opoe is dood! Mijn opoe is dood!”
De kapel zat tot de nok toe vol en ook de televisie was aanwezig. Er hingen zelfs camera’s boven het altaar, heel hoog in de lucht. Eén camera zwiepte met een gigantische boog heen en weer. Er kwam wierook uit, maar helemaal duidelijk was dat niet. Misschien stond dat ding wel gewoon in de fik. Het werd steeds mistiger binnen. Het duurde niet lang of je kon geen hand voor ogen meer zien.
Ik liep de kapel uit en kwam in soort voorhof terecht met een kloostergang. Achter de tralies van de kloostercellen zaten nonnen verkleed – of beter ‘ontkleed’ – als prostituees. Eentje trok een pruik van haar hoofd en bleek kaal te zijn. Bij één ander keek ik even naar binnen. Ik zag een kale ruimte met een bed. Daarnaast lagen peuken naast een asbak en een fles cognac die was omgevallen. In de hoek stond een bidstoel. Op het tafeltje voor het raam lag een Bijbel met een doodskop ernaast. Uit de oogkassen kropen insecten met blauwgroene vleugels. Daarnaast sliep een slang alsof hij nooit zou ontwaken. Het gif droop uit zijn bek.
Geef mij maar mystiek, dacht ik nog. Het verdriet van de liefde kent bittere tranen, vooral als er sprake is van een toxische relatie. Love is a dangerous drug. De non lachte en vroeg waarom ik niet binnenkwam. Ze was vrijwel naakt en had geen tanden in haar mond. Aan de muur hing en crucifix die langzaam begon te smelten. Toen ik mij omdraaide, zag ik dat de hele kapel was leeggelopen. Een grote menigte stond zwijgend achter mij. Buiten op straat kwam een voddenjood voorbij. Hij riep om zijn moeder, maar niet duidelijk was waarom: ‘Vodduuuh! Vodduuh! Vodduuh!’
‘Motherfucker!’, riep ik.
Op dat moment was ik plotseling naakt en kreeg ik een erectie. Ik stortte mij op de dichtstbijzijnde muur en priemde mijn lans van vlees in de zachte, grijze zandsteen. Ik huiverde. De ruimte om me heen smolt weg in een vloeibaar universum. Ik baande mij een weg naar de uitgang. De klokken gingen luiden. Buiten waren kinderen aan het knikkeren en zachtjes begon het te regenen. Vrijwel iedereen die ik daarna nog tegenkwam was dronken. Zelfs mijn moeder die in haar rubbercorset op straat liep zonder mij te groeten. Ik ga naar huis, dacht ik. Ik heb het wel gehad.