‘Hij was een geestesgestoorde, die visioenen meende te zien; en dreef zijn waanzin zelfs zo ver, dat hij zichzelf als een door God gezondene zag en verkondigde dat hij de belichaming van Jezus Christus was. Het parlement veroordeelde hem, zeer wijselijk, tot opsluiting in een gekkenhuis. Buitengewoon merkwaardig was, dat er op dat moment in datzelfde gekkenhuis een andere krankzinnige man verbleef, die zichzelf de Eeuwige Vader noemde. Simon Morin werd zo getroffen door de waanzin van zijn lotgenoot, dat zijn ogen werden geopend voor de waarheid van zijn eigen toestand. Hij leek, voor enige tijd, tot bezinning te zijn gekomen; en nadat hij de magistraten van de stad blijk had gegeven van zijn berouw, werd hij, ongelukkig genoeg voor hem zelf, uit zijn bewaring ontslagen. Enige tijd later verviel hij weer tot zijn oude staat van waanzin.’
Aldus beschreef Voltaire in een commentaar op Cesare Beccaria’s Essay over misdaad en straf het geval van Simon Morin die in 1663 werd veroordeeld tot de brandstapel. Ik kwam dit wonderlijke geval van waanzin tegen in het boek van Milton Rodeach, De drie mannen van Ypsilanti, een schizofrene krachtmeting (1964). Rokeach was een psychiater die meende dat je mensen die behept zijn met een waanidee – bijvoorbeeld de gedachte dat je Jezus Christus bent – kunt genezen met door ze te confronteren met iemand met hetzelfde waanidee. Waanideeën zag Rodeach als verkeerde cognities die bij zo’n brute confrontatie als sneeuw voor de zon verdwijnen. Twee mensen kunnen niet tegelijk denken dat ze Jezus zijn, om over drie maar te zwijgen. Wat hier op een bizarre manier aan de orde komt is de vraag: wat is identiteit? De psychoanalyticus’ Erik H. Erikson schrijft in zijn boek Identity and lifecycle (1959):
‘Het besef een persoonlijke identiteit te hebben, stoelt op twee gelijktijdige observaties: de rechtstreekse perceptie van de onveranderlijkheid en continuïteit van het eigen ik in de tijd en de gelijktijdige perceptie van het feit dat ook anderen, de onveranderlijkheid en continuïteit van ons ik waarnemen.’
Maar wat gebeurt er als jouw ervaring van je eigen identiteit niet strookt met de werkelijkheid zoals een ander die ervaart? Sterker nog, wat gebeurt er als ik iemand tegenkom die zegt dat hij Huub Mous heet, geboren is op 1 december 1947 en dagelijks een weblog bijhoudt? Dan zijn er twee dingen mogelijk. Of ik zeg tegen die ander dat hij gek is en lijdt aan een waanidee. Of ik ga twijfelen aan mijn eigen identiteit en krijg het bange vermoeden dat ik in een waanwereld beland ben.
In het voorjaar van 1965 zag ik op televisie het toneelstuk Hendrik IV van Pirandello. Het maakte een verpletterende indruk op mij. Ko van Dijk speelde de hoofdrol, dat weet ik nog goed. Hendrik IV gaat over een existentieel probleem. Hoe is het om in het schemergebied te leven tussen waan en werkelijkheid? Waar ligt de grens tussen het normale bewustzijn en de waanzin? Is die grens absoluut of wordt hij alleen bepaald door een relatief verschil in beleving van binnenuit en van buitenaf? Allemaal vragen, die uiteindelijk uitkomen bij de laatste vraag. Wat is de identiteit van een mens? Een essentie, een constructie of een illusie?
Voor het schrijven van dit stuk werd Pirandello geïnspireerd door de persoonlijke ervaringen die hij had opgedaan met zijn vrouw, die twee jaar eerder in een gesticht was beland. Het proces van het langzaam wegglijden in de waanzin had hij zich dus onder zijn ogen zien voltrekken. Hij moet gezien hebben dat die grens gradueel is en uiteindelijk bepaald wordt door de omgeving. Er zijn geen absolute verschillen tussen waan en werkelijkheid. Integendeel, we hebben met ons allen ooit afgesproken dat het gezonde verstand overeenstemt met de wereld. Maar wie zegt dat een waanzinnige niet veel meer recht van spreken heeft? Waanzin kan soms een toevluchtsoord voor het bewustzijn vormen, een comfortabele binnenwereld die veruit te verkiezen is boven de dorre eenzaamheid van het alledaagse bestaan.
Het verhaal van het stuk is intrigerend. De hoofdpersoon, een depressieve jongeman, valt tijdens een historische optocht, waarin hij de rol van Hendrik IV speelt, van zijn paard en wordt krankzinnig. Hij denkt dan dat hij werkelijk Hendrik IV is, de Duitse keizer uit de 11de eeuw die barrevoets de gang naar Canossa moest maken naar de Paus. In plaats van zijn waanzin te behandelen, besluit zijn welgestelde neef om hem in zijn waan te laten en hem op te sluiten in een middeleeuws kasteel, waar alles is ingericht als het hof van de historische Hendrik IV. Daar verblijft hij twintig jaar lang, letterlijk in een burcht van illusies.
Als het stuk daadwerkelijk begint, komt een groepje oude vrienden bij hem langs. Onder hen bevindt zich zijn oude geliefde Mathilde die opeens de hoop blijk te koesteren om hem te genezen, hoewel ze hem jarenlang aan zijn lot heeft overgelaten. Op advies van een psychiater besluiten men een poging te wagen om ‘Hendrik IV’ met een schok uit zijn waanwereld te laten ontwaken. De dochter van Mathilde trekt de kleren aan die haar moeder twintig jaar tevoren had gedragen toen het ongeluk gebeurde.
Uiteindelijk blijkt dat Hendrik al acht jaar eerder genezen was, maar al die tijd zijn waanzin is blijven simuleren om niet te hoeven terug te keren in de wereld van het gezonde verstand. Hij verkoos het geruststellende comfort van zijn historische identiteit boven de trieste werkelijkheid van zijn eigen verspilde leven. Maar als de burcht van illusies dreigt te bezwijken, kan alleen een wanhoopsdaad nog uitkomst bieden. Het stuk eindigt dramatisch met een moord, waarmee de hoofdpersoon alsnog zijn waanzin voor zijn directe omgeving onomstotelijk bevestigt.
Maar de vraag die natuurlijk blijft hangen is: wat stelt die waanzin nog voor? Hendrik IV is waanzinnig, maar in relatie tot welke werkelijkheid? Zijn eigen bewustzijn? De leugen van zijn geliefde? De historische schijnwereld die zelfs zijn directe omgeving twintig jaar lang in stand heeft gehouden? Een absolute grens is verdwenen. Er bestaat geen waarheid meer, geen werkelijkheid en geen waanzin. Een half jaar nadat ik het stuk op TV had gezien belandde ik zelf in een gesticht. Ik heb daar nog vaak aan het stuk van Pirandello teruggedacht. Ik speelde met de gedachte om voortaan net te doen alsof.
Soms denk ik wel eens bij mezelf, dat ik nog altijd doe alsof. Ik doe alsof ik ‘ik’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘Fries’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘Huub Mous’ ben, maar dat ben ik niet. Ik doe alsof ik ‘gek’ ben, maar dat ik ben ik niet. Of anders gezegd, de ware gekte is de werkelijkheid zelf. Gistermiddag kwam ik mezelf tegen in de Jumbo. Hij – die andere ik dus – had net als ik een stokbrood in zijn keurig ontsmette boodschappenkar. We zeiden elkaar gewoon goedendag en hielden ook braaf anderhalve meter afstand van elkaar. Raak me niet aan. Noli me tangere. Cortomo, niks aan de handa. Corona is een panda. En toch dacht ik even: Ben jij nou gek of ben ik het? Of zijn wij beiden elkaars waanidee dat we gezamenlijk in standhouden? Ik ben ik en jij bent jij. Maar is dat wel zo? Ik ben ik, maar wie ben ik?
Sommige mensen denken misschien dat die andere ik een efemere schijngestalte was zoals er wel meer van dat soort spoken zo af en toe opduikt op dit weblog. Mijn gedrag heeft wel vaker iets manisch. Als mijn eigenliefde eenmaal is losgeweekt van mezelf, dat haar als eigenliefde legitimeert, kan ze van de weeromstuit psychotisch of hysterisch worden en soms zelfs beide. Dan dissocieert zogezegd het ik van de werkelijkheid en ontstaat er een tweede ik in de waan.
Maar nee, deze andere ik bestaat echt. Tenminste voor zover ‘echt’ ook echt bestaat, want niets is zeker in deze schemerzone van de realiteit, waar ook u – stranger in the night – het niet kunt nalaten om zo af en toe in rond te dwalen. Ik weet niet wie u bent. Misschien bent u niemand. Misschien bent u iedereen. Ik ken uw identiteit niet en die wil ik niet weten ook. Hoe dan ook, één ding is zeker. Die andere ik van mij bestaat en is een mens van vlees en bloed. Hij woont hier in de buurt in Leeuwarden, en doet zijn boodschappen net als ik bij de Jumbo in de Eksterstraat .
Wie uit de virtuele wereld van het internet terugkeert in de werkelijkheid ervaart soms de werkelijkheid niet meer als echt. Er gaat iets schuiven dat te maken heeft met je primaire geloof hoe de wereld in elkaar zit. De grenzen het ik en de buitenwereld zijn aan het vervagen. Tegen beter weten in houden we met zijn allen de illusie in stand dat de werkelijkheid de normaalste zaak van de wereld is. We trekken een geruststellend decor overeind van een historische of existentiële identiteit, waarin we ons niet alleen als groep, maar ook als individu heel veilig wanen. Maar in feite leven we al tijden in een decor dat speciaal voor ons is opgetrokken om een waanwereld in stand te houden.
Identiteit bestaat niet. Het is een blinddoek die ons behoedt voor een gigantische leegte. Wie de moed heeft om die blinddoek af te doen ziet de waanzin recht in de ogen. Die horror dekken we af met de illusie van een gezond verstand. We doen maar wat en denken nooit na over de vragen die het meest voor de hand liggen. Wie ben ik? Wat betekent identiteit? Wat is in godsnaam de zin van dit alles? Het leven is een zeepbel en dat vinden we allemaal heel gewoon. Straks spat alles uit elkaar en is er niets meer. Is er dan ooit iets geweest? Of was het leven slechts een boze droom? Een waanidee?
Ieder mens leeft in een burcht van illusies die we blijven koesteren uit angst dat iemand met één speldenprik aan alles een einde maakt. Je houdt je voor gek ook al ben je allang geen gek meer. Wonderlijk genoeg is dat ook de waanzin van corona en alles wat er achter vandaan komt. Someone is watching me. Everybody is watching me. Het echte leven gaat steeds meer lijken op een permanente soap: The Truman Show bij de Jumbo.