In veel commentaren op de gevolgen van de corona-crisis kwam de vraag naar voren hoe het mogelijk is dat we een catastrofe nodig hebben om de kwalijke kenmerken van de maatschappij onder ogen kunnen zien. Bij mij spitste die vraag zich toe op mijn eigen leven. Hoe is mogelijk dat de corona-crisis mij terugwierp op wat de rouw in mijn leven betekend heeft. Er diende zich een wonderlijke parallel aan tussen deze pandemie en de rouw. Alsof ook de psychologisch impact van de corona-crisis de achtereenvolgende fasen van de rouw vertoonde. Ontkenning, marchanderen, woede, verdriet, aanvaarding, zo luiden de vijf fasen van de rouw die Elisabeth Kübler-Ross ooit heeft onderscheiden. Kübler-Ross, die in 2004 overleed, noemde zichzelf psychiater en thanatoloog. Ze had belangstelling voor alles wat van doen heeft met het sterven, de dood en het rouwproces.
De vijf stadia, die zij aanvankelijk in haar boek On death and dying had onderscheiden bij het stervensproces, paste zij later toe op allerlei vormen van een catastrofaal persoonlijke verlies. Maar die vijf fasen kun je ook toepassen op een traumatisch breuk die een cultuur of een samenleving moet ondergaan, niet alleen bij een pandemie maar bij elke plotselinge en onomkeerbare verandering, zoals een wereldoorlog of een secularisatieproces dat zich razendsnel voltrekt zoals dat in de jaren zestuig het geval was. Er is nadien veel kritiek geuit op het strakke rouwschema van Kübler-Ross. De vijf fasen zouden niet zo scherp te onderscheiden zijn en zich voor ieder individu verschillend aandienen, ook in lengte en intensiteit. Bovendien zouden de fasen elkaar niet lineair opvolgen, maar voortdurend door elkaar heen lopen als als in een aanhoudende cirkelgang of een spiraal.
Een beeldhouwster, die jaren geleden haar dochter had verloren, vertelde me ooit het verhaal over het beeld dat ze enige tijd na het overlijden had gemaakt. Toen dat beeld af was, had ze het op het graf geplaatst. ‘Oké, je gaat met me mee,’ had ze toen gezegd, ‘maar voortaan sta je naast me, en niet meer vóór me.’ Dat moment zou je symbolisch kunnen noemen voor ‘het tweede afscheid in de rouw’. Dat tweede afscheid was voor mij de corona-crisis die mij tijd en ruimte gaf voor het schrijven.
Ieder rouwt op zijn eigen manier en probeert dat op zijn eigen manier te voltooien. Schrijven, schrijven en nog eens schrijven, dat was de enige manier waarop ik het kon. Maar woorden kun je niet wegzetten zoals je een steen kunt wegzetten op een graf. Woorden blijven komen en gaan als het wisselend getij.
Bij mijn manier van rouwen was er sprake geweest van een eindeloze spiraal die telkens weer terugkwam op een vraag waar ik geen antwoord op had. Die terugkerende cirkelgang gaf mij vaak het gevoel dat ook de tijd in cirkels rondloopt. Telkens weer werd ik teruggeworpen op dat ene moment van het afscheid, alsof de klok niet gewoon door wilde lopen. En telkens weer stelde ik me die ene vraag: zou er dan niet toch iets meer zijn tussen hemel en aarde, zoiets als een voortbestaan na de dood? .
Het toeval wil dat ik mij in het jaar voorafgaande van haar overlijden mij verdiept heb in de geestestoestand van Simon Vestdijk. Deze productieve schrijver werd gedurende zijn gehele werkzame leven geplaagd werd door telkens weer terugkerende depressies. Depressief zijn en schrijven betekenden voor hem zoiets als ‘vallen, opstaan en hollen’. Het een kon niet zonder het ander. Door telkens weer in de afgrond van diepe somberheid weg te glijden, vond hij keer op keer de spankracht voor zijn onuitputtelijke schrijfdrang.
In had mij voorgenomen om een boek te schrijven over een fictieve ontmoeting tussen Simon Vestdijk en Albert Camus in het Amsterdam van de jaren vijftig. Vestdijk en Camus hebben zo rond het midden van de vorige eeuw beiden belangstelling gehad voor het ontstaan en vooral ook het verdwijnen van het christendom. Dat was in een tijd waarin de herinnering aan de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen lag en de somberheid van het existentialisme de wereld overspoelde. Ieder op eigen wijze hielden Vestdijk en Camus een pleidooi voor een ‘waardig afscheid’ van deze eeuwenlange traditie in de westerse beschaving.
Ook dat waardig afscheid had ongemerkt de trekken gekregen van een rouwproces, met alle gelijkenissen van dien, een verlies- en winstrekening bijvoorbeeld. Het afscheid van het christendom ging niet alleen gepaard met een als nieuw ontdekte ervaring van het onbevattelijke van het menselijk bestaan, een ervaring die binnen het christendom allengs geformaliseerd was geraakt in metafysica. Maar bij dit afscheid bleef ook een gemis bestaan, omdat in juist de metafysische formalisering van die ervaring, een cultuurkritiek bewaard was gebleven die ook in de moderne tijd nog altijd relevant kan zijn.
Kortom, het christendom als rouwproces als bottomline voor een essay over somberheid in sombere tijden. Dat gegeven kreeg voor mij een nieuwe context door de corona-crisis en de psychische gevolgen daarvan. Zowel mijn eigen rouw- en depressie-ervaringen als mijn onvoltooide verhandeling over Vestdijk en Camus heb ik gebruikt bij het schrijven van dit essay. Afscheid, verdriet, somberheid en de formalisering van een gemis, dat waren de sleutelwoorden waarmee ik mijn betoog wilde opbouwen.
De plotselinge uitbraak van de corona-crisis maakte mij bewust van het feit dat ik mij geestelijk teweer moet stellen nu alles om me heen van de een op de andere dag ingrijpend veranderd was. Deze plotselinge omslag in het levensperspectief herinnerde mij aan vergelijkbare innerlijke transformaties in tijden van rouw of depressie. Beide, zowel rouw als depressie, hebben iets weg van ‘een psychische lock-down’. Als ik afga op mijn eigen ervaringen kan ik vaststellen, dat je in beide toestanden primair in jezelf zit opgesloten. Beiden zijn een gedwongen psychische quarantaine, waaruit je helemaal alleen uitweg moet zien te vinden. Niet alleen de intense ervaring van somberheid als zodanig dient zich dan aan, maar vooral ook de vraag naar een reorganisatie van het innerlijk, het noodzakelijk ‘herpakken’ van de wil om te leven, kortom, het ‘dealen’ met het structurele gevoel van somberheid.
Het zich teweerstellen tegen de psychische tegenslag of terugslag is in mijn optiek van groter belang dan de aard van somberheid en de herkomst of oorzaak van deze geestelijke gemoedstoestand. Of die oorzaak nu gelegen is een daadwerkelijk verlies, of in een vermeend of misschien zelfs onbewust ervaren verlies, zowel rouw als depressie zijn beide betrokken in een complex dynamisch systeem, waarin niet alleen de innerlijke toestand van de geest, maar ook de gehele omgeving, variërend van dagelijkse gebeurtenissen, het wereldgebeuren, de cultuur… kortom, ‘de geest van de tijd’ betrokken zijn.
De corona-crisis bracht niet alleen somberheid voort, maar creëerde in korte tijd ook een sterke toename van het mondiale en ook het ecologische bewustzijn. Dat deed me beseffen dat in de wetenschap al eens eerder sprake is geweest van een dergelijke perspectiefwisseling, namelijk in het denken over levende en complex-dynamische systemen. Alles wat in de klassieke wetenschap telkens weer buiten beeld valt, komt in de wetenschap van de levende systemen direct binnen het blikveld te liggen, dat wil zeggen: het onverwachte, het onvoorspelbare of de complete omslag van een ogenschijnlijk stabiele toestand.
Ook in dit meer ecologische perspectief bezien hebben rouw en depressie wellicht meer gemeen dan de verschillen in oorzaak of herkomst doen vermoeden. Beide zijn onderhevig aan een golfslag in de tijd, een dynamiek van eb en vloed in de zee van leven die ons allen verbindt.
Zo ben ik in deze sombere tijden opzoek gegaan naar een ecologische benadering van de somberheid, maar dan wel met de gezonde argwaan van een analytische geest die zich niet mee wil laten slepen door de verwondering en de verbeelding. Vanuit die houding ging ik opnieuw kijken naar de uitbraak van pandemieën en het ontstaan van depressies en andere vormen van somberheid in relatie tot de ontwikkeling van de psychiatrie. Freud was daarbij mijn eerste gids.
fragment uit: Een waardig afscheid. Over rouw bij Freud, Camus en Vestdijk (nog ongepubliceerd)