Tussen 1945 tot 1959 is Maria 56 keer verschenen aan de Amsterdamse kantoormedewerkster Ida Peerdeman (1905-1996). Gerard Reve, die destijds bij Ida Peerdeman in de buurt woonde, was diep onder indruk van haar visioenen. Bij zijn huldiging in 1968 in de Allerheiligste Hartkerk kwam hij er zelfs rond voor uit: ‘Ik ben erg voor de Vrouwe van alle Volkeren. En ik wil nog eens een keer meemaken dat een grote nachtelijke Mariaprocessie van 100.000 mensen over het Rokin trekt, maar dat zal ik niet meer meemaken.‘ Deze verschijningen zouden volgens de verklaring van bisschop Punt uit 2002 van bovennatuurlijke aard zijn geweest en daarmee negeerde hij het zeer negatieve oordeel van de onderzoekscommissie uit 1955.
Deze commissie adviseerde de bisschop om Ida Peerdeman nog eens extra grondig te laten onderzoeken door een psychiater. Dat laatste onderzoek werd uitgevoerd door dokter J. De Smet, die in 1954 geneesheer-directeur was geworden van de Sint- Willibrordus stichting in Heiloo, dat in die tijd een grote naam had opgebouwd met door behandelingstechniek van psychiatrische patiënten.
De psychiatrie was midden jaren vijftig volop in beweging, niet in de laatste plaats door de introductie van psychofarmaca, zoals largactil, of chloorpromazine, dat in 1955 in Heiloo voor het eerst op psychiatrische patiënten werd toepast. Dat antipsychoticum kwam onlangs nog in het centrum van de belangstelling te staan vanwege zijn antivirale eigenschappen die al in de jaren tachtig werden aangetoond. Eerder al bleken deze antivirale eigenschappen ook te werken bij SARS en MERS, en onlangs vond het Pasteur-instituut in Parijs het bewijs dat dit ook geldt voor covid-19, corona dus.
Overigens zou De Smet tot 1968 als geneesheer-directeur aanblijven in het psychiatrisch ziekenhuis Heiloo. Hij stond bekend als een verlicht psychiater met progressieve ideeën. Zo wilde het gesticht verlossen uit haar isolement en weer in het centrum van de maatschappij terugplaatsen. Ook het oordeel van De Smet over Ida Peerdeman was negatief: haar openbaringen hadden geen bovennatuurlijke oorsprong.
Ikzelf heb De Smet nog meegemaakt als directeur van de Sint- Willibrordus stichting in Heiloo, de inrichting waar ik in 1966 zelf als psychiatrisch patiënt terecht kwam, na mijn visionaire ervaringen in het benedictijnenklooster De Slangenburg in Doetinchem, die tot een acute psychose hadden geleid. Maar ik heb De Smet nooit persoonlijk ontmoet. Hij heeft me ook nooit onderzocht, voor zover ik weet. Wel werd ik mede behandeld door de psychiater, die De Smet in 1968 als geneesheer-directeur zou opvolgen, Dr. A.J.A.M. Wijffels, die naam verwierf met zijn castratiepraktijken bij seksueel ontspoorde priesters en seksuele psychopaten.
Ida Peerdeman werd ook nog eens onderzocht door de psychiater professor Carp, die ook een negatief oordeel velde over de bovennatuurlijke aard van haar verschijningen. Deze gang van zaken is wellicht typerend voor wat er na de oorlog met het katholicisme in Nederland is gebeurd. Onder invloed van de menswetenschappen en de ‘nieuwe theologie’ voltrok zich aanvankelijk een spectaculaire ontwikkeling van snel toenemende modernisering. Visioenen en verschijningen werden gezien als aberraties van de psyche.
Na het Tweede Vaticaanse Concilie (1961-1965) sloeg deze ontwikkeling echter om in een tegenbeweging die haar dieptepunt nog altijd niet heeft bereikt. Een verschijning kan dus weer van bovenatuurlijke origine zijn. De katholieke kerk in Nederland – of wat er nog wat over is – heeft zich volledig teruggetrokken achter de conservatieve bolwerken van vóór het Concilie, en haar standpunten worden in het openbaar alleen nog verkondigd door tv-priesters – zoals Antoine Bodar – met witte boorden en een hoog folkloregehalte.
Achteraf bezien vormen de verschijningen in Amsterdam het sluitstuk van een lange reeks van Mariaverschijningen die in het begin van de negentiende eeuw een aanvang namen: Paris (1830), La Salette (1846), Lourdes (1858) Pontmain (1871), Pellevoin (1876), Fatima (1917, Beauraing (1932), Banneux (1933), Tre Fonte (1947), Syracuse (1953). Robert Lemm bespreekt ze allemaal in zijn boek De Vrouwe van Alle volkeren. Amsterdamse verschijningen van bovennatuurlijke oorsprong (2003).
Evenals bisschop Punt is ook Lemm van mening dat deze verschijningen inderdaad van bovennatuurlijke oorsprong zijn geweest. Hij verzet zich fel tegen het katholieke modernisme dat de Mariacultus op de schroothoop van de geschiedenis wilde gooien. Het katholicisme zou al in negentiende de greep zijn geraakt van het filosofisch idealisme van Immanuel Kant en zijn navolgers en daardoor de oorsprong van de religie steeds meer binnen de menselijk geest hebben gelegd. Zelfs Paus Benedictus XVI, die eergisteren aftrad, zou volgens Lemm met deze moderne denkbarrière zijn behept.
Maar er is iets anders dat hij onvermeld laat. De periode van de Mariaverschijningen viel juist samen met het modernisme in de theologie. In de negentiende eeuw werd het idee van de homo religiosus direct gekoppeld aan de homo psychologicus. De opkomst van de godsdienstpsychologie was in feite een modern fenomeen, dat niet alleen zijn repercussies had op de wijze waarop de religie voortaan werd opgevat, maar zelf ook een symptoom is van een ingrijpende verandering in de religie zelf. Kan het niet zo zijn, dat deze Mariaverschijningen op zich zelf een reactie waren op een ‘psychisch-theologisch conflict’, een archetypische kortsluiting in het brein die zich bij wankele figuren zoals jongens en meisjes in de puberteit gemakkelijk aandient?
Ontwikkelingen in de Maria-dogmatiek lopen opvallend parallel met historisch fenomeen van deze Mariaverschijningen. Het dogma van de Maria Onbevlekte Ontvangenis vond zijn weerklank in Lourdes, en in zekere zin liepen de Amsterdamse Mariaverschijningen van Ida Peerdeman parallel met de afkondiging van het dogma van Maria-ten-Hemelopneming in 1950, en zelfs het nog niet afgekondigde dogma van Maria als Vierde Persoon Gods, waar Rome nog niet rijp voor zou zijn, maar dat in de jaren vijftig al werd voorspeld door Carl Gustav Jung.
Ik vraag me af wat er gebeurd was als Ida Peerdeman in 1955 psychiatrisch onderzocht zou zijn door Jung. Zo’n gekke gedachte is dat niet, want Jung stond in de jaren vijftig hoog aangeschreven, ook bij katholieken. In zijn boeken Aion (1951) en Antwoord op Job (1952) had hij ruime aandacht besteed aan de katholieke dogmageschiedenis, maar ook aan de overeenkomsten tussen de waanwereld van zijn patiënten en de katholieke dogmatiek. Katholieken waren volgens hem doorgaans geestelijk gezonder dan protestanten, die in veel mindere mate konden beschikken over de bescherming van christelijke symbolen die als hitteschilden voor het sacrale in de dogma’s van de Kerk waren vastgelegd.
Voor de protestanten gold alleen bij de openbaring in de Heilige Schrift – sola scriptura. Zij hadden daardoor een nogal kille en verarmde religie overgehouden, die teveel nadruk legde op de rationele en onbarmhartige Vader en geen oog had voor de moederfiguur van Maria, die ‘alles bewaarde in haar hart’ en daarom uit dieptepsychologisch oogpunt zo belangrijk was voor de geestelijke gezondheid van de gelovige. De archetypische structuur van de katholieke dogmatiek bewees volgens Jung dat het katholicisme heel goed aansloot bij de aard van de menselijke ziel, zoals hij die zelf aan het ontleden was. Anima naturaliter christiana: ‘de menselijke ziel is van nature christelijk’, had de kerkvader Tertullianus al beweerd.
In de katholieke dogmatiek waren volgens Jung archetypische beelden te herkennen. Jung spreekt over compenserende dromen die hij aantrof bij zijn christelijke patiënten. Hoe christelijker het bewustzijn is, hoe heidenser gedraagt het onbewuste zich, zo stelde Jung. Maar hij wees er ook op dat veel beelden uit de katholieke geloofsleer waren voortgekomen uit visioenen, waanbeelden, hallucinaties en verschijningen, kortom verschijnselen die allesbehalve duiden op een evenwichtige geest.
Sterker nog, zelfs Jezus van Nazareth had visioenen gehad in de woestijn, waar hij geworsteld had met Satan. Hij had de Satan uit de hemel zien vallen, maar kennelijk had hij deze tsunami van beelden die losbrak uit zijn onbeschutte zelf weten te overmeesteren. Hij integreerde deze waanwereld binnen zijn eigen psyche en creëerde zo een nieuwe geloofsleer, die met zijn nadruk op de liefde zich afzette tegen het wettische Jodendom, een leer waarin waarin hij zelf de Messias en de Godmens was.
Ook de meest geliefde discipel van Jezus, de evangelist Johannes, die zelf ook de liefde hoog in het vaandel had, werd op het eind van zijn leven overspoeld door een stroom van beelden die veel weg hadden van een psychotische waan, maar door hun consistente onderlinge samenhang verschilden die beelden ook weer van de chaotische beeldenstroom van een psychoticus. Johannes schreef zijn Apocalyps, een ijzingwekkend visioen waarin God wederom zijn diepste wreedheid toonde, die schaduwzijde in het christendom die ten onrechte door de mantel der liefde was toegedekt.
De nieuwe liefdesleer van Christus, die zelfs gepredikt had dat de mens zijn vijand lief moest hebben, sloeg in dit apocalyptische visioen door in zijn tegendeel. Er was een duizendjarig rijk op komst. De schaduw van Satan werd voor duizend jaar in de onderwereld opgesloten. Johannes zag de komst van de Antichrist, wiens komst volgens Jung op astrologische gronden voorspeld kan worden.
In de Apocalyps van Johannes komen beelden voor die elke psychiater zal herkennen uit de wanen van zijn patiënten. Zo zag Johannes de vier ruiters van de Apocalyps, de zonnevrouw met de maan onder haar voeten en een kroon van twaalf sterren. Het met zeven zetels gesloten boek van Het Lam. Zeven engelen met de schaal van gramschap die ze uitgoten over de wereld. Jung herkende in de Apocalyps de aankondiging van het einde van het christelijke Aion van de Vissen.
Dat einde leek zo kort na de Tweede Wereldoorlog snel te zullen naderen. Een dreigende atoomoorlog stond immers al voor de deur. Jung wees zelfs op het tragisch lot waartoe onze moderne kunst gekomen is. Vanuit zijn diep gewortelde cultuurpessimisme, waarin de ondergang van het Avondland een haast religieuze dimensie kreeg, herinnerde hij andermaal aan de ondergang van de schoonheid en de levensvreugde.
Het had er alle schijn van dat de Apocalyps zich weldra zou gaan voltrekken. In ieder geval was er sprake van een geweldige enantiodromie, de radicale omslag in het tegendeel. Het tijdperk van Aquarius was nakende. En ondanks zijn ondergangsstemming kondigde een nieuwe mens zich aan. Door de werking van de Heilige Geest moest God opnieuw mens worden, maar nu letterlijk mens, dat wil zeggen zondig en zonder valse hoop op een verlossing en een verrijzenis.
Wie God na de oorlog nog zocht, zag zich genoodzaakt God te verlaten. De nieuwe incarnatie van God in de mens zou zich voltrekken in de zondaars, de onruststokers, de scheef geborenen, de verworpenen, de rebellen en de afvalligen, kortom al diegenen die niets meer moesten hebben van de Kerk als een verkalkt instituut van Farizeeërs en Schriftgeleerden, van pausen met purperen gewaden en rode Prada-schoentjes. Zij – en zij alleen – konden het heilige vuur nog doorgeven en brandend houden. Zij zouden gaan spreken in vurige tongen. Zij zouden gaan handelen als de linkerhand van God. De Heilige Geest is de Derde persoon van de Ene God, naast de Vader en de Zoon, zo geloven christenen.Het is een mysterie, zo beweren zij, maar het is ook een reële werkelijkheid.
Maar is dat wel zo? Misschien is de Heilige Geest wel iets wat we allemaal heel goed kennen, maar nooit goed kunnen benoemen. Het wonder van het moment, de bevlogenheid, de vervoering, de inspiratie…. Hoe het ook zij, de Heilige Geest is eerder een onruststoker, dan een vredestichter. De Heilige Geest doorbreekt altijd de gevestigde orde. Hij houdt zich op aan de kant van de gekte en de waanzin. Aan de kant van de rebel. Hij houdt ook van mystici en epileptici. De Heilige Geest houdt van ketters en vrijdenkers, van kunstenaars en bevlogen dichters.
De Heilige Geest is misschien wel de eeuwige inspiratie. Wie weet is hij de ziel die je wordt ingeblazen, als je eigen brein op iets nieuws stuit. De Heilige Geest is altijd iets nieuws onder de zon. Iets dat er voorheen niet was. Iets dat de wereld verandert. De Heilige Geest was het die de Manichaeërs in vervoering bracht. Hij deed de gnostici verlangen naar de goddelijke vonk in zichzelf. Hij deed de Katharen uitzwermen in de bergen en heuvels rond Agen, Albi en Carcassonne. De Heilige Geest brak de De Vinci Code. Hij bezegelt niet, hij verbreekt altijd weer elke belofte.
Als de koning dood is wordt hij een levende God. Hij sluimert in ons bewustzijn en kan elk moment worden wakker gekust. Hij slaapt in de zoete vervoering van de mystici. Hij huist in het binnenste binnen en in het buitenste buiten. Hij heeft de macht over alle talen. Hij brengt ons telkens weer in trance. Shakespeare deed hij verzen schrijven. Hij kan met woorden werelden scheppen. Hij vliegt waarheen hij wil op woorden van papier. Hij is de duif die langs de wolken scheert. Hij is het bevlogen denken. Hij is het denken zelf, voor altijd op de vlucht.
De Heilige Geest is het tegendeel van het gezonde verstand. Het tegendeel ook van het hygiënische denken. Wie zijn code weet te kraken ziet het christendom in een ander licht. De Heilige Geest is het eeuwige NEE tegen de mislukte schepping. De Heilige Geest is de eeuwige opstand tegen de schandelijke beunhaas die de stroom van de tijd ooit uit de eeuwige bron heeft laten ontsnappen. De Heilige Geest is de mens in opstand. Hij is de vogel die hoog in de boom zit en de wereld uitfluit.
Maar bovenal is de Heilige Geest de eenvoud van het hart. De Heilige Geest wacht op het Ware Derde Rijk, dat ons nog altijd te wachten staat. De Heilige Geest wacht op die ene generatie die het eeuwige koninkrijk op aarde zal stichten. De Heilige Geest is de virtuoze vlucht uit de wereld van banaliteiten. De Heilige Geest wil slechts één ding, namelijk dit: dat hij niets wil. De Heilige Geest heeft slechts één doel: de doelloosheid. De Heilige Geest is de eeuwige stilte die het geluid van dit moment – hier en nu – omgeeft. De Heilige Geest doet wat hij wil en laat zich niet vangen. De Heilige Geest huist in het eeuwig gespleten heden. De Heilige Geest is voor eeuwig afwezig, overal waar hij verschijnt.
Vanuit zijn opvatting dat de religie als een zelfstandige functie binnen de menselijke psyche, ontleedde Jung het visioen van Johannes in godsdienstpsychologische termen. Maar hij ging nog een stap verder en kondigde zelf nieuwe dogma’s aan. Daarmee ging hij als godsdienstpsycholoog buiten zijn boekje en begaf hij zich op het terrein van de theoloog.
Dat is ook wat de jezuïet R. Hostie Jung verweet. Jungs methodiek was niet zuiver en ook niet consequent. Zijn theorieën waren op zich zelf een historisch fenomeen. Zoals de psychoanalyse van Freud met zijn sterke nadruk op de seksualiteit een reactie was geweest op het preutse victoriaanse tijdperk, zo was Jung de spreekbuis geworden van een moderne geesteshouding die typerend was voor de eerste helft van de twintigste eeuw: ‘Langzaam doch zeker,’ zo stelde Hostie, ‘vond ze de waardering voor het religieuze en bet sacrale terug in een gezonde reactie tegen het verre gaand rationalisme.
Maar die reactie legde zodanig de nadruk op het gevoel en op bet irrationele, dat ieder redelijk en verstandelijk element daaruit werd gebannen. Niettegenstaande zijn herhaalde synthese-poging kwam Jung ook op dit punt niet verder dan tot een compromis tussen de religieuze functie en het dogma. Anders gezegd, voor wie waarlijk in het dogma gelooft, bestaat er geen compromis in de psychologie.
Jung voorspelde in het spoor van Johannes een nieuw tijdperk, waarin het christendom zou gaan terugtreden. Christus was geen onvoorwaardelijke overwinnaar geweest, en daarmee liep de Apocalyps van Johannes vooruit op de middeleeuwse alchemisten, en ook op Jacob Boehme. De geboorte van God in de mens was immers al letterlijk beproefd door de alchemisten, maar was ook een vermoeden geweest, dat mystici als Meester Eckhart en Angelus Silesius hadden gekoesterd.
Het is vandaag de dag van de vurige tongen. De dag van de nederdaling van de Heilige Geest. Wij zijn overgeleverd aan een stompzinnige en minuscule virale entiteit op de grens van het organische en het anorganische, een entiteit die ons bewust maakt van het gegeven dat ieder mens deel uitmaakt van een stroom van vibrerende materie. In dat besef worden begrippen als ‘mens’, ‘leven’ en ‘geest’ slechts ficties, dat wil zeggen: emergente fenomenen van één oerstroom, waaruit niet te ontsnappen valt, zelfs niet door de dood.
Misschien wordt dit een dag van nieuwe, ecologische inzichten. Al mogen dat hopelijk niet de ondergangsvisioenen zijn waardoor Jung in al zijn holistische vergezichten werd gekweld. In grote lijnen had Jung het programma geschetst voor het hele tijdperk Aquarius met haar dramatische enantiodromie en haar duistere einde, dat we nog niet hebben beleefd, een einde met waarlijk en niet overdreven apocalyptische mogelijkheden waarvoor de mensheid huivert. ‘Lucifer vires accendit Aquarius acres’, zo vat Hostie de apocalyptische analyses van Jung samen:
‘Aquarius doet de wilde krachten van Lucifer ontbranden. Wie zou in ernst willen, beweren, dat Johannes tenminste de mogelijkheden die in de eindtijd van het christelijke tijdperk onze wereld rechtstreeks bedreigen, niet juist heeft voorzien? Hij weet ook, dat in het goddelijk pleroma het vuur, waarin de duivel gepijnigd wordt, voor eeuwig bestaat. God heeft een vreselijk dubbelaspect: een zee van genade stuit op een groeiende vuurzee, en het licht der liefde overstraalt een duistere gloed, waarvan gezegd wordt : ardet non lucet – ze brandt, maar straalt geen licht uit. Dàt is het eeuwige evangelie (in tegenstelling tot het tijdelijke): men kan God liefhebben en moet hem vrezen.’