Het jaar van de totale eclips

‘In ons brein schijnt een bijzonder gebied te bestaan dat je het poëtisch geheugen zou kunnen noemen en dat registreert wat ons heeft betoverd, ontroerd, wat ons leven mooi heeft gemaakt. ‘ Dat schrijft Milan Kundera in zijn boek De ondraaglijke lichtheid van het bestaan. De tijd is zo met ons bewustzijn verweven, dat wij haar niet apart kunnen nemen. En toch is het dat laatste, wat we telkens weer proberen te doen als wij in gedachten terugkeren in het verleden. In een oververzadigde oplossing van herinneringen kan een kleine 
ingreep het effect teweegbrengen van een entkristal. 
Plotseling vormen zich de wonderlijke, kristallijnen figuren van de herinnering, dwars door de tijd en dwars door de ruimte. 

Het is juni 1999. Ik sta op een kade in Rotterdam. We waren daar op het personeelsreisje van Keunstwurk. ‘s Avonds liepen we rond op De Parade en zagen een voorstelling van Loes Luca. We gingen een mooie zomer tegemoet, waarin ik overigens gewoon door zou werken. In september ging immers de manifestatie In Verbelinge in Ooststellingwerf van start, waaraan ik anderhalf jaar had gewerkt en waarvoor ik vanuit Keunstwurk werd ingehuurd. Voor een kleine plattelandsgemeente met 25.000 inwoners was een kunstmanifestatie met een budget van ruim zeveneneenhalve ton (in guldens) en met deelname van kunstenaars van internationale naam geen alledaags gebeuren. Het was de grootste kunstmanifestatie die tot dan toe in Friesland was gehouden, schreef Karin de Mik in de NRC. Voor mij was het vooral een mooie tijd.

Misschien was het wel de mooiste tijd die ik hier in Friesland heb beleefd. Ik sloeg weinig acht op intriges en achterklap om me heen, want er broeide heel wat. Het jaar 2000 stond voor de deur en sprak bij menigeen tot de verbeelding. Er waren mensen die dachten dat de wereld zou vergaan of alle computers stil zouden vallen. Anderen vonden dat het niet zo goed ging met de wereld, zoals de anti-globalisten die zich roerden bij de Battle of Seattle.

Alles was aan het veranderen en veel mensen gingen op zoek naar identiteit, naar iets wat houvast kon bieden in een tijd van verloren thuisgevoelens en mondiale stroomversnellingen. Transitie’ noemen ze dat tegenwoordig. Dat gaf ook kansen voor culturele vernieuwing. Jos Thie en ik vonden dat ook. Samen schreven we een vurig pleidooi daarvoor in de Leeuwarder Courant: ‘Verandering goudmijn voor Friese cultuur.’

Ik las in die tijd veel over rituelen en pelgrimage, want overal ter wereld maakten Friezen om útens zich op voor een grote bedevaart naar it heitelân. Het was het ‘Het Lourdesgevoel van Sinmer 2000’. Maria bleef me al  achtervolgen, terwijl Gerard Reve nog ver weg was. Vlak voor de Kerst kreeg ik via via een verzoek uit het Vaticaan. Het beeld van de Madonna van Sevenwolde in de Friezenkerk in Rome was nodig aan een nieuw kroontje toe. Of ik ook een Friese kunstenaar wist die zo’n zilveren kroontje voor de Heilige Maagd kon maken. Ik ben nooit wezen kijken of de operatie ook is gelukt.

Er gebeurden meer rare dingen dat jaar. Op 11 augustus werd het zelfs donker rond het middaguur. De maan kroop even tussen de zon en de aarde. Maximaal 143 seconden was er sprake van een totale zonsverduistering, een eclips zoals dat heet. In Nederland was een zonsverduistering te zien van ca. 95 procent. Maar het effect viel tegen. In grote delen van het land benamen de wolken het zicht op de zon of werd het minder schemerig dan velen verwachtten. Hoe dan ook, de hemel was even verduisterd dat jaar. Het hart soms ook, want er ging ook wel eens wat mis. De samenwerking tussen het Frysk Festival en Simmer 2000 verliep zeker in het begin niet altijd even soepel.

Kees ’t Hart zat als denktank in het bestuur van Simmer 2000. ‘Voor succes moet worden gevreesd,’ zo liet hij zich eens een keer ontvallen. Die woorden zouden school maken. Volgens mij heeft Kees nooit goed geweten of hij dit feest nou leuk vond of niet. Al sinds een paar jaar had hij de redactie van Praktikabel ingeruild voor die van het prestigieuze literaire tijdschrift De Revisor. Hij had mij zelfs gevraagd of ik een verhaal voor dat blad wilde schrijven. Voor het eerst dompelde ik mij helemaal onder in mijn orthodox-katholieke jeugd op zoek naar de kronkels die ik daarvan had overgehouden. Ook dat zou een goudmijn worden, zo ontdekte ik in de komende jaren. Het was in Nevers, zo luidde de titel van mijn verhaal.

De redactie van De Revisor vond het maar niks. Het ging ook over Albert Camus en die zou pas na de aanslagen van 9/11 weer in de mode komen. Met Wim Bors, destijds druk in de weer als directeur van het Media Art Festival, ben ik nog bezig geweest om er een videofilm van te maken. Maar ook dat liep op niets uit. Mijn God wat heb ik allemaal niet ondernomen om eindelijk eens met mijn kruin boven dat Friese maaiveld uit te komen. Maar het wilde maar niet lukken. Zoiets moet je ook niet willen, zo realiseer ik me nu. Uiteindelijk verscheen mijn verhaal alsnog, maar nu in het Friese Trotwaer. Soms voelde ik me hier een gestrande vogel met olie op zijn veren. Maar zelfbeklag was iets wat er bij mij altijd weer werd uitgeramd. Mijn vader had het al als levensmotto, de woorden van Paulus: ‘Als ik wil roemen, wil ik roemen op mijn zwakheden.’  

Mooi gezegd, ik weet het. Ik ben niet zo. Ik ben zo ijdel als de neten. Op die zwakheid wil ik roemen. Dus … ik lijk toch een beetje op mijn vader. Papa! Ik lijk steeds meer op jou! Ach, bullshit! Maar terug naar het jaar voorafgaande aan de milleniumwende. Aan mijn mede-redactieleden van Praktikabel stelde ik voor om een aantal bekende Nederlanders uit te nodigen om een preek te schrijven voor de komende duizend jaar. Een nieuwe toekomst, 2000 jaar na de geboorte van Christus. We stelden een lijst op en zo kwamen op namen als Mient Jan Faber, Bernard Delfgauw. Jan Foudraine, Lolle Nauta, Hessel Miedema, Prof. L A. Diepenhorst, Pierre Jansen, Roel van Duijn, Willem Aantjes, Prinses Irene, Simon Vinkenoog, Pater van Kilsdonk… en nog wat van dit soort  vogels van diverse pluimage.

Zeven van hen zijn destijds ook inderdaad per brief uitgenodigd om een preek te schrijven. Het project ging uiteindelijk niet door omdat er te weinig toezeggingen binnenkwamen. Pater van Kilsdonk, die ik nog kende uit mijn tijd op het Ignatiuscollege, antwoordde met een vriendelijke brief die ik nogal altijd heb bewaard. In mijn jonge jaren had ik hem ooit beticht van intellectuele prostitutie, maar dat alles was nu vergeven en vergeten. (zie: En God schiep de vrouw) Pater van Kilsdonk overleed in 2008 op 90-jarige leeftijd. Als er een hemel zou bestaan, dan mocht deze ketterse jezuïet van Petrus zeker naar binnen, daar twijfel ik niet aan. Maar hij zou er al gauw weer terugverlangen naar dit tranendal beneden.

De hemel was ver weg in die tijd. Alleen de bomen groeiden tot in de hemel in die eindeloze jaren negentig die nu dan eindelijk op hun eind liepen. Aan de dood dachten wij niet, laat staan aan wat ons daarna nog te wachten zou staan. Wat zou je daar trouwens moeten doen in die hemel? Je kunt er niemand begraven. Je kunt er geen troostende woorden spreken bij een graf. Niemand heeft verdriet in de hemel. Het moet daar dodelijk saai zijn. Je zou er misschien wel heimwee krijgen naar een gebroken hart. De hemel is zo troosteloos.