Rouwen onder een lege hemel
We gaan dood. Allemaal! ‘Dat riep Adelheid Roosen jaren geleden uit in de sterreclame van Yarden. Dat reclamespotje heeft destijds nogal wat stof doen opwaaien. Veel mensen vonden het ongepast. Het werd in 2016 zelfs gekozen tot de slechtste reclamespot op de Nederlandse televisie. Ik heb dat nooit zo begrepen. Zelf heb ik het altijd een mooi en moedig filmpje gevonden. Bijna een klein toneelstuk. Later las ik op de site van Yarden dat het in oorsprong ook op het toneel is opgevoerd. Het script voor deze reclamespot kwam voort de eigen ervaringen Adelheid Roosen. Haar moeder had alzheimer. Daarom kende Adelheid haar moeders uitvaartwensen niet. Tijdens haar rouwverwerking heeft zij daar veel last van gehad. Het spotje was dus mede bedoeld als wijze raad om je eigen uitvaartwensen vast te leggen op papier om zo je nabestaanden geen onnodig leed te bezorgen.
Als je dat zo leest, is het toch ook weer een beetje eigenaardig. Als je afscheid moet nemen van een geliefde is dat al erg genoeg. Maar dit zou nog erger worden, als je niet weet hoe hij of zij haar uitvaart graag had gezien. Kan het misschien zo zijn, dat wij teveel belang zijn gaan hechten aan de nieuwe rituelen tijdens een uitvaart, en dat we om die reden achteraf problemen krijgen als we niet weten of we de overledene wel recht hebben gedaan? Werd de juiste muziek ten gehore gebracht? Waren er teveel of te weinig sprekers, of had er eigenlijk niemand mogen spreken? Werden de juiste foto’s geprojecteerd? Had hij of zij toch liever niet een uitvaart in de kerk gehad?
Die laatste vraag zal tegenwoordige zeker wel eens gesteld worden nu de kerken zo langzamerhand helemaal leeg lopen. De rituelen, die met een kerkelijke uitvaartdienst samenhingen, zijn daarmee ook verdwenen. Vroeger sprak een priester of een dominee bij een graf of tijdens een uitvaartdienst, maar wie moet die rol nu overnemen? Eens slide-show met muziek, daar moeten we het mee doen, afgewisseld met een paar gelegenheidssprekers die doorgaans niet voor het spreken in de wieg zijn gelegd.
Wie niet liefde kan ontvangen, kan het ook niet geven. Verdriet heeft met liefde gemeen dat je het moet kunnen toelaten. Het zijn gevoelens die ongrijpbaar en onmeetbaar zijn, maar het moet er wel eerst in, voordat het eruit kan komen. Onvermogen om te rouwen komt wellicht mede voort uit een drang om alles onder controle te hebben, zelfs het verdriet van de rouw dat in wezen liefde is. Iets wat je mist terwijl er niets ontbreekt. Of omgekeerd, iets wat ontbreekt, terwijl je niets mist. Misschien is dat wel het ergste wat er is. Erger dan de diepste rouw, want dan weet je tenminste wat je mist. Misschien wordt deze tijd nog het meest gekenmerkt door bet onvermogen om te rouwen. Het onvermogen om het gemis ook werkelijk als een gemis te ervaren.
In zijn boek Een roos van vlees schrijft Jan Wolkers het volgende:
‘Als je de liefde niet hebt ben je een klinkend metaal of een luidende schel geworden. Maar veel kleintjes maken geen grote. Ik kan er niets mee in het leven terugroepen, al doe ik er nog zo mijn best voor. Als je de liefde niet hebt. Nee, die had ik niet, ik kon het niet opbrengen dat gewone beetje tederheid dat ze zo broodnodig had. Ik wist dat ze het te kort kwam, ik was het mij iedere dag bewust. En daarom ging het helemaal niet meer. ‘
Deze woorden vond ik de meest schrijnende passage uit dit boek. Maar ook het meest treffend, niet alleen door de impliciete verwijzing in de eerste zin naar de woorden van Paulus over de liefde, maar vooral vanwege het structurele onvermogen dat hier in slechts enkele zinnen wordt uitgedrukt. Wolkers schreef dit boek elf jaar na de de rampzalige dood van zijn dochtertje, dat in 1951 op tweejarige leeftijd in kokend heet water verbrandde. De hoofdpersoon Daniël gaat langzaam ten onder door het onvermogen om te rouwen. Hij komt niet bij zijn eigen verdriet en kan zelfs zijn eigen vrouw Sonja niet troosten. Dit verdriet, dat er niet mag zijn of kan zijn, wordt dan een voortdurende bron voor smart en zelfverwijt en maakt dat beiden vreemden voor elkaar worden en uit elkaar gaan. Zo ontstaat een dubbel verlies omdat het verdriet niet gevoeld kan en mag worden.
Het lijkt of we tegenwoordig niet meer kunnen rouwen, zoals we ook vergeten zijn wat het is om zwaarmoedig te zijn. Depressie is een modewoord geworden, omdat we niet meer lijken te weten dat de melancholie bij het leven zelf hoort. Tegelijk is er een wildgroei ontstaan in nieuwe rituelen rond begrafenis en crematie, omdat het religieuze ritueel achter de horizon verdwenen is. In een totaal geseculariseerde wereld verliest het bestaan stilaan zijn ernst en zijn zwaarte. Dat verlies wordt het eerst zichtbaar daar waar de ernst en de zwaarte voorheen ook het zwaarst waren: in de zwaarmoedigheid en in de rouw.
De dood is in onze seculiere tijd gemedicaliseerd en het rouwen is een puur psychologisch proces geworden dat zijn eigen wetmatigheden kent. Er is dringend behoefte aan een nieuwe visie op de dood en de rouw. Hoe kun je je verzoenen met de dood, als het leven zelf de zin van het leven is geworden?
‘Als je dood bent, is het klaar, daar ben ik van overtuigd. En omdat dat een onverdraaglijke gedachte is, verzinnen mensen een God en een hiernamaals, maar dat zijn kinderwensen. Je zou wel willen dat je elkaar ooit weer ziet, maar dat is gewoon niet zo. Ik herken de behoefte en het verlangen, maar je zult het toch van het hier en nu moeten hebben. En van het verleden.’
De zei Anna Enquist in een interview in De Volkskrant. Enquist gelooft niet in de troost die God kan bieden. Er is geen hiernamaals. Dood is dood, en dat is in haar roman Contrapunt te merken. ‘Het toppunt van ellende bestaat niet,’ heb ik ooit eens iemand horen beweren. Voor Enquist lijkt het toppunt van verdriet niet te bestaan. Het verlies van haar dochter wordt breed uitgemeten en tot literatuur verheven, zodanig zelfs dat haar boek ook kritiek ondervond. Er zou sprake zijn van rouwexhibitionisme.
Het fenomeen rouwexhibitionisme is ruim twintig jaar geleden ontstaan, en manifesteerde zich wellicht voor het eerst in het publieke domein bij de massale rouw om de dood van Prinses Diana op 1 september 1997. De schaamte rond de dood is tegenwoordig ver te zoeken. Er is sprake van een wildgroei van nieuwe rituelen om rouw om het verlies van een bekende persoon publiekelijk uit te drukken. De dood wordt collectief gevierd. Deze fenomenen hebben alles te maken met de leegte die de secularisatie heeft nagelaten. De dood brengt in de gemeenschap de verbinding terug die na de leegloop van de kerken verdwenen is.
Enquist gaat in haar boek niet in op dit soort verbanden tussen rouw en exhibitionisme. Op de plek op de Dam waar haar dochter verongelukte is een gedenksteen in het plaveisel gelegd. Maar Enquist tekende bezwaar aan toen bleek dat bij een toeristische rondleiding langs bijzondere plekken op de Dam ook deze gedenksteen in de route was opgenomen.
Hoewel zij zelf van de woorden ‘rouw’ of ‘rouwverwerking’ niet wil weten, werkte ze zelf met het schrijven van dit boek aan een literair grafmonument voor haar dochter. Net zoals Bach dat met zijn Goldbergvariaties voor zijn overleden zoon Bernard had gedaan. ‘Een klinkend grafmonument voor een verloren kind,’ zo noemt ‘de vrouw’ in het boek deze Godbergvariaties die zij zich stap voor stap eigen maakt.
Maar hoe zat het met Bach zelf? Deze componist was meer dan wie ook diepgelovig. Tallozen luisteren elk jaar in de Goede Week diep ontroerd naar zijn Mattheus Passion. Steeds minder van deze bewonderaars zijn nog gelovig, maar de muziek is er voor hen niet minder om. Sterker nog, ze beluisteren dit lijdensdrama liever in een kerkgebouw dan in een concertzaal. Voor de sfeer. Cultuurchristenen zijn de erfgenamen van het christendom. Is Anna Enquist soms ook een cultuurchristen?
Als er geen God is die op je toeziet dan is het verdriet nog erger. Na de dood van God is de rouw onverdraaglijk geworden, dat lijkt de bottomline te zijn van het boek Contrapunt. ‘De vrouw’ in dit boek formuleert deze conclusie in iets andere bewoordingen, maar het komt op hetzelfde neer: ‘Als er geen hoeder is, dacht ze, als ik het moet doen met de zuinige minnaar die ratio heet, dan schreeuw ik tegen de wind in de longen uit mijn lijf. ‘
In een tijd waarin de ratio mijlenver is weggedreven van de religieuze intuïtie rest als antwoord op de dood de mens alleen nog een schreeuw. Maar was dat ook niet antwoord van die ene mens aan het kruis, waarover Bach zijn Matheus Passion had geschreven? Een schreeuw tegen een lege hemel? ‘Eli, Eli, lama sabachtani?’ ‘Mijn God, mijn God, waarom hebt Gij Mij verlaten?’
Vanuit het besef van grondeloos verdriet dat geen verlossing kent, komt de vrouw in het boek van Enquist tot een wonderlijke conclusie als het gaat om de religiositeit van Bach. Zijn verdriet om het verlies van zijn zoon – zoals hij dat in de Goldbergvariaties tot muziek had verheven – is zo overweldigend dat het volgens haar uitgesloten moet zijn dat Bach daadwerkelijk in God geloofde.
Enquist schrijft: ‘Hij moest het geweten hebben, dat het niet waar was, een illusie. Als je wanhoop en eenzaamheid zo kunt verklanken, wist je dat er geen redding bestond en dat je uiteindelijk alleen was.‘ Hier wordt het toppunt van verdriet een bewijs dat God niet bestaat en dat de hemel leeg is. Dit is geen bewijs uit het ongerijmde, maar een bewijs uit de verklanking van het ongerijmde.
En toch, ook Enquist ontkomt er in haar roman niet aan om de moeder iets van hoop te laten koesteren, al is het dan niet de hoop op een weerzien in het hiernamaals. Die hoop ziet zij als iets naïefs, iets dat biologisch in de mens is voorgeprogrammeerd … ‘omdat de wetenschap dat een mens restloos zal verdwijnen te onverdraaglijk, de onbenulligheid van het menselijk bestaan krenkend. (…) Verleidelijk was het ook. Wie wil niet een hoeder hebben, wie wil niet GEZIEN worden?’
Maar door afstand te doen van die biologisch voorgeprogrammeerde hoop, die gebaseerd zou zijn op een illusie, wordt van de weeromstuit een andere illusie tot leven gewekt. De slotalinea van het boek lijkt recht te doen aan de woorden van Nietzsche, die ooit beweerde dat we de kunst hebben uitgevonden om niet aan de waarheid te hoeven sterven. ‘De vrouw’ spreekt dan over een ‘nu en altijd’, alsof er toch iets zou zijn buiten de grenzen van tijd en ruimte.
Alsof er zoiets als een verticale verdubbeling van de tijd zou bestaan, een leegte waarin haar vertolking van het intense verdriet om haar dochter voor eeuwig voortleeft. Maar is ook dat niet een (post)christelijke gedachte? De verdubbeling van het hier en nu in de lege ruimte van de eeuwen der eeuwen? Zoals ook het Evangelie niet alleen verslag doet van historische gebeurtenissen in een ver verleden, maar ook een boventijdelijk gebeuren beschrijft dat telkens weer in het hier en nu beleefd kan worden. De kruisiging. De schreeuw tegen een lege hemel.