De lockdown van het bewustzijn
“Weer graaide ik door de nutteloze papieren. Op zondagmiddag 22 augustus 1965 tussen één en twee is het gebeurd. Wat, dat stond er niet bij, maar veel goeds zou het wel niet geweest zijn. Hoewel, je wist het niet, want al voortritselend vond ik nu een bericht, dat ik ook heel precies met tijd en datum had opgeschreven, en dat behelsde, dat Mevrouw Van der M., van de hoek, op 23 augustus jongstleden, te 19.25 uur, een zwarte paraplu boven het hoofd geheven, op weg naar haar oude tante Sipke die nog wel de eenden voerde maar verder nooit meer buiten kwam, langs ons huis was geschreden met een schoteltje in de hand, waarop een achttiental in eigen tuin geteelde aardbeziën, elk ter grootte van een forse rozijn. Glorie, glorie, halleluja.”
Dat schreef Gerard Reve in Nader tot U (1966). Ik weet nog precies wat ik deed op die dag. Ik was net terug van een vakantiereis die ik samen met mijn ouders naar Spanje had gemaakt. Ik voelde me niet goed. Het waren de eerste symptomen van een maandenlange depressie die in januari 1966 plotseling zou omslaan in een psychose. Mijn geheugen zit raar in elkaar. Er zijn jaren in mijn leven waarvan ik me nauwelijks iets van herinner. Maar er zijn ook jaren die ik haast dag na dag voor de geest kan halen. Sommige dingen heb ik nog nooit teruggezien, en andere zie ik telkens weer.
Als er een tijdmachine bestaat, dan zou ik een retourtje willen nemen naar het jaar 1965. Ik zou dat hele jaar nog eens opnieuw willen beleven met een tweede blik, alsof er een chip in mijn brein geïmplanteerd was die alles, maar dan ook alles – minuut voor minuut – zou kunnen vastleggen. Vervolgens zou ik terugkeren in het heden en de film van dat hele jaar afdraaien op mijn pc. Ik zou alle geluiden horen, maar ook al mijn gevoelens voelen. Misschien zou ik daarna iets kunnen begrijpen van wat er veranderd is, niet alleen in mij zelf, maar ook in de wereld om me heen. Het hoeft niet terug te keren. Liever niet zelfs. (Ik moet er niet aan denken!). Als ik het maar begrijp, want zolang ik dat niet doe, ben ik de weg een beetje kwijt. Ik zit gevangen in mijn eigen wereld. De werkelijkheid is mijn eigen bewustzijn en daar kom ik nooit meer uit. Geen exit, geen Brexit, geen Mouxit. Ik creëer zelf de wereld, waar ‘ik’ in gevangen zit.
‘The Prisoner is een Britse televisieserie die tussen april en oktober 1967 werd uitgezonden. Hoewel er slechts 17 afleveringen gemaakt werden, groeide The Prisoner uit tot een van de meest legendarische en geroemde televisieseries aller tijden. De serie was een groot succes en verwierf meteen een enorme cult-aanhang. Vandaag de dag heeft de serie nog vele fanclubs en wordt er nog altijd veel over gesproken en geschreven. The Prisoner wordt gezien als een serie die veel invloed heeft gehad op de televisiegeschiedenis.’
Aldus vermeldt Wikipedia over de televisie The Prisoner. Ik kan me herinneren dat ik destijds alle afleveringen van deze serie heb gezien. Ik was totaal gefascineerd, en niet de enige. Half Nederland was aan de buis gekluisterd als The Prisoner begon. Het was een spionageverhaal en tegelijk ook sciencefiction. Een geheim agent die ontvoerd was werd gevangen gehouden op een eiland. Telkens als hij meende te kunnen ontsnappen werd hij aangevallen door een grote, witte bal die hem weer terugdreef naar de wal. Het had iets mysterieus en tegelijk ook heel bedreigends. Alsof de situatie, waarin de man gevangen zat, iets te zeggen had over het menselijk bestaan als zodanig. The Prisoner was in feite een epistemologische fabel, zoals later ook de film The Matrix dat was. Het bewustzijn zit gevangen in iets dat men niet begrijpt en mogelijk zelf creëert. De witte bal, die de man telkens weer terugdreef in zijn gevangenschap, was zijn eigen angst voor de vrijheid. Hij zat gevangen in zichzelf. Het is de metaforische lockdown die in deze tijden van corona opeens weer actueel is geworden.
Ook de roman The Invention of Morel (1940) van de Argentijnse schrijver Alfonso Casares speelt zich af op een eiland. Het boek is meerdere malen verfilmd. Hier is de hoofdpersoon een man die ontsnapt is uit de gevangenis. Op het eiland ontdekt hij een aantal mensen die overleden zijn aan een mysterieuze ziekte. In een verlaten villa dringt vervolgens een groep mensen binnen die uit een andere tijd afkomstig zijn. Er dienen zich dan vreemde verschijnselen aan. Alles lijkt zich te herhalen en de hoofdpersoon komt erachter dat alle mensen die hij tegenkomt driedimensionale beelden zijn, die geprojecteerd worden door de machine van een zekere Borel. Niet duidelijk is of de hij zelf Borel zelf is of niet. Het kan zijn dat hij rondloopt in een wereld die hij zichzelf verbeeldt. Het is een droomwereld die echt is, of juist omgekeerd. Of beter gezegd, het is droom én werkelijkheid tegelijk. De machine die de droom produceert is in de droom zelf aanwezig.
Zo ongeveer moet het leven in elkaar zitten. We zitten gevangen in ons eigen bewustzijn. De tijd draait rond. Het werkelijke verleden keert telkens weer terug in het onwerkelijke heden. Zoiets als in L’Année dernière à Marienbad (1961). Maar dat is weer een andere film. Een film met een vergelijkbare structuur trouwens. Er is een dubbele lus die ons bewustzijn verbindt met ruimte en tijd. Het bewustzijn creëert zijn eigen wereld in beelden, maar uit één van die beelden lijkt alles – en ook het bewustzijn zelf – voort te komen.
Sinds Kant denken we dat er in onze geest grondprincipes verankerd liggen zoals ’tijd’, ‘ruimte’ en ‘causaliteit’ die de werkelijkheid constitueren. Maar die grondprincipes zijn tegelijk ook voorstellingen die in de werkelijkheid zelf voorkomen. We weten wat we bedoelen als we spreken over ’tijd’, ‘ruimte’ en ‘causaliteit’. Hoe kunnen dit dan grondprincipes zijn die aan alles voorafgaan wat wij ‘werkelijkheid’ noemen? Dat is de dubbele lus waarin het moderne bewustzijn gevangen zit.
Sinds Kant leven we in de tijd, maar de tijd zit ook in ons bewustzijn. We leven in de ruimte, maar de ruimte zit ook in ons bewustzijn. Wij denken in causaliteiten, maar de causaliteit zit ook in ons bewustzijn. Ra, ra, hoe kan dat? Hier klopt iets niet. Wat aan de werkelijkheid voorafgaat, kan niet tegelijk een voorstelling zijn die in de werkelijkheid zelf voorhanden is. Hier wringt iets tussen wat Heidegger noemde ‘het ontologische’ en het ‘ontische’. Het Zijn – wat dat verder ook moge zijn – valt zo tussen wal en schip. Telkens als we de bal met de hand willen oppakken, schoppen we hem met de voet vooruit.
Ooit heb ik geprobeerd deze problematiek in een verhaal te verwerken. Dat verhaal ging over een foto, waarop ik meende mijzelf te herkennen. Op die foto sta ik als 13-jarige jongen in het Stedelijk Museum te kijken naar een kunstwerk van Jean Tinguely. Dat was bij de tentoonstelling Bewogen Beweging die van 10 maart tot 17 april 1961 daar te zien was. Ik keek naar een jongetje op een rare ‘fietsmachine’ die in feite een ’taalmachine’ was. Al fietsend creëerde die jongen zinnen die zich aaneenregen tot het verhaal dat ik aan het schrijven was. Wat de lezer las werd geschreven op de foto die hij zag in het verleden. Ik stond erbij en ik keek ernaar. De taal van mijn bewustzijn werd gecreëerd in de foto die in mijn bewustzijn opdook.
Dit verhaal kreeg als titel De taalmachine van Tinguely. Sindsdien blijft die foto opduiken in telkens nieuwe verbanden. Ik trof hem ooit aan in het boekje Doolhof of museum, een leidraad voor de museumbezoeker (1965) geschreven door Cor Blok. Die foto heeft jarenlang ingelijst op een boekenplank boven mijn bureau gestaan, samen met de museumcatalogus van de tentoonstelling Bewogen Beweging die ik ooit antiquarisch op de kop heb kunnen tikken. Bij de verhuizing was die foto zoekgeraakt, en gisteren vond ik hem terug in een doos.
In de zomer van 2001 heb ik een poging gedaan om wat meer grip te krijgen op de dubbele lus in mijn bewustzijn die mij gevangen houdt in mijn perceptie van de werkelijkheid. Het was een zoektocht die resulteerde in het artikel Adieu, à Dieu, dat elders op deze site te lezen is onder de titel Tears in heaven. Op de dag dat ik dit verhaal voltooide, vlogen twee vliegtuigen de Twin Towers binnen. Sindsdien heb ik voortdurend het idee dat ik alles al eens eerder gezegd of geschreven heb – en toch herken ik mijn eigen woorden vaak niet, steeds als ik ze herlees. Ik heb zelfs het idee dat het boek, dat ik nu aan het schrijven ben, een boek is dat ik in zijn geheel al eens eerder heb geschreven. Ik verval in herhaling, zogezegd. Maar ik ga moedig voorwaarts met het exploreren van mijn geheugen.
Ook dat is een lockdown, niet van het bewustzijn, maar van de eeuwige cirkelgang van de herinnering:… déjà vu, jamais vu…déjà vu, jamais vu….déjà vu, jamais vu… ad infinitum.