Herinneringen aan Jaap Castelein

4 april, 1980(3)0001

Jaap Castelein (1945-2001) was jaren lang ‘de spin in het web’ van culturele leven in Friesland, zeker op terrein van de podiumkunsten. Ik leerde Jaap kennen in 1977, toen ik bij de Fryske Kultuerried werd aangenomen als stafmedewerker beeldende kunst. Hij was daar toen adjunct-directeur. Voor het Frysk Festival, dat in 1978 op zijn initiatief werd opgericht, heeft hij grote producties geproduceerd, waarin de Friese mythe telkens weer in een nieuwe gedaante tot uiting kwam. De eerste Friese musical Mata Hari bijvoorbeeld, maar ook de eerste Friese opera Rixt, en de eerste Friese speelfilm De Dream van Pieter Verhoeff over de Hogerhuis-zaak. Zonder Jaap was dat alles er nooit gekomen. Het was de tijd van ‘the sky is the limit’. Jaap heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de modernisering van de cultuur in Friesland. Hij heeft het klimaat gecreëerd waarin de huidige culturele ambities van Fryslân mogelijk konden worden.

In 1993 volgde ik hem op als secretaris van het bestuur van de stichting Frysk Festival. Jaap heeft me destijds persoonlijk gevraagd of ik dat wilde doen. Na twee opeenvolgende reorganisaties belandde hij uiteindelijk op het Provinciehuis. Jaap was een ‘doener’ en geen ambtenaar. Hij heeft zich dan ook nooit echt thuis gevoeld aan de Tweebaksmarkt, al heeft hij ook in die tijd nog heel wat dingen van de grond gekregen. Zo organiseerde hij in 1997 een grote manifestatie in verband met het 150-jarig jubileum van KNKB, de Koninklijke Nederlandse Kaatsbond. Het jaar daarop werd hij de coördinator van de manifestatie Simmer 2000, de Friezenreünie in het jaar van de millenniumwende. Ook in die tijd werkte ik veel met Jaap samen.

Ruim een jaar na Simmer 2000 maakte Jaap een eind aan zijn leven. De tijd van Simmer 2000 was hem niet goed bekomen. Hij was de gangmaker geweest op het verkeerde feest. Ik ook trouwens. Als artistiek leider van het Frysk Festival zat ik op een stoel die van hem was geweest. De zelfmoord van Jaap heeft me destijds behoorlijk geraakt. Een half jaar later probeerde ik mijn herinneringen aan hem te ordenen in een artikel dat verscheen in het tijdschrift Trotwaer. Op dat verhaal kreeg ik destijds veel reacties, positieve maar ook minder positieve. Misschien was ik iets te eerlijk geweest in het uiten van mijn gevoelens. En toch, als ik het nu teruglees was het zoals het was.

*

Tagedien

Gedachten na de dood van Jaap Castelein

Over de doden niets dan goeds, dat is de grootste dooddoener die 
ooit is bedacht. Die code ontneemt je het zicht op de ware aard van 
een mens, wiens mond is verstomd. Sterker nog, op het werkelijk 
goede dat iemand bezield kan hebben en zich schuil houdt, juist in 
de schaduwzijde van een karakter of tussen de brokstukken van een 
mislukking.

Op maandag 22 oktober 2001 maakte Jaap 
Castelein een eind aan zijn leven. Hij hing zich op in de schuur achter zijn huis. Ik hoorde 
het ’s middags, boven aan de trap in het Fryslânhûs. Maanden later heeft de verbijstering 
van dat moment plaatsgemaakt voor een blijvende vorm van onbegrip. Nog vaak betrap ik 
mezelf op de absurde gedachte dat Jaap er 
niet meer is. Jaap was er altijd, zolang ik in Fryslân ben. Vanaf de eerste dag, waarop hij me rondleidde 
door de burelen van de Fryske Kultuerried, tot 
drie dagen voor zijn dood, toen ik hem nog 
sprak, buiten op de stoep, bij datzelfde Fryslânhûs. We hebben zelfs gelachen toen, want 
lachen kon hij als de beste, ondanks zijn allesbehalve blijmoedige aard. Ik zei hem dat hij 
nooit meer weg mocht bij de Provincie. Hij 
was daar immers voor eeuwig opgesloten, om
dat hij als enige nog wist hoe de cultuur in
 Fryslân echt in elkaar zat. Ik heb Jaap niet 
goed gekend, anders had ik het zien aankomen. Maar wie kende hem wel?

Dit wordt geen verlaat in memoriam, laat 
staan een hagiografie gelardeerd met anekdotes en persoonlijke herinneringen. Daarvoor 
heb ik Jaap misschien net iets te goed gekend. 
Voor mij was hij zeker geen heilige, eerder en vat vol tegenstrijdigheden, een uiterst gecompliceerd, aimabel, maar soms ook onmogelijk mens, wiens levensloop op een vreemde 
manier verweven is met een kwart eeuw cultuur in Fryslân zoals ik dat zelf heb beleefd.

Ik 
heb er hooguit behoefte aan wat gedachten op 
een rij te zetten. Een beetje ordening aan te 
brengen in een warboel van gevoelens, dat is 
mijn enige legitimatie voor dit verhaal dat ik 
niet zonder schroom aan het papier toevertrouw. Het raadsel van zijn dood zal ik nooit 
kunnen doorgronden. Eigenlijk interesseert 
me dat ook niet. De black box van zijn ver
wonde ziel zit voorgoed op slot. Wat mij interesseert is de ravage die zijn crash in het publieke domein heeft aangericht. Hoe je het ook 
wendt of keert, die ravage heeft voor mij iets 
met Fryslân van doen.

Een gepantserde kwetsbaarheid, dat is het 
beeld wat mij voor ogen komt als ik aan hem 
denk. Jaap was gevoelig, overgevoelig zelfs, 
maar kon ook een muur optrekken van plaat
staal waarachter jan en alleman in Fryslân
 werd bestookt met schimpscheuten en kritiek. 
Er waren maar weinig Friezen die echt deugden. Fryslän werd verkwanseld door lieden die 
van toeten noch blazen wisten. Plannen maken om deze provincie op de kaart te zetten onder enig benul te hebben van het bijzonde
re wat Fryslân echt te bieden heeft. De arrogantie van pragmatische bestuurders die niet 
belast zijn met inhoudelijke deskundigheid of 
enige feeling voor kunst en cultuur. Wie heeft 
er vandaag nog hart voor de Friese zaak, voor de Friese taal, voor ‘it lytse’?

Mijn aanklacht kreeg in de loop der jaren 
steeds meer het karakter van een klaagzang, 
een elegie over het verdriet van Fryslân. De 
mensen, die van wanten wisten, trokken hier 
weg en deden niets. De mensen, die het moesten doen, kwamen van elders en begrepen het 
niet. Vanuit die optiek voelde ik mij vaak wat 
ongemakkelijk, alsof ik in een vreemde gedoogzone was beland, een soort Fries niemandsland, waarvoor Jaap voor mij – for the 
time being – wel een uitzondering wilde maken. Ik kom immers niet van hier, maar ook 
niet helemaal van elders. Ik spreek de taal 
niet, maar ben de Friese zaak wel ‘tagedien‘.

Tenminste, als je dat zo mag zeggen, want 
’tagedien‘ was voor Jaap een heel bijzonder 
woord, waarvan ik de betekenis misschien 
nooit helemaal zal vatten. Het moet zoiets zijn 
als een geloof waarmee je geboren bent. Een 
cultuur waar je in thuishoort en waar je als de 
meest vanzelfsprekende zaak voor opkomt. 
Een bekeerling zal die houding nooit helemaal 
aan kunnen leren. Mens ben je niet door geboorte, zei de schilder Kokoschka. Dat is iets 
wat je moet je worden. Maar een Fries kun je 
niet worden. Dat ben je, of je bent het niet.

Tagedien is ook de titel van een artikel dat 
Jaap schreef in 1987 voor een nieuwjaarsbundel van de Fryske Kultuerried. Het was een andere tijd. De economische bloei van de jaren 
negentig lag nog ver achter de horizon en van 
een multiculturele samenleving was in Fryslân
 nog weinig te merken. In die tijd kon je nog on
bevangen spreken over autochtonen en allochtonen als je in feite Friezen en niet-Friezen bedoelde. En toch, als ik die tekst nu herlees, vind 
ik zinnen terug, die ik tot het laatst toe bijna 
letterlijk uit zijn mond heb gehoord.

Allengs, gelijk een spin, wist hij onder je 
ogen een web te weven, waarvan de ware omvang zich pas in een later stadium kon ontvouwen. In dit wonderlijke betoog met een breed 
meanderende redeneertrant, wat achteraf bezien misschien wel zijn belangrijkste kenmerk 
was, klinkt iets door van een aanklacht tegen het heersende gedachtegoed van onze tijd, het 
zogeheten cultuurrelativisme. Alles wat goed 
is of verkeerd, mooi of lelijk, is ook in feite afhankelijk van het belang dat iemand heeft, de 
culturele positie die iemand inneemt.

Die gedachte heeft vergaande consequenties. Het debat over normen en waarden bijvoorbeeld zou om deze reden alleen gevoerd 
kunnen worden in termen van doelmatigheid 
en haalbaarheid. Cultuurrelativisme was volgens Jaap dan ook de bron van vele kwalen. 
Juist dit gedachtegoed zou gevolgen hebben 
voor het belang van de Friese zaak. In dit intellectuele klimaat heeft het ideaalkarakter 
kunnen gedijen van de bureaucratische manager die het denken in termen van doelmatig
heid en haalbaarheid bij uitstek beheerst.

‘Wat biedt him of har it mêd fan de Fryske taal en 
kultuer? It liket der sterk op dat it in útstjerrend 
laach wurdt, dat him noch mei ditsoarte oangelegenheden dwaende hâldt.

Jaap zag zich zelf dus als een van de laatsten 
der Mohikanen. Vanuit zijn eigen optiek maakt 
hij deel uit van een uitstervende laag van mensen, een Friese intelligentsia die de Friese 
zaak een goed hart toedraagt. Wat Jaap om 
zich heen zag gebeuren was de teloorgang van 
het ‘tagedien’. Maar schrijnender nog was volgens hem het structurele tekort in Fryslân aan ‘autochtoon intellectueel en maatschappelijk 
kader’. De Friese braindrain zou in dit opzicht 
tot een kaalslag hebben geleid die zeker niet 
werd gecompenseerd door een grootscheepse 
import van buitenaf. Integendeel, deze import 
van allochtoon intellect zou de zaak alleen 
maar verergerd hebben.

Achteraf bezien was 
het afketsen van een Friese universitaire vestiging in de jaren tachtig misschien wel een geluk bij een ongeluk geweest. Zo is de schade wellicht nog beperkt kunnen blijven. Wie zo redeneert stuit vroeg of laat op een 
onmogelijk dilemma. Die conclusie lijkt onontkoombaar, als je het probleem dat hij hier 
aanroerde ook werkelijk serieus neemt. ‘Mar de fraach docht him noch altyd foar oft mei it 
besykjen om kwalifisearre wurkgelegenheid nei 
Fryslàn te heljen it fuortbestaen fan de eigen kul
tuer en identiteit gjin ûnderstek dien wurdt.’ Op die precaire vraag heeft Jaap waarschijnlijk nooit een eensluidend antwoord gekregen, 
hoewel hij een van de weinigen was die hem 
in alle eerlijkheid durfde te stellen. Hoe het 
ook zij, het moet een vraag zijn geweest die 
hem door de jaren heen intens heeft beziggehouden.

Een paar maanden voor zijn dood, bij de ope
ning van de beeldententoonstelling in het bos 
van Ypeij, kwam het hoge woord er nogmaals 
uit. “Fryslân heeft een nijpend tekort aan een 
eigen intellectueel kader”, zo liet hij mij bij 
die gelegenheid nadrukkelijk weten. En weer 
voelde ik mij ongemakkelijk. Ik vatte zijn 
woorden op als een uiting van teleurstelling, 
een lichte sneer ook in mijn richting. Wat is 
immers makkelijker om jezelf in het land der 
blinden op je borst te slaan. Voor zover ik weet heb ik nooit enige neiging in die richting vertoond, maar Jaap liet me op dat moment voelen dat het me soms in Fryslân wat al te makkelijk afgaat.

Niet dat Jaap mij het licht in de ogen niet 
gunde. Als een der weinigen reageerde hij 
steevast op vrijwel alles wat ik schreef. Als hij er anders over dacht, maar vooral ook als hij 
het roerend met mij eens was. En dat laatste 
was vaak het geval. Dan was Jaap op zijn best. 
Hij kon mij overladen met complimenten op 
een bijna on-Friese manier. Misschien had hij 
moeite met een eigen gemis aan publieke 
waardering. Een officieel blijk van erkenning
had er in al die jaren best af gekund. Er zijn 
Friezen die voor minder een prijs of onderscheiding hebben gehad. Maar de wegen van 
de publieke waardering zijn in Fryslân duister 
en ondoorgrondelijk.

Jaap koesterde een heimelijke nieuwsgierigheid naar de wijze waarop hij ooit herinnerd 
zou worden. Lang geleden – het moet kort na 
het festival van ’85 zijn geweest – vertrouwde 
hij me toe, dat hij soms trots als een kind benieuwd was naar de tekst van zijn eigen necrologie. Alsof hij zichzelf voortdurend waarnam in een alomtegenwoordige spiegel van het verleden, zo beleefde hij het heden. Alsof 
hij zijn naam bij de laatste voorstelling nog 
eenmaal op het doek voorbij wilde zien trek
ken.

Die film heeft hij niet mogen zien, vrees 
ik, zoals dat niemand gegeven is. Het was een 
droom die niet is uitgekomen. Maar wat had ik 
graag – in een verre toekomst – met hem nog 
eenmaal herinneringen op willen halen. Al die 
beelden zien verschijnen van wat wij samen 
hebben beleefd of hij mij deed beleven. God
verdomme Jaap! Toen ik het hoorde boven aan 
de trap, heb ik gevloekt en mijn tas in een 
hoek gesmeten.

1 Reactie »

  1. Pieter de Vries

    14 augustus 2020 op 10:14

    Mooie souvenirs Huub! En ja: jij bent altijd veel te eerlijk geweest. Daarmee vergelijkbaar met de grote Jacques. Een hartelijke groet vanuit la douce france, Pieter

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)