Deze prachtige foto is de trouwfoto van Erika Göttgens en Ruloff Manuputty uit 1965. Hij staat in het boek van Elly Koen: Ogenschijnlijke verschillen, Ruloff S.A. Manuputty, een Moluks schilder in Nederland. In Friesland is Manuputty vooral bekend als de voormalige directeur van de kunstacademie Vredeman de Vries. Zijn werk als kunstenaar was lange tijd minder bekend, vooral ook omdat hij hiermee niet vaak naar buiten trad en het aan zijn studenten vrijwel nooit liet zien. Na zijn dood kwam de erkenning met de uitgave van een boek, een film en een tentoonstelling die in het najaar van 2016 openging in het Groninger Museum.
Zelf leerde ik Manuputty (1926-2002) pas goed kennen in het midden van de jaren negentig. In die tijd ontmoette ik hem zowat elke week omdat we samen bezig waren met de eerste pogingen tot oprichting van een Grafisch Atelier in Friesland, waarbij in die tijd ook Keimpe Kootstra betrokken was. Manuputty maakte zich toen grote zorgen over de bestemming van de grafische apparatuur die nog aanwezig was in het leegstaande academiegebouw. We zagen elkaar toen bij hem thuis in de voormalige directeurswoning in de Wijbrand de Geeststraat 38, waar in de jaren zestig ook Paul Panhuysen heeft gewoond.
In januari 1994 heb ik Manuputty’s tentoonstelling Ontmoetingen in de tijdreis mogen openen, die destijds te zien was in het Bruggebouw in Emmen. Samen met hem reed ik daar ’s avonds naartoe. Later heb ik nog eens een tekst voor Manuputty geschreven. Dat was voor een tentoonstelling van hem in het Provinciehuis in Assen. Een beladen tentoonstelling omdat hier in 1978 een Molukse gijzeling had plaatsgevonden waarbij een gedeputeerde het leven liet.
Ruloff Manuputty was zelf ook Molukker. In mijn tekst had ik geprobeerd op passende wijze een toespeling te maken naar die dramatische gebeurtenis. Maar Manuputty vond het niet passend en keurde mijn tekst af. Overigens was hij een zeer aimabele man en ik heb nooit goed begrepen waarom zijn directeurschap bij de kunstacademie Vredeman de Vries zo dramatisch is kunnen verlopen. Nadat hij naar Groningen was verhuisd ben ik hem uit het oog verloren. Manuputty overleed in 2002. Onderstaand verhaal schreef ik in de jaren negentig voor PUIK, de uitkrant van Friesland in die tijd. Het had als titel: Boten doen in de tijdreis.
*
Er zijn kunstenaars die voor altijd schuil lijken te gaan achter een beeld dat nooit verandert. Lange tijd was ‘mijnheer Manuputty’ – want zo kende ik hem – voor mij zo’n type kunstenaar. Eerlijk gezegd heb ik vroeger nooit geweten dat hij een kunstenaar was. Ik zag hem slechts op afstand als directeur en later oud-directeur van de Acade mie Vredeman de Vries te Leeuwarden. Het beeld, dat om hem heen hing, werd vooral bepaald door verhalen van studenten en ex- studenten, kunstenaars die zijn invloed hadden ondergaan in de ontvankelijke jaren van hun academietijd. Het was het beeld van een formele, precieze man, minzaam en uiterst voor komend, maar ook wat ondoorgrondelijk. Kortom: een oosterling verdwaald in een uithoek van het koude Europa.
De enkele keren dat ik hemzelf ontmoette leek dat beeld zich op het eerste gezicht te bevestigen. Ook bij mij ontstond de indruk van een heer met ouderwetse manieren in de goede zin van het woord. Hij nam je jas aan bij het binnenkomen en bij het vertrek excuseerde hij zich bij voorbaat dat de deur wat hard achter je dicht zou slaan, omdat er iets mis was met de scharnieren. Mijnheer Manuputty had iets met deuren. Hij hield ze altijd voor je open en toch bleef je achteraf met het vreemde gevoel zitten dat je misschien maar de helft had gezien van alles wat er nog achter die deur verborgen kon zitten. Het was geen gebrek aan openheid. Integendeel, eerder een geformali seerde overdaad aan gastvrijheid, waardoor elke deur tot het laatst toe werd opengehouden alvorens hij in het slot viel.
Misschien is het ook geen toeval, dat de meest beruchte anekdote uit zijn academietijd juist betrekking heeft op een deur. In een periode waarin de gemoederen kennelijk wat hoog waren opgelopen – zoals dat in een zo’n gistende smeltkroes van nog ongevormde creatieve talenten gebeuren kan – zou ooit een aantal studenten de deur van zijn directiekamer letterlijk uit zijn scharnieren hebben gelicht om hem ergens ver weg op de zolder van het gebouw te verstoppen. Ook zij waren kennelijk benieuwd wat achter die laatste deur verborgen zat.
Iets van de symboliek van deze anekdote lijkt ook in zijn werk tot uiting te komen. Het laat de neerslag zien van een lange reeks ontmoetingen met mensen en situaties, die lang daarna werden vertaald is in een optocht van schilderijen. Elk schilderij is een reisimpressie uit een kunstenaarsleven met zijn eigen gelaagdheid van beelden en herinneringen. Het zijn de dingen die zijn blijven hangen nadat de deur in het slot was gevallen.
Te beginnen bij die eerste lange reis zo vlak naar de oorlog aan boord van de S.S. Volendam. Beelden van het Suezkanaal, Port Said, de vuurtoren aan het begin van de Atlantische Ocea an, blikjes sigaretten die aan boord moesten worden opgerookt uit angst voor de douane, fragmentarische herinneringen aan een lange reis, die telkens weer uitmonden in dat ene beklem mende beeld om nooit te vergeten….. Al die witte gezichten aan de kade in Rotterdam, allemaal gelijk, de Chinezen van Europa. Als drieëntwintigjarige alleen tussen die kale loodsen, hoe moest je daar ooit je weg kunnen vinden, als je die gezichten al niet eens uit elkaar kon houden? Een blaaskapel speelde vro lijke muziek, dàt wel, maar die muziek was voor anderen be doeld: militairen die terugkeerden en ook van die witte ge zichten hadden.
Dat was de eerste ontmoeting in de tijdreis, een prille herinnering aan het Nederland van kort na de oorlog. Het was de begintijd van de wederopbouw, toen alles in de steigers kwam en geluk nog heel gewoon was. Maar het waren ook de dunne jaren die beschreven zijn in De avonden van Van het Reve, de tijd ook van de revolte van COBRA, Lucebert die als Keizer gekroond het Stedelijk Museum betrad en vreemde kinderwoorden aaneen smeedde tot een nieuw soort gedicht: BOTEN DOEN. BOTEN DOEN …
Inderdaad, dat had mijnheer Manuputty ook gedaan. Neder land was BOTEN DOEN. En als je eenmaal op de kade was aange komen, dan moest je daarna nog honderd keer BOTEN DOEN. Alles moest immers opnieuw als een kind worden uitgevonden in de lange tijdreis, die daarna zou volgen. Er stond nog een lange rij van mensen voor de deur, ontmoetingen met docenten van een echte kunstacademie in Amsterdam. Jaarsveld, Jongejans, Brou wer, Metz, D’Oliviera, Zimmerman, Baanders … vreemde namen in een vreemde wereld, waar witte mannen ook zomaar de straat konden vegen. Om te overleven in die kouwe alfaltjungle kon je maar beter beleefd blijven en voor iedereen tot het laatst toe de deur open houden.
De beeldenwereld van de kunstenaar Ruloff Manuputty lijkt zich bij die eerste ontmoeting in één slag geformeerd te heb ben. Ook nu nog lijkt de wonderlijke sfeer van de vroege jaren vijftig in zijn werk te zijn blijven hangen. Al is er een periode van stilte geweest, de lijn in de ontwikkeling is ongebroken. Het is alsof de primitieve tekens en symbolen van COBRA in een gepolijste versie opnieuw in elkaar zijn gezet, niet zozeer om het innerlijk direct uit te drukken, maar vooral om elke emotie nadien te verwerken.
De heftigheid van het oorspronkelijk gevoel lijkt stilaan verzacht door het patina van het innerlijk, dat wellicht door de jaren heen moet zijn ontstaan. Telkens opnieuw lijkt iets van het verleden door te schijnen in de subtiele gelaagdheid van het oppervlak. Soms is de verf gaan druipen als een beeld dat door de tijd is aangetast. De scherpe kantjes zijn er inmiddels wat af. Wat overblijft zijn de halftinten, fraaie textu ren en de organische lijnen kortom: de taal van een verwerkte emotie.
Vreemd genoeg was het juist die organische, soms bijna decoratieve stilering van het gevoel, die ook voor de vormge ving van de jaren vijftig en begin jaren zestig zo kenmerkend was. Het werd de tijd van het beheerste ritme, de muziek van Roelof Stalknecht, een naamgenoot Ruloff Manuputty, die ook feitelijk een van de mensen was, die hij ergens onderweg in zijn lange tijdreis heeft ontmoet.
De tijdreis is begonnen toen de boot de haven binnenvoer. Wat daarvoor is gebeurd blijft onder de huid van het schilde rij verborgen. Het lijkt of die prille herinneringen aan de kinderjaren in Tual zijn overgeschilderd. Beelden van een vader die zendeling was en een zoon kunstenaar wilde worden in het verre Holland. Wie zal het zeggen wat zich onder al die verflagen schuil houdt? Misschien wel beelden van een baai met heuvels in de verte, een boom in bloesem staat achter een muur, uitgesleten paden die naar het water lopen. Ooit heb ik zo’n schilderij in het echt mogen zien. Vreemd genoeg was dàt exemplaar wèl overgeschilderd. Onder de verflagen – zo heb ik me laten vertellen – zat een Hollands landschap met een molen.
Als de richting van de tijd onomkeerbaar is, geldt dat dan ook voor een tijdreis? In het latere werk komen die eerste herinneringen niet meer voor. De boot vaart niet meer terug, de vuurtoren voorbij, het Suezkanaal door, op weg naar de Indische oceaan, de Banda zee…. Of zitten die vroegste herinneringen inderdaad verborgen – zoals de kunstenaar zelf ooit heeft gezegd – in het diepe zwart, het teer dat soms direct op het doek wordt aangebracht, als het gevoel van half ge smolten asfalt onder je blote voeten?
Als dat zo is, dan volgt elke zwarte lijn het voetspoor van een gestolde herinnering, een spoor dat terugverwijst naar die verre jaren toen de grote tijdreis nog moest beginnen.