Antonia Talamini kende ik al sinds eind jaren zeventig, toen zij de Academie Vredeman de Vries verliet, waar Maunuputty haar tot zijn meest begaafde student had bestempeld. En inderdaad, Antonia had veel talenten en die heeft ze ook allemaal benut in haar bewogen leven. Voor haar eindexamen had ze een openbaar toilet ontworpen in de vorm van een penis, dat in brons moest worden uitgevoerd. ‘Antonia Talamini, nooit in het gareel’, kopte de Leeuwarder Courant een paar dagen na haar overlijden. Een familielid had haar dood gevonden in haar woning. De laatste jaren leek Antonia te veranderen. Niet dat ze vereenzaamde, maar ze trok zich wel steeds meer terug. Mij belde ze nog geregeld, vaak op de onmogelijkste uren van de dag,.. en soms in de nacht. Altijd vol belangstelling voor mij. Zo veel zelfs, dat het me op het laatst wel eens té veel werd. Maar Antonia had een groot hart met veel Italiaanse hartstocht. Haar broer vroeg mij of ik wat wilde zeggen bij de uitvaart. Die vond plaats in Goutum, op 23 juni 2016. De de zaal was helemaal vol. Niemand was Antonia vergeten. Dit was mijn verhaal.
*
Als het waar is – wat Kandinsky ooit heeft beweerd – dat kunst moet voortkomen uit een innerlijke noodzaak, dan is dat zeker van toepassing op het oeuvre dat Antonia Talamini ons heeft nagelaten. Ze maakte kunst omdat ze niet anders kon. Omdat het moest. Het moest van niemand anders dan van haarzelf, dat wil zeggen: vanuit haar diepste wezen, uit de grond van haar hart. Antonia was niet alleen een vrouw, maar ook een kunstenaar van uitersten. Altijd weer zocht ze de uiterste grens op. Ze moet ook geboren zijn op een grens. Hoewel ze haar geboortedatum altijd angstvallig geheim wilde houden, moet het op een en dag in 1945 zijn geweest dat ze ter wereld kwam. Haar vader kwam uit Vodo di Cadore, een klein plaatsje in de Dolomieten, waar alle Talamini’s vandaan komen.
De hoofdstraat heet daar Via Gian Pietro Talamini. De naam Talamini is daar met de plaats verbonden. En zo was het ook in het werk van Antonia. Vodo di Cadore. Die naam duikt op in haar grafiek. Als een geheime code voor ingewijden. Dit is de plaats. Dit is waar het begonnen is. Hier komt mijn vader vandaan. 1911… 1945 ….1986…. Ook die getallen zijn vaak in haar grafiek te zien. Het zijn achtereenvolgens het geboortejaar van haar vader, het geboortejaar van Antonia, en het sterfjaar van haar vader. En nu kunnen we daar een nieuw jaartal aan toevoegen: 2016, het sterfjaar van Antonia. Precies dertig jaar na het sterfjaar van de pater familias.
Antonia (rechts) met haar vader en zus op de Wirdumerdijk in Leeuwarden (1947)
Vaak heb ik gedacht dat de vader van Antonia de rode draad vormt in haar werk. Het was het rood dat door het zwart heen liep. Het rood en het zwart vormden een bijna alchemistisch verbond met elkaar. Het waren de twee tegenpolen die elkaar blijven liefhebben tot in de dood, ook al weet je niet meer waar liefde iets anders kan worden, iets duisters wat ook pijn kan doen. Vaak ook heb ik me afgevraagd wat achter al die intens zwarte vlakken in het werk van Antonia schuil ging. Dat hermetische zwart dat geperst werd op die grote vellen wit papier.
Wilde ze daarmee iets toedekken dat wij niet mochten weten? Iets bezweren waar ze angst voor had? ‘Pas als iemand voorgoed uit ons zicht verdwijnt, als we van een geliefde moeten scheiden, komen we tot de ontdekking dat hij of zij voor ons betekend heeft. Besef van betekenis gaat altijd gepaard met pijn. Pas als iets gebroken is of voorgoed voorbij is, erkennen we ten volle de waarde ervan. Zo moet het wellicht ook met Antonia en het afscheid van haar vader zijn geweest. Zo gaat het nu ook met Antonia zelf, van wij hier vandaag afscheid moeten nemen.
Bij alle woorden die je zoekt om haar werk te typeren kom je al gauw terecht bij de metaforen van de nacht. Hoe vaak is zij niet een nachtvlinder geweest, werkend in de kleine uren als iedereen sliep. Zo ken ik haar al toen ze nog bij mij om de hoek woonde, weliswaar helemaal op het eind in de Gysbert Japicxstaat. Maar toch, ze was nooit ver weg, zo niet in de ruimte dan zeker niet in gedachten.
Antonia was een nachtvlinder, maar met al die metaforen van de nacht vergeten we wel eens dat ze toch vooral een vlinder was, of in ieder geval een vlinder wilde zijn. Haar leven had iets weg van de metamorfose van een rups die de grond wroet en dan opeens van gedaante verandert en wegvliegt tot hoog in de blauwe lucht. Het Paradiso was bij haar altijd vlak om de hoek, maar altijd wel dichtbij het Inferno.
‘Ik ben verwekt in Italië en geboren in Nederland’, zoals ze zelf wel eens zei. Precies op de grens tussen oorlog en vrede. En zo leefde ze ook. De sporen van een levenslange strijd heeft zij achtergelaten in haar werk. Zwart en rood, dat waren de twee dramatische kleuren waar ze van hield. In haar kleren daarentegen straalden alle kleuren van de regenboog je tegemoet. In het grauwe straatbeeld van Leeuwarden was zij al vroeg in de jaren tachtig een opvallende verschijning in haar spetterende Oilily-jas. Ze bracht ‘la bella Italia’ naar Friesland. Haar naam bracht het Italiaanse ijs van Venezia in herinnering, sonore operaklanken, pathos en hartstocht. Maar in haar werk zocht ze veelal de duisternis op. Ze was een niet alleen een vlinder in de nacht, maar ook een veer in de wind. Als een vrouw van elders, als een vrouw uit Italië, veranderlijk en licht als een veer.
La donna è mobile
Qual piuma al vento,
Die woorden uit de Rigoletto van Verdi moeten haar na aan het hart hebben gelegen. De vrouw is veranderlijk als een veer in de wind. Flarden van uit het libretto van die opera duiken soms op in haar werk, half leesbaar verscholen onder de inkt of de verf, of anders in spiegelschrift als die onkraakbare code die je niet mocht lezen en toch lezen kon. Misschien heeft haar vader die woorden van Verdi ze wel eens gezongen.
Hoe dan ook, als ik bij haar op bezoek kwam in dat kale gymnastieklokaal in Heechterp, had ze vaak operamuziek op staan. Is Paverotti dood? vroeg ik dan. Antonia hield van het pathetische, waar wij als kille noordelingen in Friesland niet het patent op hebben. Zij zocht het uiterste, waar wij zeggen: doe maar gewoon. ‘Ik wil het onmogelijke mogelijk maken,’ heeft ze me ooit eens gezegd. Daarmee verwoordde ze misschien wel de essentie van haar werk.
Het was een aanhoudend gevecht om tot het uiterste te gaan, en zo mogelijk daaraan voorbij. Dat deed ze in gewaagde experimenten met het medium grafiek, door het hanteren van uitzonderlijke formaten. Het papier werd gescheurd, ingekerfd of open gekrast. Een heel schilderij kon zelfs in tweeën worden gebroken. Het mogelijk maken van het onmogelijke was vaak ook een gevecht tegen de uitputting, niet alleen van haarzelf, maar van de uitdrukkingsmiddelen waarmee het gevecht werd aangegaan.
In de roerige jaren tachtig, toen het zogeheten ‘wilde schilderen’ en de kunst van Jonge Italianen en Jonge Duitsers de internationale kunstscene overspoelde, vond zij een onvermoede middenweg tussen de extreme vereenvoudiging van de vorm en de extreme expressie van het handschrift. Juist dat oude medium van de grafiek wees haar daarbij de weg. In die ambachtelijke uitdrukkingsvorm, waarin het beeld met voorbedachte rade en met uiterste precisie op het papier wordt geperst, wist zij voor haar heftige emoties een uitweg te vinden, als het bloed dat kroop waar het niet gaan kon.
Zwaarte en lichtheid, die twee uitersten gingen bij Antonia altijd op een wonderlijke manier samen. Zo zwaar als haar autonome werk was, zo lichtvoetig en speels waren haar toepassingen van kunst in de openbare ruimte. Op de kopse wand van de flats in de Meenthe ontwierp ze speels omhoog rijzende kleurbanen die aan potloden deden denken. Kleine mannetjes kropen ophoog langs de galerijen. Ze speelde met licht en met neon, altijd met een olijke knipoog. Voor het de kale van de betonnen wolkenkrabber, waar van oudsher de ijszaak van haar vader was gevestigd, heeft ze ooit een muurschildering ontworpen in de vorm van de gekleurde lagen van cassata-ijs.
Helaas is het nooit uitgevoerd, maar het was wel briljant in zijn virtuoze lichtheid. Ook dat was Antonia. Ze was er altijd op het juiste moment, op de juiste plaats. Ook de ene keer, jaren geleden alweer, dat mijn amandelen operatief verwijderd moesten worden. Ik mocht een paar dagen alleen nog maar ijs eten. Toen Antonia dat te weten kwam, liet zij bij mij thuis een groot pak Italiaans ijs bezorgen. Van Talamini natuurlijk. Fire on ice. Zwaarte en lichtheid. Altijd weer die twee tegenpolen.
Antonia Talamini was een Einzelgänger, maar tegelijk hield ze intens veel van mensen, van reizen ook. Ik herinner mij die reis naar Venetië, begin jaren negentig, waar ze met ons mee was. Haar kleurrijke jas die in het grauwe Leeuwarden een spetterend contrast in het straatbeeld vormde, verdween opeens in het carnavaleske decor van die oude, stervende stad van gondels, maskers en palazzi. Ze leek opeens thuis te zijn, ver van huis. Antonia wilde altijd de wereld zien, naar buiten breken, maar even vaak trok ze zich terug op haar eigen domein.
Toch heeft het haar in haar lange loopbaan niet aan erkenning ontbroken. Het Stedelijk Museum in Amsterdam herkende al vroeg de kwaliteit van haar werk en kocht in 1990 twee van haar etsen aan. Ze kreeg ook meerdere opdrachten voor het maken van kunst in de openbare ruimte. Haar grafiek was op vele plaatsen in Europa te zien op grafiektentoonstellingen in Italië en Polen en zelfs in Taiwan en India.
En toch, de laatste jaren trok Antonia zich steeds meer terug in haar woning met atelier in die kale gymnastiekzaal in Leeuwarden. Daar hing haar werk, verscholen als in een bunker. Achter in de lege ruimte hing een reeks van negen zwarte panelen, geordend in een raster van drie bij drie. In het midden stond het alleen het woord SOLO. Het was haar laatste solo-expositie. Alleen op de wereld, op de grens van alles of niets. Antonia vertrok zoals ze geleefd had. Als een groot kunstenaar, maar ook als een bijzondere vrouw.
Ze vloog weg als een vlinder, verdronken in het diepste zwart, waar het heel misschien ooit licht zou worden. Addio Antonia. Vaarwel daar in de nacht. La donna è mobile, qual piuma al vento…