Nee joh, gekkie. Ik geef ze gewoon weg aan Gerlsma-afficionado’s.
Kusje,
Hannah
Zo luidt het laatste mailtje van Hannah Ludwig dat ik in mijn mailbox kan terugvinden. Het dateert alweer van ruim negen jaar geleden. Ik had ontdekt dat de catalogus van Abe Gerlsma uit 1986, waarin Hannah en ik een tekst hadden geschreven, antiquarisch inmiddels 30 Euro waard was. Ik vroeg of ze nog een stapeltje over had, dan kon ze die mooi verpatsen. De toon van haar antwoord is licht ironisch, want Hannah en ik hadden niets amoureus met elkaar.
We kwamen elkaar wel eens tegen, dat was het. Voor het eerst begin jaren tachtig, denk ik, toen ze in het algemeen bestuur van de Fryske Kultuerried zat en daarna in het dagelijks bestuur. En later natuurlijk in de politiek, toen ze Statenlid was en op slinkse wijze drie ton extra voor het Frysk Festival erdoorheen wist te jassen. Dat was in 1997. En anders wel achter een glas rode wijn in ’t Coopmanshûs, in de jaren dat ze daar nog over vloer de kwam. Op 1 november 2013 overleed Hannah Ludwig op zeventigjarige leeftijd. Ze was getrouwd geweest met de Friese schrijver Tjitte Piebenga, die in 2007 overleed.
In de Leeuwarder Courant stond kort daarop een wat merkwaardige necrologie. Zo werd vermeld dat ze ooit vicevoorzitter was van het Frysk Festival. Nu heeft het Frysk Festival nooit een vicevoorzitter gehad, wel een voorzitter. Watze Hiddema was dat, en later Gryt van Duinen, Tom Harkema en Gerard van Klaveren. Hannah Ludwig is ook nooit voorzitter geweest van Simmer 2000, voor zover ik weet. Dat was Henk Kroes. Maar verder zat ze overal in, in alle culturele besturen en commissies die er in Friesland voorhanden waren. Er is een tijd geweest dat je in dit Friese culturele wereldje vroeg of laat struikelde over Hannah Ludwig. Uiteindelijk overkwam mij dat ook, maar die clash kreeg voor de buitenwacht wel hilarische trekken.
Voorop gesteld moet worden dat ik aan die openingen in ’t Coopmanshûs ook zelf mijn beste herinneringen bewaar. Het was de goede ouwe tijd in Franeker, dat broeierige stadje, waar alles gebeurde wat God verboden had, en waar ooit zelfs partneruil werd bedreven door de burgemeester en de directeur van ’t Coopmanshûs. Maar dat waren de gouden tijden van Thom Mercuur in Franeker, de jaren zeventig die ik zelf nauwelijks in Friesland heb beleefd. We spreken nu over de jaren tachtig en negentig. Hannah ging op zo’n opening altijd als laatste weg en ze wist meestal ook precies waar er nog wat drank stond.
Maar toen het mis dreigde te gaan met ’t Coopmanshûs – zo rond het jaar 2000 – was Hannah opeens in geen velden of wegen te bekennen. Sterker nog, ze vond dat het museum te weinig bezoekers trok en nauwelijks aandacht schonk aan de historische collectie. Ik organiseerde destijds een actie voor het behoud van ’t Coopmanshûs, maar Hannah deed niet mee. Dat had zo zijn redenen, maar om dat te begrijpen moest je wel het kleine wereldje van Franeker kennen. De lijntjes waren kort, te kort…. en daarover praatte je niet in het openbaar. Dat was not done.
Toen ik dat wèl deed in een ingezonden stuk in de krant, kregen Hannah en ik het met elkaar aan de stok. Hannah klom ook in de pen en schreef onder meer het volgende:
‘Is het Huub Mous wel eens verteld dat je een zaak moet winnen met inhoudelijke argumenten en niet via infantiel gekissebis? Dat je daarmee de boel alleen maar danig verzwakt? Stem je daarom niet meer op de PvdA? Omdat die vermaledijde politici alleen maar discussiëren op grond van argumenten en als de emotie om de hoek komt kijken men zich toch verre houdt van roddel en achterklap? Wat jammer van al die verspilde energie.’ (Leeuwarder Courant, 10 maart 2000)
De tekst waarin ik Hannah op de korrel had genomen luidde als volgt: Weet je nog Hannah, weet je nog wel? Het ging als volgt:
Wat een temperament! Maar vooral, wat een prachtige kop! ’Mond dicht, mond open. Wat nou?’ Met die woorden gaf Hannah Ludwig gehoor aan mijn oproep om haar zwijgen over het ’t Coopmanshûs te verbreken. Jaren stond zij op de bres als wethouder van Franeker en als vriendin van dit museum. Nu weigert zij met de wolven mee te huilen. Alweer op de barricade? Ja Hannah, het moet! Hannah, 0 heerlijke Hannah! Je struikelende woorden brachten mij Kurt Schwitters’ loflied op Anna Blume in herinnering. ‘Rot liebe ich dir! Du deiner dich dir, ich dir, du mir. … Weißt du es (H)Anna(h), weißt du es schon?’
H-a-n-n-a-h, wat een naam! Je leest haar van achteren als van voren! Jij, geliefde van mijn zevenentwintig zinnen, één zin was voldoende om jou uit je tent te lokken. Weet je nog, Hannah, hoe de haan driemaal kan kraaien? Nog altijd is het niet te laat. Vanwaar alleen die zure woorden over lage bezoekerscijfers waar ik wat aan moet doen?
Die terreur van het getal is toch niets voor jou, Hannah? In Zwolle werd onlangs nog fraude gepleegd met museumjaarkaarten. Sterker nog, in de vergadering van de raadscommissie van Franeker werden bezoekerscijfers van 1984 van stal gehaald om het Coopmanshûs in een kwaad daglicht te stellen. Met die wolven huil jij toch niet mee, Hannah? Ik ken je wel beter.
Hoe vaak heb ik je niet op een opening zien staan in ’t Coopmanshûs. Een glas wijn in de ene hand, een sigaret in de andere. Dat waren nog eens tijden. Franeker was toen nog een bruisende stad. Weet je nog, Hannah, weet je nog wel? Maar ik heb je al tijden niet meer op zo’n opening gezien, nooit meer als laatste zien ver trekken. Wat jammer toch, Hannah, het museum bruist nog steeds, alleen zonder jou. De bezoekerscijfers hebben niet geleden onder jouw afwezigheid
Maar geldt dat ook voor het museum zelf? Draag jij ’t Coopmanshûs nog altijd een goed hart toe? Kijk me eens recht in de ogen, Hannah, je woorden brengen mij aan het twijfelen. Jarenlang heb je het museum verdedigd. Tot op zekere dag een vriendin van jou – een medewerkster van het museum – werd overgeplaatst naar het gemeentehuis. Toen kwam er een nieuwe burgemeester. Het kan toeval zijn, Hannah, maar sindsdien is het nooit meer goed gekomen tussen de ge meente en ’t Coopmanshûs. Jij hebt altijd uitstekend met burgemeesters overweg gekund. Waarom kun je nu niet eens goed woordje doen. Een burgemeester is toch bij uit stek een vredestichter, iemand die boven de partijen staat, de gemoederen tot bedaren kan brengen? Maar ik heb haar in deze affaire nog in geen velden of wegen gezien.
Dat is toch raar, Hannah, zeg nou zelf. Dat was in jouw tijd met Siebold Hartkamp toch anders. Jullie gingen samen strijdend voorop. Oké, dat liep ook niet altijd goed af. Maar jullie gingen er voor. Ook deze burgemeester moet toch weten dat haar ambt een historische band heeft met het museum, een relatie die nog terug gaat tot de roerige dagen van Thom Mercuur.
Het leven is een kwestie van geven en nemen, kun jij haar dat eens vertellen, Hannah? En wat die Mercuur betreft, je wilt toch niet beweren dat hij straks in Oranjewoud het hele Coopmanshûs op zijn nek gaat nemen. Die Mercuur, daar is niets mis mee, maar moderne kunst en Mercuur-kunst zijn niet hetzelfde. Niet elke kunstenaar in deze contreien draagt nu eenmaal de nestgeur van Friesland met zich mee.
Trouwens, hou toch eens op over die Mercuur. Ik weet ook niet of je het weet, Hannah, maar er zit al veertien jaar een andere conservator in ’t Coopmanshûs. Een hele goeie. Om jarenlang, met zo weinig geld het museum landelijk op de kaart te zetten, daar is kwaliteit voor nodig. Kwaliteit, waar je zuinig op moet zijn. Dat vind jij toch ook, Hannah? Dat Kooistra’s Kermis een druppeltje olie nodig heeft, dat kan het toch niet zijn. Kom op, Hannah, doe toch niet zo benauwd!
Nog dezelfde avond, dat dit artikel in de Leeuwarder Courant verscheen, werd ik gebeld door Siebold Hartkamp, ooit burgemeester van Franeker, maar destijds van Sneek. Hij had zich erg vermaakt bij het lezen van deze tekst, maar vond wel dat ik over de schreef was gegaan. Die onthulling over hoe het er werkelijk aan toeging in Franeker ging volgens hem iets te ver, omdat de privacy van de betrokkenen in het geding was.
Ach, het zwaarste moet het zwaarste wegen, zeg ik altijd maar. En waar gehakt wordt vallen spaanders. En over doden niets dan goeds. Bij de protestacties die volgden in Franeker diende mijn tekst over Heerklijke Hannah nog als inspiratiebron voor een protestsong van de cabaretgroep De Sterrekiekers. Dat liedje had als titel ‘Hannah, kijk eens in de poppetjes van mijn ogen!’ Iedereen wist waar dat op sloeg. ’t Coopmanshûs bleef open na alle protesten, maar moest wel een flinke veer laten.
Met Hannah en mij is het nadien weer helemaal goed gekomen. Haar groot gevoel voor humor won het uiteindelijk van haar oprechte verontwaardiging. Want één ding is zeker, met Hannah kon je lachen, vooral als ze een paar glazen rode wijn op had en de ogen achter haar dikke brillenglazen wat vochtig werden ‘Nee joh, gekkie.. kusje.’ dat waren de laatste woorden van haar die ik nog kon vinden. Weißt du es (H)Anna(h), weißt du es schon?’