Het bericht van de dood van Michaël Zeeman kwam in juli 2009 niet geheel onverwacht. In de weken daarvoor deden berichten de ronde dat bij hem een hersentumor geconstateerd was. Zeeman hoorde bij Leeuwarden, zeker in de jaren tachtig. Hij was toen nog slechts een twintiger, maar toch had hij alle hoge heren van deze stad in zijn broekzak zitten. Weldra zou hij diezelfde elite in twee kampen verdelen. Wie niet voor hem was, was tegen hem. ‘De wijsgeer uit Leeuwarden’ zo werd hij genoemd, toen hij eind 1986 voor het eerst de landelijke pers haalde.
Ik zie de beelden voor me van die eerste keer dat ik hem zag. Het moet begin jaren tachtig zijn geweest. Hij opende een tentoonstelling van Henk Pietersma op de bovenverdieping van boekhandel De Tille. Een grote gestalte met baard hield een briljant betoog over de roem van de schrijver. Wie niets meemaakt in zijn leven, zo beweerde hij, die kan het verder wel vergeten. Je moet op zijn minst een zelfmoordpoging doen, vrouw en kinderen verliezen, geteisterd worden door ziekte en ellende. Zo niet, dan heb je de wereld niets te melden en zul je ook nooit beroemd worden. Kennelijk worstelde hij met het probleem, dat hij in zijn jonge leven nog niets had meegemaakt.
Een paar maanden later verwierf hij landelijke bekendheid door een affaire over verdwenen boeken. ‘Zeeman met boeken’, die twee woorden werden voortaan een begrip. Hij leefde letterlijk met boeken. Lode Pemmelaar vertelde mij ooit, dat hij drie weken lang bij Zeeman thuis in zijn boekenkast geslapen had. Die verzamelwoede had Zeeman van zijn vader geërfd. Deze dominee had ook een gigantische boekenkast gehad, met vele tiendelige werken van Duitse theologen. Zeeman was excentriek. Over de doden niets dan goeds, maar het valt niet te ontkennen dat zijn karakter een schaduwzijde had, iets demonisch bijna. Onze verhouding heeft altijd iets moeizaams gehad, omdat ik dacht te weten hoe hij werkelijk in elkaar zat, en ook niet te beroerd was om hem dit bij tijd en wijle openlijk kenbaar te maken.
Toch komen er ook mooie herinneringen bij me op. Herinneringen aan zijn hartelijkheid en gulheid. Bij een bezoek aan Rotterdam raakte ik mijn portemonnee kwijt – helaas gebeurt mij dat wel meer. Toen ik op het station in paniek de rampzalige gevolgen van deze gebeurtenis in ogenschouw nam, stapte Michaël Zeeman uit de trein. Hij zag de ontreddering waarin ik me bevond, leende mij acuut een briefje van honderd en snelde weg in de menigte. Maar er komen ook andere herinneringen, aan die grote eruditie, een belezenheid die je zelden meer ziet tegenwoordig.
Het verhaal ging dat hij maar enkele uren slaap nodig had. Lezen was voor hem een tweede natuur. Zijn enorme verbale begaafdheid moet daarmee samengehangen hebben. Toch was hij meer een begenadigd spreker dan een begaafd schrijver. De overvloed van het woord brak hem bij het schrijven nog wel eens op, terwijl hij als spreker altijd excelleerde met zijn macht over de taal en zijn grote parate kennis. Excelleren, dat wilde hij. Vaak wist hij bij vriend en vijand bewondering af te dwingen. Michaël Zeeman had een groot en tragisch talent, dat misschien wel te groot was voor hemzelf.
Hij dook vier jaar later ook op bij de stille tocht voor Meindert Tjoelker door Leeuwarden. ,,Jullie hebben hier nu je eigen Diana”, stelde hij vast. Inmiddels was hij een volop Bekende Nederlander en moest ik hem beloven niet in de krant te zetten dat hij hier rondliep. Daarom vertel ik het nu pas.
Dat schreef Asing Walthaus op zijn blog een paar dagen na de dood van Zeeman. Deze anekdote brengt mij een andere in herinnering. Het is een verhaal dat ik ooit van Zeeman zelf heb gehoord. Na afloop van de stille tocht voor Meinert Tjoelker belandde Zeeman op het stadhuis, waar door allerlei pommeranten nog volop werd nagepraat, vooral ook over de toespraak van Hayo Apotheker, die alom bewondering had gewekt met zijn vermanende woorden over ‘het doorgeschoten individualisme’. Apotheker moest dan ook van Jan en alleman complimenten in ontvangst nemen. In een zijkamertje trok Puck van Ulzen een fles witte wijn open – plop ! – om vervolgens Zeeman een glas in te schenken, terwijl ze – met haar hoofd wijzend op Apotheker – de historische woorden sprak: ‘Let op mijn woorden, dit wordt zijn doorbraak!’
Zo zullen er nog talloze anekdotes over Zeeman te vertellen zijn en met name over zijn Friese periode. Genoeg wellicht voor een boek over de Friese jaren van Zeeman. Wie gaat dat schrijven? Pieter de Groot heeft toch niets meer te doen, dus dat is een goede kandidaat. Geart de Vries zou het natuurlijk ook kunnen, maar die heeft het wellicht veel te druk als directeur van het HCL. Ik zelf heb geen ambitie. Ik behoorde ook niet tot de intimi van Zeeman, al zou ik wel een fraai hoofdstuk kunnen vullen met anekdotes.
Het moet dan geen sensatieverhaal worden à la Ton van Dijk destijds met zijn Esquire- dossier, maar een kroniek van een stuk recente Friese cultuurgeschiedenis. Over het wel een wee van de Friese pommeranten in een tijd dat het postmodernisme ook in deze contreien zijn intrede deed. Ik heb net even gekeken in de catalogus van Tresoar en het viel me op hoe weinig materiaal hier van Zeeman aanwezig is. Zelfs zijn eigen boek over zijn Friese periode is hier niet voor handen. Kennelijk wordt hij in Friese kringen nog altijd niet als ‘een Fries’ gezien. Dat was hij ook niet van huis uit, maar zijn belevenissen in de jaren tachtig vormen wel degelijk een Fries verhaal.
Eind jaren tachtig ontving ik nog wel eens een nieuwjaarskaartje van hem. Laatst sprak ik iemand die Zeeman al in zijn jonge jaren gekend heeft. Hij vertelde me dat de kleine Michaël al Nietzsche las toen hij veertien was. Ik vraag me af wat de kleine Michaël toen begrepen heeft van de woorden van Nietzsche, nog afgezien van de vraag of het wel gezond is om iemand op die leeftijd Nietzsche te laten lezen. Misschien is het toch beter om eerst eens het echte leven te leren kennen voordat je wijsheid uit boeken opdoet. Ik vraag me ook af of de vader van de kleine Michaël wel geweten heeft dat zijn zoon al boeken van ‘de filosoof met de hamer’ las. De vader van had zo zijn eigen manieren om met boeken om te gaan. Michaël schreef daar ooit het volgende over:
‘Mijn vader, die over een handzame domineesbibliotheek beschikte, had zo de pest in de verstorende omslagen van zogenaamde ‘practica’-boeken waarin zich op het practische werk toeleggende theologen (het idee alleen al!) zich uitspraken over allerhande modieuze vraagstukken – dat hij ze niet in de boekenkasten in zijn studeerkamer wilde hebben: daar stonden de bij belcommentaren en de lexicons, die, goddank, ieder voor zich in ten minste twintig delen verschenen en gebonden waren in effen linnen of in leer. Blokken wijsheid omringden hem, een vrijwel gemetselde muur van schijnbaar marmer en graniet; daar zijn gelovigen altijd goed in geweest, in fossiliseren en het bouwen van solide muren. Een oom van mij, die een veel modegevoeliger vak had, besloot zijn boeken te kaften in uniform kaftpapier, net zoals hij tijdens zijn middelbare schooltijd had gedaan: bruin, met een iets donkerder streepje erin. Hij werkte voortaan ten overstaan van een massieve muur. Wat dat zegt over het karakter van modegevoelige vakken doet hier helaas niet terzake.
Als de herinneringen aan je jeugd zo geïmpregneerd zijn met beelden van gigantische boekenkasten, dan moet je ook wel een wonderlijke relatie ontwikkelen met de werkelijkheid van het boek. Afijn, om een lang verhaal kort te maken. Eind jaren tachtig ontving ik dus wel eens een nieuwjaarskaart van Michaël Zeeman. Dat was de tijd dat hij in grote problemen was geraakt vanwege de beschuldiging dat hij een groot aantal boeken achterover had gedrukt bij zijn toenmalige werkgever Boekhandel De Tille in Leeuwarden. Die aanklacht is later geseponeerd bij gebrek aan bewijs. Het was ook de tijd dat Zeeman onmogelijk gedrag kon vertonen.
Met Pim Fortuyn deelde hij het talent om in gezelschap een schofferende opmerking te plaatsten die als een atoombom kon ontploffen. Hij had zeker megalomane trekken, maar hij kon je ook met één snijdend woord tot nederigheid manen. Toen in 2005 aan Abe de Vries de Gysbert Japicxsprijs zou worden uitgereikt door juryvoorzitter Zeeman, waagde ik het om in een column te beweren, dat ik nooit een prijs uit handen van zo’n ladenlichter zou willen ontvangen. Dat had ik beter niet kunnen doen. Zeeman sloeg terug met een vlijmscherpe tirade, waarin hij zich afvroeg welke prijs ik dan ooit in mijn leven dacht te kunnen ontvangen…! Ik die dertig laar lange als keurige beambte dagelijks met een pakje brood naar kantoor was gegaan!
Maar zover was het eind jaren tachtig nog niet. Op zijn nieuwjaarskaart die hij mij destijds stuurde werden de beroemde woorden uit Hamlet geciteerd:
‘To be or not to be, that is the question;
Whether ‘tis nobler in the mind to suffer
The slings and arrows of outrageous fortune,
Or to take arms against a sea of troubles,
And by opposing, end them.’
De kaart was keurig gedrukt bij Drukkerij Wielsma, de betûfte drukker uit Leeuwarden. Ik heb toen een kaartje teruggestuurd waarin ik in eigen handschrift de slotregels citeerde uit Het genie en de godin van Aldous Huxley:
‘Rijd voorzichtig’ zei hij toen hij de voordeur voor me opendeed. ’We leven in een christelijk land en het is vandaag de geboortedag van de Verlosser. Bijna iedereen die je tegenkomt zal dronken zijn.’
Ik weet niet wat ik daarmee precies bedoelde, maar ik vond deze woorden ergens wel bij hem passen. En anders wel de titel van Huxley’s roman. Michaël Zeeman was geniaal, maar hij was ook een groot kind met een ongecontroleerde agressiviteit. ‘De vrijwel gemetselde muur van schijnbaar marmer en graniet’, die zijn vader met boeken rond zichzelf had opgetrokken, bouwde hij op zijn eigen manier weer op, maar dan nu zonder God. Niet als de christenen die zo goed waren geweest in het ‘fossiliseren en het bouwen van solide muren’, maar even stevig en effectief. Zoals een schrijver dat met boeken kan doen.
Het jaar daarop ontving ik wederom een nieuwjaarskaart van Michaël met weer diezelfde woorden uit Hamlet. Ik heb toen ook eenzelfde kaartje teruggestuurd met andermaal de slotwoorden van Huxley uit Het genie en de godin. Toen ik Michaël daarna weer eens tegenkwam, zei hij dat ik niet in herhaling moest vervallen. Ik heb die woorden toen verbijsterd aangehoord. Hoezo herhaling? Huxley had gelijk. ‘Het essentiële van de werkelijkheid is het ontbreken van elk innerlijk verband.’ Zoiets idioots lees je nooit in een boek.
Ook de dood is idioot. Maar dat mag de pret niet drukken. We vieren tegenwoordig de dood met prachtige muziek en nieuwe uitvaartrituelen. Soms vraag ik mij af waar de stilte is gebleven op momenten van treurnis. Maar wat is het alternatief? Zelf was ik niet aanwezig bij de uitvaart van Michaël Zeeman in schouwburg De Doelen in Rotterdam. Maar uit de verhalen achteraf heb ik begrepen dat het daar stil is geweest, behoudens de sprekers dan. Geen muziek, volgens de wens van de overledene die zo zijn woede wilde koelen op een God wiens bestaan hij bij leven met kracht had ontkend.