Louis Le Roy (1924-2012) leerde ik kennen in 1998. Ik had hem uitgenodigd deel te nemen aan een kunstproject dat hij samen met zijn oud-leerling John Körmeling zou uitvoeren. Dat project liep uit op een fiasco. Op zondag 2 juli 2000 werd ik door Le Roy gebeld. Of ik de volgende dag om 9 uur bij de Ecokathedraal wilde zijn, want hij kapte ermee. Körmeling had zich niet aan de afspraken gehouden.
Voor mij kwam dat telefoontje als een koude douche. Ik had drie dagen hard werken achter de rug, waarbij ik nauwelijks geslapen had. Het Frysk Festival was begonnen samen met Simmer 2000. Overal in de provincie gingen projecten van start en ik liep van hot naar her. In de dagen daarop werd Le Roy steeds kwaaier omdat de zaak verkeerd in de krant gekomen was. Praten hielp niet. Het leek of we voorgoed gebrouilleerd waren.
Twee jaar later belandde ik in het ziekenhuis. Toen ik weer thuis was nam ik me voor om het weer goed te maken met Le Roy. Dat was geen eenvoudige opgave. Ik ging bij hem op bezoek en kreeg weer de wind van voren. Zwijgend hoorde ik zijn tirade aan. ‘Wat doe je hier eigenlijk?’ vroeg hij me tenslotte. ‘Ik heb een klein hartje,’ zei ik. Die woorden braken het ijs. Opeens draaide hij om als een blad aan de boom. Voortaan mocht ik Louis zeggen. Hoe vreemd het ook klinkt, we werden vrienden.
Kort daarop belandde ik weer in het ziekenhuis. Een stevige burn out. In de maanden dat ik thuis was belde Louis me zowat elke dag op. Dat zou hij daarna blijven doen, niet elke dag maar minstens een keer per week. Op gezette tijden moest ik bij hem komen om een middag te komen praten. ‘Mijn slijpsteen’, zo noemde hij mij. Ik kon goed naar hem luisteren, maar ik zei ook wat terug als ik vond dat hij aan doordraven was.
Want doordraven kon Louis als geen ander. Hij wist alles want hij had alles gelezen en zelf bestudeerd. Hij had alles van onderaf opnieuw opgebouwd met zijn eigen kennis van de natuur. Hij wilde de wereld verbeteren. Alles moest anders, maar dan wel op zijn manier.
Op een keer vroeg hij mij wat mij eigenlijk dwars zat in mijn leven. Hij raadde me aan om mijn ‘blokkades’ eens op papier te zetten. Ik had geen doel, zo zei hij. Ik was ‘een dolende ridder’. Zelf had jij zich altijd een doel gesteld. Wat kan één mens doen in een mensenleven?
Een van de laatste keren dat ik bij hem was liet hij me een ‘reisboek’ zien van een liftvakantie naar Frankrijk in 1947. Het was een dik boek vol prachtige, met de hand geschreven verhalen en schitterende gouaches. Adembenemend mooi. Het deed me denken aan een middeleeuws getijdenboek vol verstilde aandacht in het hier en nu, en tegelijk tijdloos in zijn tijdelijkheid.
Op donderdag 28 juni 2012 werd ik ’s avonds gebeld door Louis. Ik moest onmiddellijk een taxi nemen naar Oranjewoud want hij ging dood. Weer was ik doodmoe toen hij belde. Ik heb geen taxi genomen maar ben met de fiets op de trein gestapt. Binnen een uur was ik bij hem. Hij zat alleen in het atelier samen met een oud-collega van hem uit de tijd toen hij nog leraar was. Hij wilde niemand meer zien en alleen ons nog spreken. Opeens zag ik iets in zijn ogen wat ik daar nooit eerder had gezien. Angst. Het was de angst voor de dood.
Ik had met Louis eerder wel eens over de dood gesproken, maar de dood bestond eigenlijk niet voor hem. Hij had – evenals Darwin – de tijd op oneindig gezet en zo heel goed begrepen hoe de natuur in elkaar zat. Louis wist alles van tijd, maar wilde niets weten van een eventuele tijdloosheid. Hij zag de dingen van onderop en niet van bovenaf. Na de dood was er niks. ‘Ik geloof niet in sprookjes,’ zei hij dan.
Het is wonderlijk dat het gedachtegoed van Le Roy zoveel aantrekkingskracht uitoefent op halfzachte New-Age-figuren, vredelievende boomaanbidders, babyboomers die de weg kwijt zijn en mystiek georiënteerde vrouwen in de overgang. En dat, terwijl hij zelf niets van al dat spirituele gedoe moest hebben. Laatst hoorde ik dat er bij volle maan zelfs heksenkringen bijeenkomen in de Ecokathedraal in Mildam.
De natuur was volgens Le Roy niets anders dan energie, synergie en evolutie, een dynamisch proces van toenemende complexiteit dat zich voortzette op het niveau van de cultuur. Van zweverig gedoe moest hij niets hebben. Van religie evenmin, om van een sekte van gelovige volgelingen maar te zwijgen. Le Roy stichtte een gebied waar de tijd alle ruimte moest krijgen, maar was zelf – als ieder mens – ook een kind van zijn tijd.
Twee weken na dat laatste gesprek in zijn atelier stierf hij. Op zondagmiddag 15 juli 2012 kreeg ik een telefoontje van Johan van der Zee dat Louis was overleden. Bij de crematie in Heerenveen zag ik John Körmeling terug. ‘Wat mooi dat jij hier bent,’ zei ik nog. Ik hoefde niet te spreken gelukkig. Dat deden vooral zijn kinderen die vertelden hoe Louis als vader geweest was. Op het eind was een chanson van Jean Ferrat te horen dat Louis altijd zo mooi had gevonden.
Op 19 januari 2008 werd in het Fries Museum aan Louis Le Roy de Gerrit Bennerprijs uitgereikt door gedeputeerde Jannewietske de Vries, die hem nog als tekenleraar had gekend. Tegelijk ging ook een tentoonstelling van start die ik mocht openen met een toespraak.
***
Op 5 april 1980 schreef de toenmalige architectuurcriticus van de Leeuwarder Courant Simon Mari Pruys het volgende: ‘Ik vind het hoog tijd worden dat Le Roy in Friesland opnieuw de kans wordt geboden om zijn bijdrage aan de gebouwde omgeving te leveren, want het is toch te gek dat deze inwoner van Oranjewoud uitsluitend in het buitenland terecht kan om zijn visie uit te dragen en te visualiseren. Friesland heeft Le Roy gewoon nodig.’ (einde citaat) De auteur had opgemerkt dat de grote hype rond Le Roy, die tien jaar eerder was ontstaan, in Friesland en ook in Nederland een beetje op zijn retour was. In het buitenland daarentegen was dat zeker niet het geval. Le Roy voerde in de jaren tachtig nog tal van projecten uit in Europa. In Clergy sur l’Oise bij Parijs bijvoorbeeld, maar ook in Oberhausen, en tal van andere plaatsen in Duitsland. In het kader van Berlijn Europese hoofdstad hield hij een lezing op de universiteit samen Richard von Weizsäckcer. De Franse cultuurminister Jack Lang nodigde hem uit deel te nemen aan een grote tentoonstelling ‘l’Europe des créateurs’ in het Grand Palais in Parijs. We schrijven dan 1989. In dat jaar wordt Le Roy benoemd tot professor honoris causa aan de universiteit van Braunschweig, bij welke gelegenheid professor Roland Ostertag in zeer lovende bewoordingen een beeld schetst van Le Roy: ‘Ein spieler, ein Künsltler, Ein spieler des lebens, Ein lebenstkünstler’….. ‘Ein seltene augabe zu rühmen’, zo begon Roland Ostertag zijn laudatio.
Maar dat was allemaal elders in Europa. Hier in Friesland bleef het daarna relatief stil als het gaat om lof en waardering. Zeker Le Roy heeft het nooit aan officiële erkenning ontbroken. Het ereburgerschap van Heerenveen, de zilveren Anjer van het Prins Bernard fonds en tenslotte de oeuvreprijs van Het Fonds van Beeldende kunt bouwkunst en architectuur zijn hem in de afgelopen decennia ten deel gevallen. Maar als beeldend kunstenaar bleef hij altijd wat onderbelicht, zeker in Friesland. Hij staat ook niet eens als kunstenaar bij Keunstwurk geregistreerd. Ook het Fonds BKVB benadrukte in haar juryrapport vooral de waarde die Le Roy heeft gehad als vernieuwend landschapsarchitect ‘De commissie oeuvreprijzen bewonderde het gegeven dat Le Roy door het benadrukken van de relatie mens-natuur-landschap ontsnapte aan het pessimisme van de jaren zeventig’, zo stond destijds in het juryrapport te lezen. De jury van de Bennerprijs tenslotte heeft Le Roy expliciet voor zijn kunstenaarschap bekroond, voor zijn hele oeuvre, maar wel met de vermelding dat zij het werk ziet als een vorm van sociaal-ecologische landschapskunst. Is Le Roy eigenlijk wel een kunstenaar in de zin van een schilder, een beeldhouwer, een traditionele vakman? Dat ga je ja bijna afvragen, als je dit allemaal leest. Het mooie van deze tentoonstelling, die ik vandaag hier mag openen, is dat het werk van Le Roy als beeldend kunstenaar, als vakman, hier in al zijn facetten en als een eenheid duidelijk aan het licht komt in zijn gouaches, zijn landschappen, zijn complexe stapelingen van glas en in zijn ecokathedrale structuren.
Wat is de rode draad die al deze uiteenlopende kunstuitingen met elkaar verbindt? Complexiteit, daar draait het om in zijn werk. Toen Le Roy mij jaren geleden voor het eerst rondleidde door de labyrintische bouwsels van de Ecokathedraal, belandden wij uiteindelijk in de donkere ruimte van het zelfgebouwde atelier, waar de kleurstelling van de stenen en het plafond nog herinnert aan de wisselende donker- en lichtbruine kleuren van de Sainte Madeleine in Vezelay. Op de ovale tafel in het midden stond een wonderlijke ordening van allerlei onbestemde objecten, zoals stukken glas en restanten van bouwafval. ‘Wat is complexiteit?’ vroeg Le Roy. En ik moest het antwoord schuldig blijven. Een oude cultuur die langzaam tot stand is gekomen is fijnkorrelig en gevarieerd. Alles wat plotseling tot stand is gekomen brengt eentonigheid met zich mee. Zo heeft hij dat ooit zelf gezegd. Die waarde van de complexiteit had Le Roy ontdekt als een basale eigenschap van groeiprocessen in de natuur. Natuurlijke processen kunnen niet in een enkele structuur plaatsvinden, maar alleen in een reeks van structuren die uit elkaar ontstaan en met elkaar in wisselwerking blijven. De natuur is een voortdurend spel van toeval en onvermijdelijkheid, heeft de Franse bioloog Jacques Monod ooit beweerd. Hoe meer je complexiteit in een natuurlijk systeem wordt gecreëerd, hoe meer vrijheid er ontstaat.
Telkens weer benadrukt Le Roy dat hij natuur niet opvat als een statisch eindproduct, maar als een doorlopend proces dat zich in ruimte en tijd ontwikkelt, waarbij de vorming van complexiteit een leidend motief is. Natuur is een eindeloze wisselwerking van orde en chaos, van systeem en toeval, van voortdurende transformaties en vervlechtingen in netwerkstructuren. Processen zijn voor Le Roy dan ook veel belangrijker dan eindproducten, en dat geldt uiteindelijk ook voor zijn kunst. Als tekenleraar vond hij het al een gruwel dat kindertekeningen in de klas werd geëxposeerd als een dodelijk eindproduct van een vluchtig kinderlijk gebeuren. Ze werden na de les weer ingenomen en pas op het eind van het jaar weer uitgedeeld. Ook kunst is in zij optiek een proces dat zich moet voortzetten in de tijd. Complexiteit heeft Le Roy ook leren waarderen in de hoogtepunten uit geschiedenis van de kunst. In de pracht en praal van de kapitelen in de Vezelay, in de uiterst complexe composities in de schilderijen van Rubens, in het virtuoze spel van perspectief in de fresco’s van Tiepolo, in de adembenemende taferelen van Goya, waarin de Barok als laatste homogene hoogcultuur ten einde loopt en de moderne tijd een aanvang neemt. Daar heeft Le Roy een knoop gelegd in het touw van de geschiedenis. Daarna is de zaak gaan vervlosssen in een gigantische delta van splitsing, individualisering, hybridisering en versplintering.
Complexiteit, zo had hij ontdekt, is de drager van natuur èn kunst, maar er is iets grondig mis gegaan in de moderne tijd. De moderne kunst heeft zich laten verleiden tot het creëren van een oneindige woekering van dode producten. De esthetica van het voltooide beeld is volgens Le Roy eigenlijk ook niet interessant. Vandaar ook dat hij schilderen uiteindelijk heeft opgegeven. Of zoals hij het zelf ooit heeft verwoord: ‘Wanneer natuurlijke processen – en niet hun eindproducten – als doel worden gesteld kan er van een esthetische waardering, die alleen een oordeel mogelijk maakt van concrete eindproducten, geen sprake meer zijn.’
Op deze tentoonstelling wordt niet alleen de Ecokathedraal van Mildam getoond in een aantal prachtige foto’s, maar ook zijn de uiterst complexe installaties die Le Roy door de jaren heeft opgebouwd met zijn glasverzameling van meer dan 2000 stuks kristallen vazen, kommen en schalen, die in onderdelen op en in elkaar gestapeld lijn en zo een oneindig complexe structuur opleveren. Die structuur verdubbelt zich in de spiegel waar de glazen stapelingen op staan. Maar de complexiteit ontvouwt zich eens te meer in een voortdurend spel van licht en kleur met de wisselingen van het zonlicht, maar ook al naar gelang het standpunt van waaruit je er naar kijkt. De tentoonstelling laat ook een reeks gouaches zien van landschappen die hij in Frankrijk heeft gemaakt tijdens zijn vele reizen tijdens de lange schoolvakanties in zijn jaren als tekenleraar aan de Rijks HBS in Heerenveen. Dat waren de zomervakanties met urenlange fiets- en wandeltochten door de heuvels bezaaid met oude dorpen. In deze aquarellen komt het landschap naar voren komt als een eeuwenoude ,complexe fusie van natuur, cultuur en architectuur, maar ook als een aaneenschakeling van vluchtige momentopnamen in voortdurend proces van verandering. Dat Franse landschap in die specifieke hoedanigheid van een complexe ordening in de tijd en ruimte is een onvermoede inspiratiebron geweest voor zijn latere ecokathedrale structuren. Als bouwend schilder van het veranderend landschap is Le Roy het landschap uiteindelijk gaan zelf bouwen als een interactieproces met de natuur in de tijd. Zo ontwikkelde hij zijn vernieuwende ideeën over processen en netwerkstructuren met inschakeling van de creatieve potenties en de vrije energie van de mens. Het idee van ecokathedrale structuren in ruimte en tijd, dat hij op tal van plaatsen in Europa in praktijk heeft gebracht, is niet alleen revolutionair geweest voor de tuinarchitectuur, de ecologie, de stedenbouw en de planologie, maar vindt tegenwoordig ook een nieuwe context in de huidige ideeënvorming over de netwerkmaatschappij, de creatieve industrie, het duurzaam ondernemen, het nieuwe leren en de open source structuren op internet.
De tentoonstelling laat twee indringende tekeningen zien uit 1949, een zelfportret van Le Roy en een portret van zijn vrouw Inge. Twee mensen, maar ook twee levens die al zo’n zestig jaar lang nauw met elkaar verbonden zijn. Ook dat is wat je noemt duurzaam interactieproces in de tijd. Maar de tentoonstelling laat vooral ook dat wonderlijke veelluik zien van grote vierkante aan elkaar geschakelde panelen, dat als een gigantisch pronkstuk als eerste uw aandacht zal vragen bij het binnentreden van de grote zaal. Het is een ordening van 16 aquarellen, geschilderd met waterverf op de allerbeste kwaliteit papier. Het hadden er eigenlijk 25 moeten zijn maar die konden hier niet eens hangen, zodat het meesterwerk van de grote meester – evenals de nachtwacht van Rembrandt — voor deze gelegenheid maar wat reepjes kleiner is gemaakt. Deze gouaches laten het gestapelde glaswerk zien op de vensterbank voor zijn raam. Le Roy wilde dat glaswerk schilderen in al zijn complexiteit, niet door het geziene te vereenvodigen of te reduceren, maar door recht te doen aan de voortdurende veranderenting van vorm, licht, kleur en perspectief die werkelijkheid ons toont. De panelen zijn ooit eerder op één dag geëxposeerd geweest: op 6 april 1989 in de IJshal Thiaf in Heerenveen. Als een eindeloze en complexe verzameling wilde dat zich daarna zou gaan voortzetten in nieuwe schakelingen als een oneindig tegelpatroon dat in alle richtingen door kon groeien. Wat je ziet is eigenlijk onmogelijk. Ondanks verschuivingen van perfectief sluit elke voorstelling naadloos aan bij de volgende. Het had uiteindelijk een gigantische schakeling 600 vierkante meter moeten worden, wat jaren werk had gevergd.
Maar Le Roy is uiteindelijkt gestopt met schilderen. Achteraf bezien het uiterst curieus dat hij als kunstenaar met in wezen conservatieve opvattingen over de moderne kunst aan het eind van de jaren zestig opeens in voorhoede van de internationale avant-garde is beland. Dat is een salto mortale die alleen vanuit zijn onderliggende opvattingen over de ‘kunst als een proces in ruimte en tijd ’ te begrijpen valt. In feite maakte Constant Nieuwenhuys een tegengestelde ontwikkeling door. Zijn utopische project Nieuw Babylon bloedde uiteindelijk dood. Constant begon van de weeromstuit weer – vrij traditioneel – te schilderen. Le Roy daarentegen zei het schilderen uiteindelijk vaarwel, toen hij alle picturale problemen naar eigen inzicht opgelost dacht te hebben. Hij wilde geen voltooide kunstproducten meer afleveren, maar alleen nog kunst produceren als een voortdurend proces in de tijd. Van zijn aquarellen en schilderijen heeft hij er ook nooit één verkocht. De kunstmarkt met zijn woekering van prijzen vindt hij nog steeds een uitwas van het maatschappelijk systeem, waarin de moderne kunst in verstrikt is geraakt.
Deze tentoonstelling laat zien dat Le Roy in feite een hervormer is van de moderne kunst. Een hervormer die ooit ook op hervormingsdag werd geboren. Als een humanistisch hervormer voert ons terug naar de bron. Terug naar de complexiteit van de eeuwig wordende natuur. Le Roy is niet alleen de laatste anti-modernist, maar paradoxaal genoeg ook de laatste avant-gardist die het project van de moderniteit misschien wel een doorstart heeft gegeven door de kunst als een complexe – bijna natuurlijke – wisselwerking van systeem en toeval, orde en chaos, terug te plaatsen in de tijd zelf. ‘De opstand van de Homo Ludens’, die Constant gepredikt had, werd uiteindelijk door Le Roy in praktijk gebracht. Als een hoopvolle utopie in het hier en nu. Hij ging stenen stapelen, één voor één, dwingend en liefdevol, zoals hij ooit kindertekeningen had ingezameld, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Hij ging stenen stapelen, omdat we de kathedraal zijn vergeten waar we het ooit over hadden.