Op 24 februari 2018 stond ik bij het graf van Trinus Riemersma op het kerkhof van Wyns. Naast dat graf werd die dag de kunstenaar Koos van der Sloot ter aarde besteld. Koos heb ik leren kennen in 2009 toen ik zijn debuut-tentoonstelling mocht openen. Het was lang geleden dat ik een echte Friese begrafenis had bijgewoond. Zo’n begrafenis in een klein kerkje met het kerkhof er omheen waar mensen in een grote cirkel lopen rond het open graf. Wyns leek de ideale locatie voor zo’n Friese begrafenis. Het was letterlijk een uitvaart want de kist met Koos kwam aangevaren op het veerpontje dat voor deze gelegenheid speciaal van wal stak.
Het had er nog even om gespannen, hoorde ik later, want er was een vaarverbod uitgevaardigd dat ook van kracht was voor de Dokkumer Ee. Maar op het water lag nauwelijks ijs. Hoe vaak had ik zelf niet op dit pontje gevaren, de fiets in de hand. Ik kende het al zolang ik in Friesland woon. Eind jaren zeventig voer het naar de Froskepôlle vanaf een kade in Aldlân-Oost, op een steenworp afstand van het huis waar ik toen woonde.
Binnen in het kerkje was het koud. Iedereen was er, zo leek het, zelfs een cameraploeg van Omrop Fryslân. Als zo vaak op een Friese begrafenis was het ook een zaak van zien en gezien worden. De sfeer deed mij denken aan de begrafenis van Rob Hoele, tweeëntwintig jaar geleden alweer, in het kerkje van Cornjum. Ook daar was iedereen aanwezig. Koos van der Sloot was geliefd en de grote schare aanwezigen gaf daar blijk van. Er werd gesproken, gezongen en vaak ook gesnikt en gehuild. Het waren verhalen over een mooi mens met een bewogen leven om op terug te zien.
Eén spreker steeg ver boven zichzelf en alle aanwezigen uit. Dat was Anne Feddema die een betoverend verhaal hield over zijn vriend die de tijd had trachten te stollen in zijn kunst van leeggezogen eieren. Anne sprak over het winterlicht dat door de ramen van de kerk schuin naar binnen viel. Dat licht verlichtte ook zijn eigen gelaat dat en profil scherp afstak tegen de witte muur van de kerk. Soms richtte hij zich rechtstreeks tot Koos in de kist. Toen hij met zijn luide en krachtige stem was uitgesproken steeg er een daverend applaus op in de kerk. De ban leek gebroken. De stilte ook. Zo neemt een kunstenaar, die tegelijk ook dichter is, afscheid van een vriend en zielsverwant. Toen het weer stil werd leek het of ik Koos heel even hoorde fluisteren: ‘Goed gedaan, jochie!’
Koos had uiteindelijk zelf voor het tijdstip van zijn dood gekozen. Het was mooi geweest. Een paar maanden daarvoor was er nog een tentoonstelling van hem te zien in het Fries Museum. Louwrien Wijers gaf bij die gelegenheid een toelichting op zijn werk. Haar inleiding was boeiend, vooral toen ze het had over het verschil tussen leegte en ruimte. Leegte is niet het niets, maar leegte is een openheid van ruimte. De leegte maakt dat dingen kunnen gebeuren. Het leven dat tijdelijk en eindig is speelt zich niet af in het niets, maar in een open ruimte. En als dat leven voorbij is keert het terug naar het absolute dat tijdloos is.
Koos van der Sloot moet dat verschil tussen de leegte en het absolute – de dood dus – in de ogen hebben gezien, toen hij jaren geleden door een meervoudige beroerte werd getroffen. Het was een breuklijn in zijn leven, maar ook het begin van zijn kunstenaarschap.
Toen ik destijds binnenkwam bij die lezing in het Fries Museum zag ik Koos al staan boven aan de trap. Hij herinnerde mij toen nog even aan zijn eerste tentoonstelling die ik destijds mocht openen, ‘Dat was toch niet je debuut?’ vroeg ik. Jazeker,’ zei Koos, ’dat was mijn debuut, in het najaar van 2009.’ Plaats van handeling was het Fries Natuurmuseum in Leeuwarden.
Ik herinner me dat de binnenplaats van dat museum toen helemaal vol was met mensen. De toenmalige directeur Gerk Koopmans hield eerst een inleiding, waar geen eind aan kwam. Hij begon zelfs de tekst over het ei van de zanger Jaap Fisher uit zijn hoofd te declameren en maaide al het gras voor mijn voeten weg. Na enig zoeken vond ik in de krochten van mijn computer mijn openingstekst uit 2009. Het ging als volgt:
***
Het was begin september – bij een opening van een tentoonstelling van Galerie Anderwereld in Groningen, dat ik werd aangesproken door Koos van de Sloot. Hij vroeg of ik eens een keer bij hem langs wilde komen om naar zijn werk te kijken. We kenden elkaar vaag van gezicht, maar we hadden elkaar nooit gesproken. Ik heb toen ja gezegd en noteerde zin adres en telefoonnummer. Kort daarop werd ik door drie mensen – onafhankelijk van elkaar – gewezen op zijn naam te weten: Hylke Wierda, Anne Feddema en Eeltsje Hettinga. Omdat ik niet wist dat hij kunst maakte, of als kunstenaar bekend stond, groeide mijn nieuwsgierigheid. ‘Wat goed is komt snel’, heeft de onze beroemdste sportjournalist Joris van den Bergh ooit eens beweerd. Hij schreef in 1941 een prachtig boek: De mysterieuze krachten in de sport, over de ondoorgrondelijke energieën die bij nader inzien niet alleen in de sport , maar ook in de kunst vaak te herkennen zijn.
Maar elke wet kent ook zijn uitzondering. Er zijn immers ook kunstenaars die niet snel komen, maar juist laat, bij het scheiden van de markt of zelfs in de herfsttij van hun leven. Het zijn geen natuurtalenten, maar laatbloeiers, hoewel ze toch heel dicht bij de natuur kunnen staan, niet alleen in hun houding, maar ook in hun werk. Neem nu alleen maar die beroemde Friese laatbloeier Jentje van der Sloot, telg uit een beroemd Fries kunstenaarsgeslacht waaruit ook Andries van der Sloot en Bouke van der Sloot zijn voortgekomen. Koos van der Sloot is overigens geen familie, zo heeft hij mij gisteren nog laten weten. Maar een laatbloeier is hij zeker, alhoewel ook weer geen naïef kunstenaar of zondagsschilder, want hij weet heel goed wat er in de wereld van de kunst te koop is. Toch geldt ook voor hem: wat goed is komt laat.
Dat atelierbezoek in september j.l. ging overigens niet van een leien dakje. Toen ik op de afgesproken dag mijn fiets pakte om zijn huis op te zoeken, merkte ik dat er niet alleen een fout zat, in het huisnummer dat ik had genoteerd, maar ook in het telefoonnummer. Zo kon het gebeuren dat ik meer dan een half uur in mijn eigen buurt heb rondgedwaald, terwijl zijn huis ik toch nauwelijks meer dan vijf minuten fietsen van mijn eigen huis verwijderd is. Ik belde aan bij wildvreemde mensen, maar zonder resultaat. Toen ik de hoop al bijna had opgegeven zag ik opeens de kalende schedel van Koos van der Sloot in de erker van zijn huis.
Na veel omzwervingen was ik bijna ongemerkt in zijn eigen surrealistische wereld beland. Hij las de krant en scheen zich niet zichtbaar ongerust te maken over mijn verlate komst. Eenmaal binnen verbaasde ik mij over de prachtige collectie van Friese kunstenaars die in zijn huis is uitgestald, en zo raakten we al gauw aan de praat over de kleur van Friesland en de Friese wortels van zijn eigen werk, die niet zo moeilijk te herkennen waren. Na sluitingstijd – of beter gezegd in blessuretijd – is hij van eieren kunst gaan maken, op een heel poëtische wijze, zodat de wereld met de ‘beeldtaal van het ei’ opnieuw in elkaar werd gezet. Van voren af aan Ab ovo, zoals dat heet. Om te beginnen met het ei. Of – zoals de dichter Lucebert ooit dichtte:
poëzie is kinderspel / over het krakende ei / dwaalt een hemelse bode / op zoek naar zijn antipode / en dat zijt gij / mogelijk dat men op zulk een kleine schaal /niet denken kan het maakt nijdig /of men is verveeld dus veel te veilig / dan is men verloren voor de poëzie /u rest slechts een troost ligt gij op sterven / gij verveelt u dan ook niet /en plotseling kan dan pop en bal / laat herinnerd u laten weten / dit was ik en dat was het heelal
In dit gedicht van Lucebert lijkt alles wat een ei aan betekenis in zich draagt op een kinderlijk eenvoudige manier te zijn samengevoegd. Het ei is zo oud als de wereld. Sterker nog, het ei is de wereld. Volgens de alchimisten was het firmament een broze schaal die de aarde en de hemel scheidt, zoals een eierschaal het binnenste van het ei afgrenst van de chaos daarbuiten. De lucht was het dunne vlies aan de binnenkant van de schaal, het eiwit was de aarde en het vuur zat in de dooier. Zo kwam alles samen in het ei, dat aan de kip vooraf was gegaan. Of was het toch andersom gegaan? Of kwam de schepping soms voort uit het niets?
Een ei kan diepzinnige vragen oproepen, zoals de natuurkunde in feite een wetenschap is die de vragen van een kind serieus neemt. Poëzie is kinderspel, maar ook wetenschap kan niet bestaan zonder de verwondering van het kind dat in pop en bal zichzelf en het heelal herkent. Kortom, het ei heeft alles in zich. Het breng weer samen wat ooit gescheiden was. Het is de prima materia die omsloten wordt door een kosmische schaal die tegelijk ook het beperkte zicht van de mens laat zien. Of zoals de dichter William Blake ooit schreef: ‘Deze eierschaal van de wereld is als de sluier van de natuur, die over al het leven ligt en die de mens verscheurt bij zijn dood.’
In de tijd van de alchemie was men op zoek naar het filosofische ei, dat wil zeggen, de onderliggende, ene waarheid in alle filosofieën en religies. Maar het ei was ook gewoon het product van een kip, een vogel of een slang. Het gekookte ei van Columbus werd met een ferme klap op tafel gezet, zodat de schaal aan de onderkant werd ingedeukt en het ei rechtop bleef staan. Het ongekookte ei daarentegen werd van oudsher gezien als het toppunt van kwetsbaarheid en symboliseerde daarom de breekbaarheid van het leven, dat eindig is en daarom altijd weer het tegenbeeld van de dood oproept.
Door de eeuwen heen was het ei dan ook een dubbelzinnig symbool, dat de mens niet alleen herinnert aan nieuw leven en vruchtbaarheid, maar ook aan de eindigheid en de dood. De christenen brachten het ei in verband met opstanding uit de dood, en daarom eten we nog altijd een ei met Pasen. ‘Eén ei is geen ei, twee ei is een half ei, drie ei is een paasei.’ Kinderen weten wel raad met een ei. Ze zuigen het leeg en beschilderen het. Ze zoeken ze in het veld als het voorjaar wordt en de vogels gaan broeden.
Koos Van der Sloot maakt kunst van leeggezogen eieren die hij samen met allerlei objecten aaneenvoegt tot assemblages. ‘Beeldgedichten’, zo zou je ze ook kunnen noemen, zo simpel als het spel van een kind, maar daarom niet minder poëtisch. Het waren ook de herinneringen aan zijn kinderjaren die hem tot dit spel inspireerde. Zoals zo veel Friese jongens legde hij ooit een verzameling aan van eieren die hij dwalend in de weilanden opraapte uit het gras. Zo ontstond een natuurhistorische collectie die geen enkele pretentie had, maar zijn oorsprong vond in een prille fascinatie voor dit breekbare natuurproduct met zijn volmaakt ovale vorm.
De schoonheid van het ei ligt in zijn universele gestalte, die – in alle variëteiten in kleur en formaat – altijd weer terugkeert als een eeuwige constante van het heelal. Het ei nodigt uit tot contemplatie, tot mijmeringen over schoonheid, leven en dood, en niet zelden ook tot het maken kunst. Zo dook het ei al op in de geschilderde visioenen van Jeroen Bosch, waar de gebroken schaal dienst doet als een narrenschip dat op drift is geraakt. Het ei ligt in geschilderde schalen op de stillevens in de gouden eeuw, maar neemt ook vreemde gedaantes aan in koortsige droombeelden van de surrealisten.
Koos van de Sloot is pas op late leeftijd zijn eigen ‘eierobjecten’ gaan maken, nadat hij zijn leven met kunst was bezig geweest, niet alleen als liefhebber en verzamelaar, maar ook beroepshalve vanuit zijn vak als stedenbouwkundige. Het ruimtelijk ordenen van objecten is hem niet vreemd en wat hij voorheen deed met stratenplannen en huizenblokken, doet hij nu in zorgvuldig gecomponeerde ruimtelijke constructies, die veelal zijn ingepakt in fraaie vitrinekasten, alsof het de opgeprikte vlinders van Meester Prikkebeen betreft. Deze gekoesterde objecten lijken het verleden te willen bewaren als kwetsbare herinneringen die haast spelenderwijs van een ander kader en een nieuwe betekenis worden voorzien.
De associaties die zij oproepen cirkelen telkens weer om eenzelfde symboliek. De tijd vliegt en is onherroepelijk. En toch, deze eieren veranderen ook steeds van gedaante, als in een kringloop van metamorfosen in een keten van eeuwige wederkeer. Ze spelen hun spel op het gemaskerde bal van de dood, zwijgend als een memento mori op de woordeloze leesplank van een kind. Alsof ze het woord van Nijhoff willen herhalen: ‘Lees maar er staat niet wat er staat.’ De eieren zijn geordend in stapelingen, gecombineerd met onderdelen van de verpakking, verbonden met uurwerken en wijzerplaten, gemonteerd op schilderspaletten.
Kortom, ze gaan een nieuw leven leiden in een raadselachtige maskerade van beeld en teken. De leeggezogen schalen fungeren als woorden die van hun betekenis zijn ontdaan. Zoals een woord, dat je telkens weer herhaalt, uiteindelijk alleen nog maar een klank laat horen: ‘Een ei is een ei, is een ei, is een ei….’ Alsof ze – met een knipoog naar de pijp van Magritte – telkens opnieuw zichzelf ontkennen en zacht in onze oren fluisteren: ‘Dit is geen ei.’ ‘Ceci n’est pas un oeuf.’