Dan is hier eindelijk de pap…

“Geachte toehoorders. Ik zit soms zwaar te denken over zonnen, zielen, hemelrijk. En eveneens verbijstert mij de uitslag Ajax-Elinkwijk. Waar ik mee wil zeggen, beste vrienden, dat ik mij helaas schuldig maak aan een menselijk euvel, de tweeslachtigheid. Is de tweeslachtigheid een onoverkomelijk euvel? Nee, wij mogen dit euvel zien als een vlucht-euvel, een vlucht-euvel in een wereld zo vol spanningen, in een wereld waarin de mens nerveus, zo niet neurotisch dreigt te worden. De statistieken hebben het aangetoond. Welig bloeien de neurosen. Het knaapje zag een neuroosje staan. Maar wij allen, vrienden, wij worden opgejaagd door het tempo van deze tijd. We rennen , we jagen, we jachten maar.

U zult het niet geloven, maar toen Toon Hermans op tv kwam met zijn act over Ajax- Elinkwijk – het was op een zondagavond ergens in 1958 – had ik kort daarvoor in het oude Ajaxstadion in De Meer een wedstrijd van Ajax tegen Elinkwijk gezien. Hoe kon het ook anders? Ik was toen elf jaar, en woonde op een steenworp afstand van het Ajaxstadion. Toon Hermans koos in zijn conference voor Elinkwijk, omdat het zo mooi rijmt op ‘hemelrijk’. Maar Elinkwijk op zich zelf was ook wel wat. Het was als club een outsider. Hert Klein Duimpje van de Eredivisie, in die zin is de naam goed gekozen. Het heeft de lading van Lutjebroek, Tietjerkstradeel, Katmandu… een non-plek op de kaart. Het is grappig hoe namen soortnamen kunnen worden, in onze huidige Mickey Mouse competitie zijn er eigenlijk geen echte underdogs meer. De Graafschap,. RKC, Heracles, dat clubs die vaak heen en weer pendelen tussen ere- en eerste divisie. Meer niet. Elinkwijk speelde altijd onderin, maar degradeerde nooit of vrijwel nooit. Door Ajax tegenover Elinkwijk te plaatsen creëerde Toon Hermans het grootst mogelijk contrast dat destijds denkbaar was. Het gaf een extra lading aan de zin, omdat je natuurlijk moeilijk kunt discussiëren over en wedstrijd, waarvan de uitslag haast bij voorbaat vaststaat. Door te kiezen voor Ajax- Elinkwijk benadrukte Toon Hermans de nutteloosheid van het filosoferen. Of dat nu over de sterren of het hemelrijk gaat, het leidt nergens toe, het is gewoon gezwam in de ruimte.

Op 22 september 2012 overleed Jan Hendrik van den Berg (1914-2012), psychiater, fenomenoloog, filosoof, botanicus en cultuurcriticus. In zijn necrologie in De Volkskrant las ik: ‘Hij was de grondlegger van de leer der veranderingen, door hem zelf metabletica genoemd. Volgens die leer houden ontwikkelingen op allerlei gebieden – psychologie, natuurkunde, kunst, spiritualiteit, gezinsleven – met elkaar verband, ook al hebben ze ogenschijnlijk niets met elkaar te maken. (..)  Hij zag connecties tussen de in 1871 ontstane mode van de cul-de-Paris (het kussen op het damesachterwerk) en de nederlaag van de Fransen tegen de Pruisen een jaar eerder. Ook zag hij een verband tussen de aanhang van het marxisme en de populariteit van voetbal.’ Na het overlijden van Jan Hendrik van den Berg ben ik eindelijk eens zijn magnum opus Metabletica, of leer der veranderingen (1956) gaan lezen, een boek dat al jaren in mijn boekenkast stond. De metabletica is een theorie die mij erg aanspreekt. Alles houdt met alles verband.  Ik geloof in het bestaan van een soort simultane luchtdruklijnen van het collectieve onbewuste. Het psychisch-magnetisch gemoedsveld van de synchroniciteit. De psychobaren van de geschiedenis. Method in madness. De autopoièsis.

In zijn boek Metabletica stelt Jan Hendrik van den Berg de vraag of en gemeenschappelijkheid in het karakter der dingen in de loop der eeuwen verloren is gegaan. Met de geboorte van ‘het innerlijk’ werd de onveranderlijkheid van de dingen veiliggesteld, maar wel voor een hoge prijs. Wat overbleef was de substantie van de dingen, de res extensa van Descartes. De rest werd een  projectie van de geest, de subjectiviteit van het innerlijk. Augustinus had een ander soort ‘innerlijk’ dan Roussesau, hoewel beiden hun Confessiones schreven. Bij Augustinus was ‘de innerlijke ruimte’ – net als de dingen buiten hem – nog doordrenkt met God. Bij Rousseau is het moderne innerlijk geboren, waarin alle realiteiten van de buitenwereld definitief werden verinnerlijkt. Wat vreemd werd in de buitenwereld werd niet alleen zichtbaar maar ook ervaarbaar als een specifiek gevoel. Ook het landschap vervreemde en werd daardoor zichtbaar. In de Romantiek werd het landschap een projectiescherm voor het gevoel. De moderne toerist werd geboren, maar ook de wandelaar in de natuur. Er kwam een definitieve  splitsing tot stand tussen de dingen buiten en de gevoelens binnen. En zo werd de onveranderlijkheid der dingen veiliggesteld als de kale materie achter het scherm der projecties. ‘Zijn de dingen “op drift” geraakt?’ zo vraagt Van den Berg zich af. ‘Zijn ze zo van “ons-allen” afgedreven, dat een kunstgreep noodzakelijk werd om ze voor “ons-allen” te behouden? ‘

Anders gezegd, de moderne psychologie werd mogelijk door ‘de interiorisatie van alle menselijke realiteiten’. De psychologische theorie van Freud vormde in feite de bekroning van dit eeuwenlange proces. Freud beweerde dat de mens geboren wordt als een narcist, als een genotvolle foetus die zwelgt in zijn eigenliefde, zodanig dat zijn libido weldra uit zijn voegen barst. De libido verlaat pas ‘het innerlijk’ wanneer het innerlijk te vol is geworden. Liefde is in feite een vlucht naar buiten, omdat het binnen te benauwd wordt. ‘Wat wij zien,’ schreef Freud, ‘is dat de libido zich aan de dingen vastklemt en dat de libido de dingen ook dan niet begeert op te geven, wanneer goede surrogaten gereed liggen. Dat is het verdriet, de droefheid over het vergaan van ding en mens.’ Kortom, mens worden werd voortaan een tragedie. Van den Berg vat het drama als volgt samen:.’ De verzakelijking der verstandhouding of, zo men wil de verarming der dingen tot uniforme substantialiteit, èn het samenvegen van al datgene, wat niet gelijk is aan deze substantialiteit tot ‘innerlijk’, is een gebeuren. Het innerlijk werd noodzakelijk toen de contacten devalueerden.’

Bent u er nog?

Iets heel anders dan. Laatst vond ik kindertekening van mijzelf terug. Hij is gemaakt in de vierde klas van de lagere school. Het is 1958. Niet Ajax, maar Feyenoord speelt tegen Elinkwijk. Je ziet een stevige scrimmage voor het doel. De keeper is vreemd genoeg nergens te bekennen. De uitslag was 5-2 voor Feyenoord. Dat staat tenminste achterop de tekening met potlood geschreven. Elinkwijk bestaat al lang niet meer en is ooit met DOS en Velox gefuseerd tot FC Utrecht. Elinkwijk bestaat niet meer, althans niet als profclub. Ze is samen met DOS en Velox gefuseerd tot FC Utrecht, ik dacht rond 1970. Elinkwijk had een mooi shirt: blauw en wit.

Wat ook niet meer bestaat is de sigaretten-reclame achter het doel. Hier staat het nog duidelijk te lezen, al moet je wat letters aanvullen: ‘Een Roxy. Ja graag!‘ Inderdaad, Roxy was doodgewoon. Je zag het overal. Als er iets in de afgelopen decennia ingrijpend veranderd is, dan is het onze houding tegenover het roken. Zo’n vijftien jaar geleden kon je nog overal probleemloos een sigaret opsteken. Toen ik dertig jaar geleden begon te werken rookte vrijwel iedereen. Dichte rookwolken hingen in de kantoorruimten en niemand die er wat van zei. Ik zag laatst een oude opname van het programma ‘Top of Flop’ waar je de panelleden haast niet zag, omdat ze achter een gordijn van rook verborgen gingen. Roken was toen nog heel gewoon. Pas in 1962 kwamen de eerste rapporten naar buiten over de relatie tussen roken en longkanker. Ik kan me nog goed de beelden op tv herinneren van dokter Meinsma. Dat moet ook begin jaren zestig zijn geweest. Dokter Meinsma werd een begrip. Hij was de anti-rookridder bij uitstek die door menigeen als een hysterische fanaticus werd beschouwd. Frans Halsema schreef nog een liedje over hem.

Dr. Meinsma, weledelzeergeleerde heer
Om acht uur ’s avonds ben ‘k zo zeker van m’n eigen
Dat ik denk: van eentje zal een mens niks krijgen
En die neem ik dan en dat is de ommekeer
Want dan ga ik ook meteen weer voor de bijl
En dan rook ik er in een uur tijds weer zeven
En o heer, dan wordt het weer niet ‘lang zal ze leven’
En bepaald niet met het mij voorzegde heil.

Maar dokter Meinsma kreeg zijn zin. Langzaam verdween het roken uit het publieke domein. Ik denk dat over dertig jaar niemand zich kan nog voorstellen dat er een generatie is geweest die zoveel heeft gerookt als de mijne. Het hoogtepunt van het rook-tijdperk lag waarschijnlijk in de jaren vijftig. Dat was ook de tijd van de agressieve rook-reclames. Roken was een symptoom van het westerse kapitalisme, al werd er natuurlijk al veel eerder gerookt. Roken is misschien wel zo oud als de mens zelf. Mensen zijn er ook altijd gewoon aan dood gegaan zonder dat er een haan naar kraaide. Ik heb nooit een rapport gelezen over geniepige ziektes die zijn ontstaan door het verbod op roken. Toch denk ik dat roken bij veel mensen ernstige kwalen heeft voorkomen. Roken is goed voor de zenuwen. Het kalmeert het brein en brengt de geest in harmonie met zijn omgeving. Bovendien is een sigaret een substituut voor de tepel. Door te roken waant een mens zich opnieuw zuigend aan de moederborst.

Al rokend bedwelm je jezelf. Je raakt in een lichte roes die aan de moederschoot doet denken. Roken vertraagt ook de tijd. Als je de reclamefilmpjes uit de jaren vijftig ziet, dan werd er intens van het roken genoten. Roken is gezond narcisme. Het is zelfbevrediging door de longen. Een intiemer contact met jezelf is ondenkbaar. Een sigaret geeft je toegang tot een verboden zone. Bovendien heeft de nicotine een narcotische uitwerking op de diepste regionen van het brein. Roken stabiliseert het neuro-vegetatief systeem. Het houdt je mentaal in balans. Wat de gevolgen zullen zijn van het rookverbod voor de geestelijke volksgezondheid laat zich dan ook raden. Mensen zullen gejaagder worden, agressiever en minder relaxed. De vredige tijd van het roken keert nooit meer terug.

Ik ben nooit een kettingroker geweest, maar ik heb wel stevig gerookt. Tien jaar geleden ben ik gestopt, toen doktoren bij bij astma constateerden. Van de één op de andere dag heb ik de sigaret toen aan de kant gezet. ‘Cold Turkey’, zoals dat heet. Ik heb nooit heimwee gehad naar mijn rookperiode die al met al zo’n veertig jaar heeft geduurd. En toch, soms denk ik wel eens bij mezelf, hoe zou zo’n sigaretje nog smaken? Vooral als ik me onrustig voel of opgejaagd, dan mis ik een sigaret. Dat zachte gevoel tussen je lippen. De geur. De verdoving. Roken is een tranquillizer die het bestaan meer dragelijk maakt. Het is niet alleen een substituut voor seksuele lust, maar ook een demper van de angst. Roken is troost.

Daarom is het roken waarschijnlijk ook uitgevonden. Als een middel tot troost voor het ellendige lot dat de mens beschoren is. Een mens is immers sterfelijk. Als enig levend organisme is hij zich van die sterfelijkheid  bewust, en daarom rookt hij. De mens rookt, omdat het leven in rook opgaat. Wie weet, misschien is er zelfs geen leven na de dood. Maar één ding is zeker: na de dood is er geen sigaret en daarom rookt de mens in het hier en nu, zelfs als hij zich daarvoor dood moet roken. Roken is in wezen een religieus ritueel. Het is een ‘doodweermiddel’ dat de dood bezweert door hem te bevorderen. ‘Roken is de dodelijk’ staat er tegenwoordig op het pakje, maar dat mag de pret niet drukken. Integendeel. Roken verzacht de dood.

De mooiste passage over het roken las ik ooit in het boek Een nieuwe hemel en een nieuwe aarde (1961) van Fokke Sierksma.  Hij doet daarin verslag van het leven van de Raruro, dat door de antropoloog Petrullo is opgetekend. De Raruro was een kleine indianenstam in Venezuela, die een kwijnend bestaan leidde – en zelfs de ondergang tegemoet zag – maar volledig in harmonie met zijn omgeving voortleefde. De mannen rookten sigaren, die hun vrouwen hadden gerold, en ze keken naar de nachtelijke sterrenhemel, wetend dat de naderende ondergang onherroepelijk was, maar wat geeft dat als je rookt….

‘Hun ‘nachtleven’ is hun religie. Wan
neer de sterren verschenen zijn rollen de vrouwen sigaren voor hun 
mannen, waarna zij in het donker verdwijnen, om ergens hun eigen, 
geheime vrouwen-riten te vieren. De achterblijvende mannen ’talk 
about heaven’, zoals Petrullo het uitdrukt, de kinderen spelen vrolijk. 
Na verloop van tijd keren de vrouwen weer terug en rollen weer 
sigaren voor hun mannen. Men ligt weer te kijken naar de sterren
hemel en praat een beetje, terwijl de geluiden van de wind, van jaguars, apen en nachtvogels tezamen met de zachte stemmen van de 
mensen een sfeer scheppen die Petrullo deed schrijven: ‘It is good 
to lie naked on the sand, looking at the sky, listening to nature’s sym
phony.’

Dit is de essentie van het roken: de verzoening met de dood. Niet voor niets vraagt een terdoodveroordeelde nog één sigaret alvorens hij zich vast laat gespen op de elektrische stoel of zijn hoofd in de strop legt  Met de dood in de ogen kun je alleen nog roken. ‘Roxy?’ vraagt de beul? ‘Ja graag!’ Ik vond die Roxy-reclame altijd de mooiste. Simpeler kan het niet: ‘Ja graag! Die stem komt diep uit het onbewuste. Zeg maar ja tegen de dood, dat is pas echt ‘het volle leven’. Roxy-sigaretten hadden overigens het minste teer en nicotinegehalte. Roxy was dan ook een heel mooi merk, mooier dan Three Castles, Miss Blanche, Peter Stuyvesant, Captain Grant, Chief Whip (op ieders lip), Alaska, Lexington, Golden Fiction of zelf Player’s. Daar kon je mee ‘playeren’. Dat was een geliefd kinderspel in de jaren vijftig, waarvoor je kartonnen doosjes met sigaretten-merken moest sparen. Player’s was een soort joker in het spel. Maar wat doet dit er allemaal toe, dit gezwam in de ruimte?

‘Ongetwijfeld, vrienden, zult u mijn een vraag stellen. En u zult mijn vragen: ‘Sprekert’, zult u zeggen, ‘waar moet de mens dan de oplossing zoeken?’ En ik zal antwoorden: ‘Weet ik véééél!’… Want vrienden ik weet niet veel! Ja er zijn mensen die denken de oplossing te vinden in de wetenschap, en ze rennen van Nietzsche naar Schopenhauer. En juist voor deze mensen wijs ik vanavond naar Freud. Eet meer Freud, vrienden! Er zijn misschien mensen in de zaal, die moeilijkheden hebben. Mensen die graag eens een balletje op willen gooien. Mensen die zich een wit voetje willen halen. Mensen die er naar snakken om eindelijke een vinger in de pap te hebben. Vrienden, dan is hier de pap. Dan is hier eindelijk de pap! …. En zolang…. de lepel in de brijpot staat….. treuren wij nog niet….. Treuren wij nog niet….. En omdat wij toffe jongens zijn…. Dat willen wij weten…. En daarom komen wij…. Overal!’