Hoe de waarheid een leugen kan worden

‘Volgens een uitspraak van Baudelaire is het de truc van de duivel om ons wijs te maken dat hij niet bestaat. Dat dateert dan uit de zo beschaafde burgerlijke 19de eeuw. In de vorige eeuw werd het zijn tactiek als grote emancipator van de massa op te treden en Onze Lieve Heer voor te zijn.’

Aldus H.W. von der Dunk in een recensie van het boek Duits socialisme van J.A.A. van Doorn dat in 2007 verscheen. Hoe is het mogelijk dat Hitler zo makkelijk de macht heeft kunnen grijpen? Uiteindelijk kon hij rekenen op een brede steun uit alle lagen en gezindten van de Duitse samenleving: protestanten, katholieken, arbeiders, maar ook intellectuelen en..  socialisten. Om dit te kunnen verklaren belicht Van Doorn in zijn boek de positieve kant van het nazisme. Vooropgesteld moet worden dat na de Republiek Weimar voor veel Duitsers alles een verbetering was. Het land was gedemoraliseerd. Het trauma na de nederlaag van Versailles en de druk van de herstelbetalingen hadden hun tol geëist.

Van Doorn ontmantelt in zijn boek de marxistisch-communistische mythe dat de Duitse arbeider antifascistische bleef. Onder Hitler meest getrouwe aanhangers waren juist veel arbeiders. Het oorspronkelijke programma van de NSDAP had ook een uitgesproken socialistisch-revolutionair karakter. Voor ‘de kleine man’ betekende dit een omwenteling. Hij werd opeens een grote, trotse Duitser. De werkloosheid verdween als sneeuw voor de zon. De inflatie werd gekeerd en de Duitse Autobahnen ontsloten het land, met een Volkswagen voor elke arbeider in het verschiet. Die optimistische visie op een nieuwe Gemeinschaft werd werd alom verbreid door organisaties als Kraft durch Freude, maar ook De Winterhulp. Kortom, het naziregime liep voorop in een ‘algemene emancipatie- en socialisatietrend’. Of zoals Von der Dunk het formuleert: ‘Allen vonden elkaar onder het hakenkruis in een nieuwe volksgemeenschap die zowel het socialisme als de oude standen moest vervangen.’

Dat alles roept natuurlijk de vraag op, hoe het Duitse volk dat zo verblind kon raken voor wat er werkelijk gaande was. Hadden zij geen geweten of wisten zij het werkelijk niet? Daarover lopen de meningen van de historici  uiteen. Het meest uitgesproken is de opvatting van Daniel Goldhagen. In 1996 baarde hij internationaal opzien met zijn boek Hitler’s Willing Executioners, waarvan ook een Nederlandse vertaling is verschenen: Hitlers gewillige beulen. Goldhagen beschuldigde het hele Duitse volk van ‘een moordlustig ‘antisemitisme’. Maar hij kreeg ook veel kritiek op deze visie. De kernvraag is: wat wist de gewone Duitser? ‘Ich habe es nicht gewusst’, zo luidt het cliché. Maar in hoeverre bevat dat cliché ook een kern van waarheid?  Wat is waarheid, als iedereen om je heen in de ban van dezelfde waarheid is?

Maar andersom, hoe kun je de morele verblinding van de Duitsers anders duiden dan een vorm van zwijgende medeplichtigheid? Hannah Arendt sprak over ‘de banaliteit van het kwaad’, een begrip waarmee zij de gedachteloze gehoorzaamheid van de bureaucraat Adolf Eichmann probeerde wat meer begrijpelijk te maken. Ook daar is veel kritiek op gekomen. Hannah Arendt zou alles wat Eichmann tijdens zijn proces te berde bracht klakkeloos voor waar hebben aangenomen. Anderzijds merkte Hanna Arendt terecht op dat het aanwijzen van een collectieve schuld van alle Duitsers een vrijspraak van het individu inhoudt. In haar boek Het kwaad in het moderne denken (2019) stelt Susan Neiman het volgende: ‘Waneer iedereen in het algemeen schuldig is, draagt niemand in het bijzonder schuld. Die reactie zou kunnen verklaren waarom Daniel Goldhagen in Duitsland zo populair is.’ 

Maar er zijn ook andere morele begrippen naar voren gebracht, zoals ‘het functionele a-moralisme’ (Zygmunt Baumann) of de oorlogsomstandigheden en de druk van de kameraadschap (Christopher Browning). Ook wordt er gesproken over ‘het morele nihilisme’ dat zich schuil zou houden in de kern van de moderniteit. Toch bieden al deze begrippen nauwelijks een echte verklaring voor de morele verblinding van de Duitsers tijdens het Hitler-regime.

Een aparte benadering bood Claudia Koonz in haar boek The Nazi Conscience  dat in 2003 verscheen. Koonz vestigde aandacht op de positieve morele component van het nazisme, die door historici vaak wordt onderschat. Hitler was er niet op uit om de massa immoreel te maken, maar omgekeerd, hij activeerde juist het streven naar een ethische gemeenschap. Arnold Heumakers vatte het in een recensie van dit boek als volgt samen:

‘Het enthousiasme voor het Derde Rijk onder brede lagen van de Duitse bevolking was niet het gevolg van terreur en intimidatie, maar van een positieve morele overtuiging, die ook de acceptatie van een medewerking aan de Jodenvervolging heeft mogelijk gemaakt. Het nazisme kende een eigen ethiek, met een duidelijk onderscheid tussen goed en kwaad, met altruïstische waarden als naastenliefde en opofferingsgezindheid, dei op de meeste punten niet afwijkt van welke andere moraal.’

Belangrijker dan het verraad van Joodse medeburgers was het voor de Duitsers een gevoel van de trots en het geluk deel uit te maken van een heroïsch volk. Juist daarom zagen ze de misdadige kant van dit regime niet, of wilden zij het niet zien. Er werd een nieuwe moraal gepredikt die gebaseerd op was ongelijkheid en exclusiviteit. Maar daarmee was het wel degelijk een moraal, al is het achteraf vaak moeilijk voor te stellen hoe die moraal in elkaar stak.

Claudia Koonz geeft daar een fraai voorbeeld van. In haar boek beschrijft zij een toespraak die Heinrich Himmler in 1943 hield voor SS-officieren, waarbij hij openhartig sprak over de massamoord op de Joden. Himmler sprak bij die gelegenheid de volgende woorden: ‘Dit doorstaan te hebben en daarbij – afgezien van uitzonderingen van menselijke zwakheid – fatsoenlijk te zijn gebleven, dat heeft ons hard gemaakt.’  Het is een wonderlijke zin, vooral door die combinatie van de woorden ‘fatsoen’ en ‘hardheid’ in verband met een massamoord. Hadden de nazi’s dan echt geen geweten? Of wisten ze dat volledig te verdringen?

Waar Himmler in zijn toespraak op doelde is een vermogen om niet alleen je geweten uit te schakelen, maar ook de natuurlijke neiging geschokt te worden door de afschuwelijke daden die je moet doen. Uit ‘fatsoen’ nota bene. Kennelijk moet je je bewustzijn dan afsplitsen van de onverdraaglijke werkelijkheid. ‘Splitting’ heeft dat in de psychologische vakliteratuur. Ook chirurgen kennen dit fenomeen. Je sluit je psychisch af voor het afschuwelijke wat je te zien krijgt, anders kun je dit werk niet doen. Ook terroristen leren zich aan om hun bewustzijn op te splitsen bij het uitvoeren een terroristische actie. Het is dus mogelijk om volkomen onaangedaan de meest verschrikkelijke dingen te doen of onder ogen te zien.

Maar er is nog een aspect in deze problematiek, dat is het leugenachtige gebruik van de taal. De hogere nazi’s waren er niet op uit om het Duitse volk voortdurend in te lichten over de vorderingen van de Endlösing. En trouwens, wat hield die Endlösing nu eigenlijk precies in? Ging het om een verwijdering van de Joden, een massale evacuatie of een daadwerkelijke vernietiging? Een van de weinige keren, dat Hitler daar in het openbaar zich expliciet over uitliet, was op 30 januari 1939. Hij zei toen onder meer het volgende:

‘En er is nog een ding dat ik wil stellen op deze dag, die misschien niet alleen voor 
ons, Duitsers, gedenkwaardig is. Ik ben in mijn leven dikwijls profeet geweest en 
werd in het algemeen uitgelachen. Tijdens mijn strijd om de macht lachten de 
joden om mijn profetieën: dat ik op een dag het leiderschap van de staat en van 
het volk op mij zou nemen en dat ik dan, naast vele andere dingen, een oplossing 
zou vinden voor het joodse probleem. Ik mag aannemen ( … ) dat de galmende lach
 van het jodendom die toen in Duitsland weerklonk, nu stokt in hun keel. Vandaag ben ik opnieuw een profeet: wanneer het internationale financiële joden
dom binnen Europa en daarbuiten er opnieuw in slaagt de volken aan te zetten tot 
een wereldoorlog, zal het gevolg niet zijn dat de bolsjewieken en daarmee de joden 
een overwinning zullen behalen, integendeel: het gevolg is de vernietiging van het 
joodse ras in Europa.’

Deze woorden van Hitler worden algemeen beschouwd als zijn eerste, in het openbaar afgelegde verklaring, waarin de algehele vernietiging van het Joodse ras in Europa wordt aangekondigd. Weliswaar als dreigement voor als het internationale Jodendom opnieuw een wereldoorlog zou uitlokken, maar voor de goede verstaander was het duidelijk dat Hitler hiermee zijn ware bedoelingen blootgaf. Een tweede wereldoorlog, waar hij zelf op uit was, zou als achterliggend doel hebben de vernietiging van de Joden. De gedachte dat hij uitgelachen zou worden hield Hitler acht maanden later nog steeds bezig toen hij in het openbaar verklaarde:

‘Mensen hebben mij als profeet altijd uitgelachen. Van al die mensen die toen lachten zijn er nu tallozen die niet meer lachen, en al die mensen die nu nog lachen zullen over korte tijd misschien niet meer lachen.’

In zijn boek The psychopatic God, Adolf Hitler (1977) ziet Robert G.L. Waite in Hitlers bezorgdheid over het uitlachen een bevestiging van het vermoeden dat hij een sterke behoefte voelde om een innerlijke vrees buiten zichzelf te plaatsen en ongedaan te maken in de gedaante van het Joodse volk. Projectieve identificatie heet zoiets. Dat psychologische principe is in meerdere opzichten op Hitler van toepassing. Zijn haat jegens de Joden en zijn obsessie met raszuiverheid zouden een relatie hebben gehad met zijn diepe angst dat hij zelf Joods bloed in de aderen had.

Zijn vader was – naar alle waarschijnlijkheid – een onecht kind, dat bij zijn grootmoeder was verwekt, toen zijn als dienstmeisje werkzaam was bij een Joods gezin in Graz. Hitler heeft er alles aan gedaan om deze familieschande te ontkennen of te verbloemen. Telkens weer hanteerde hij de techniek van de Grote Leugen, niet alleen als het ging om zijn persoonlijk leven, maar vooral ook in de politiek. Zelf verklaarde hij hierover:

‘In de omvang van de leugen ligt altijd een zeker element van geloofwaardigheid besloten, omdat de grote massa van het volk…makkelijker ten offer valt aan een grote leugen, dan aan een kleine, omdat ze ook zelf soms in kleine dingen liegen…Een dergelijke onwaarheid zet zich daarom helemaal niet in hun hoofd vast…Juist om deze reden zal de meest onbeschaamde leugen zich in hun hoofd vastzetten en beklijven.’

Kortom, als je liegt doe het dan goed. Juist om die reden sprak Hitler op 30 januari 1939 zijn Grote Leugen uit. De Joden waren de agressors die de volken aanzetten tot een wereldoorlog. Hitler zocht een alibi om Polen binnen te vallen, en dat alibi vond hij in de Joden die hij juist zelf wilde vernietigen. Het principe van de Grote Leugen werkt nog altijd. Zeker in deze tijd van nep-nieuws en fake-informatie op social media. Neem Poetin die in 2014 de agressie van onruststokers in Oekraïne, die hij zelf had opgehitst, aangreep als alibi voor een militaire aanval die leidde tot de annexatie van De Krim. Sindsdien regeert de leugen, niet alleen bij Poetin, maar ook bij andere wereldleiders of ze nu Trump, Erdogan of Viktor Orbán heten. Als je liegt, doe het dan in het groot.

Maar ook in de Nederlandse politiek is de taal een maskerade geworden. Wij zijn gaan spreken over ‘prachtwijken’, in plaats van ‘probleemwijken’. Over ‘het belang van opvang in de regio’ in plaats van de ware aard van de vluchtelingenproblematiek onder ogen te zien. Politiek is in wezen het manipuleren van taal. We spreken over de eenheid van Europa als een historische noodzaak om het nationalisme achter ons te laten. Maar wat stelt dit ideaal werkelijk voor, als we de belangen van een bevoorrechte klasse achterwege laten?

Kleine leugens werken niet. Hitler had de oorlog nodig om de Joden uit te roeien. De taal werd een masker om de vernietiging te verhullen. Kortom, de waarheid zelf werd een leugen, zoals Nietzsche zijn gedachten al had laten gaan over ‘hoe de ware wereld tenslotte een fabel werd’. Hitler heeft de politiek tot een kunstwerk verheven, zoals ook de formatie van het Duitse volk een kunstwerk werd, een Gesamtkunstwerk zoals Wagner dat voor ogen had gehad. Goebbels heeft die leugenachtige missie van het nazisme misschien nog duidelijkst verwoord toen hij zei:

‘En wij, die vorm geven aan de moderne Duitse politiek, wij voelen 
ons als kunstenaars aan wie de hoge verantwoordelijkheid is toevertrouwd om uitgaande van de ruwe grondstof het stevige en volle 
beeld van het volk te formeren.’ (..) Het is onze taak te scheppen, vorm te geven, te elimineren wat ziek is en te openen wat gezond is.’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)