Sade en het fatsoenlijke sadisme
‘Het lichaam is binnen een dergelijk strafrecht gevangen in een systeem van ontzegging en dwang, van verplichtingen en verboden. Fysiek lijden en lichamelijke pijn zijn niet langer de belangrijkste elementen van de straf. De bestraffing is veranderd van een kunst van ondraaglijke pijnen in een economie van opgeschorte rechten. Indien de justitie het nog nodig acht het lichaam van de justitiabelen te manipuleren of te kwetsen, dan gebeurt dit van een afstand, beschaafd, volgens strenge regels en met een ‘hoger’ doel voor ogen. Als gevolg van deze nieuwe terughoudendheid wordt de beul, de praktiserend anatoom van het lijden, afgelost door een heel leger technische specialisten: bewakers, artsen, geestelijken, psychiaters, psychologen en pedagogen. Alleen al door hun aanwezigheid naast de veroordeelde verlenen zij de justitie het benodigde aanzien: zij vormen voor haar de garantie dat lichaam en lijden niet het uiteindelijke doel zijn van haar strafoefeningen.’
Aldus Michel Foucault in zijn boek Discipline, toezicht en straf, de geboorte van de gevangenis (1975). Ergens in de loop van de moderniteit is het sadisme fatsoenlijk geworden. De doodstraf was niet langer een schouwspel dat voor de menigte werd opgevoerd, maar een heimelijk gebeuren dat zo pijnloos mogelijk moest geschieden. Mario Praz wijst in zijn boek The Romantic Agony nog op het gebruik van Franse adellijke lieden die kamers huurden op het plein waar executie plaatsvonden door het schavot of de galg. Vanuit deze skybox met uitzicht op de gruwelijkheden werden dan bacchanalen georganiseerd. In de geschiedenis was het nooit anders gegaan. De Romeinen lieten de christenen verslinden door de leeuwen. In de late Middeleeuwen waren de openbare heksenverbrandingen een belevenis voor het volk. Een experience zo heet dat tegenwoordig in de terminologie van de leisure-industrie.
Onlangs zag ik de documentaire Een fatsoenlijke nazi (A Descent Nazi) die ging over het leven van Heinrich Himmler. Om de misdaden van nazi’s goed te praten beriep Himmler zich op de ‘Duitse deugden’ die van oudsher in het Duitse volk aanwezig waren. De zuivere Germaanse ziel had zich volgens Himmler overduidelijk in de Middeleeuwen gemanifesteerd. De oplossing van het Jodenvraagstuk moest dus vooral ‘fatsoenlijk’ gebeuren. De uitvoerders waren deugdzame Germanen en die mochten niet door deze noodzakelijke ingreep in de geschiedenis – waarover men over duizend jaar nog altijd vol ontzag zou spreken – bezoedeld worden in hun van nature reine geest.
In 1943 in hield Himmler in Poznan een rede, waarin hij voor een select nazi-gezelschap uiteenzette dat de uitvoering van de Holocaust nogal belastend zou kunnen zijn. Hij zag het als een taak dat de nazi’s de aanblik moesten kunnen verdragen van duizenden lijken van Joden….. ‘daarbij fatsoenlijk te zijn gebleven, dat heeft ons hard gemaakt‘. Dat is dus wat je noemt ‘het fatsoenlijk sadisme’. Dat wil zeggen: sadisme dat gelegitimeerd wordt door een collectief gedragen ideologie. Overigens heeft Sade zelf zich fel gekeerd tegen de terreur van het regime dat met het schavot zou kunnen beslissen over leven en dood. Een moord werd volgens Sade alleen gelegitimeerd door de lust. Een anonieme terechtstelling op last van de overheid, dat was ontaard. Je zou kunnen zeggen, dat was sadisme in het kwadraat. Sade was een purist wat dat betreft.
Toch hebben de nazi’s zich lang niet altijd aan deze ‘fatsoenlijke’ gedragscode gehouden. In de jaren zestig volgde ik colleges bij Professor Presser, de auteur van het boek Ondergang: De vervolging en verdelging van het Nederlandse Jodendom 1940-1945. Presser vertelde hoe kopstukken van de nazi’s het als een voorrecht beschouwden om in de vernietigingskampen door de ruitjes van de deuren van de gaskamers te mogen kijken om te zien hoe naakte mensen stikkend aan hun eind kwamen. Het gebruikte gas werkte weliswaar snel en effectief, maar kennelijk werd het schouwspel, dat deze terechtstelling opleverde, toch als fatsoenlijk beschouwd. Het was immers een noodzakelijke zuivering die zuiver klinisch kon worden bekeken. Dat bij dit ‘bekijken’ ook seksueel getinte sadistische motieven een rol konden spelen, kwam kennelijk niet in hoofd van die nazikopstukken op. Het gebeuren was immers noodzakelijk, zoals men ongedierte verdelgen moet.
Het zien van de ontzetting op het gelaat van iemand, die ter dood wordt gebracht. creëert een duister genot. Dat is niets nieuws, want voor kunstenaars was dit gegeven al eeuwenlang bekend. In haar boek Kijken aar de pijn van anderen (2002) verwijst Susan Sontag onder meer naar Leonardo da Vinci, volgens wie het geschilderde beeld bij voorkeur ontzetting teweeg moest brengen en in die terriblità schuilde volgens hem een uitdagend soort schoonheid. Da Vinci spoorde kunstenaars aan om ‘de verbeeldingskracht te tonen om de oorlog in al zijn gruwelijkheden te laten zien’:
‘Maak degenen die overwonnen en verslagen zijn bleek, omhoog kijkend met gefronst voorhoofd en met de huid boven hun wenkbrauwen gegroefd door pijn… en de tanden ver van elkaar, als in een jammerkreet… Schilder de doden gedeeltelijk of geheel bedekt met stof… en maak het bloed dat in en kronkelende stroom van het lijk in het stof sijpelt zichtbaar door de kleur. Anderen in hun doodstrijd, met knarsende tanden, rollende ogen, hun gebalde vuisten tegen het lichaam en de benen verdraaid.’
Dat loog er niet om. In de hedendaagse persfotografie worden schokkende beelden wel gemaakt maar doorgaans niet in de media getoond. Ook in het dagelijks televisiejournaal worden de gruwelijkste beelden meestal achter gehouden. Dat wil nog niet zeggen dat wij daarmee fatsoenlijker zijn geworden. Gruwelijke beelden mogen dan uit het nieuws zijn verdwenen, ze worden nog altijd getoond in films en televisieseries.
Die ‘fatsoenscode’ is wel eens anders geweest. Tot aan de negentiende eeuw waren in West-Europa onthoofdingen openbaar toegankelijk. Een onthoofding werd destijds als een lustvol vermaak voor de massa beschouwd. In zijn boek The Romantic Agony herinnert Mario Praz eraan dat Engelse edellieden tijdens onthoofdingen in Franse steden kamers huurden aan het plein, waar de onthoofding plaatsvond.
De Romantische fascinatie voor de lustvolle onthoofding komt ook openlijk tot uiting in het motief van Salomé die vaak geschilderd werd met het hoofd van Johannes de Dooper op een schaal. Samomé was in die tijd de fatale vrouw bij uitstek die de man laat capituleren, of beter gezegd: laat de-capiteren. In onze tijd zijn het de fundamentalistische moslims die hun geloofsboodschap bij voorkeur verspreiden via gruwelijke beelden op het internet. Folteringen en onthoofdingen worden talloze malen herhaald. Het zijn schokkende beelden die diep insnijden in het openliggende zenuwstelsel van het wereldwijde web.
Als het gaat om het lustvol bekijken van gruwelijkheden is er weinig nieuws onder de zon. Deep down is ieder mens gefascineerd door het meest gruwelijke dat men zich denken kan. Tegenwoordig moet de politie bekeuringen uitdelen omdat mensen bij een ernstig ongeluk op de snelweg de ontstane ellende gaan filmen met hun I-phone. Die fascinatie mag dan afzichtelijk en pervers zijn, hij is helaas ook menselijk, al te menselijk. Zie de mens! Ecce homo! Het is zoals E.M. Cioran ooit beweerde: ‘De bodem van menselijke ellende bestaat niet.’ En hoe dieper die ellende is, hoe meer fascinatie hij oproept.