Katholicisme en Koude Oorlog
Het verhaal gaat dat de Heerenveense pastoor Wibe de Jong, een broer van kardinaal Johannes de Jong (1885-1955), halverwege de jaren 1950 tijdens een catechismusles de vraag moest beantwoorden of Christus was verschenen aan paus Pius XII. Een krant had daarover bericht. Het was in de nadagen van zijn pausschap, dat liep van 1939-1958. ‘Dat weten wij niet’, antwoordde de pastoor: ‘Wij moeten eerst afwachten, wat Fedde Schurer er over schrijft.’
Aldus schrijft Johanneke Liemburg in haar boek Fedde Schurer, biografie van een Friese koerier (2010). Wibe (ook wel Wieberen of Wybren) de Jong werd geboren in 1898, priester gewijd in 1921 en stierf in 1961 als pastoor van Sloten. Toen kardinaal de Jong in oktober 1946 naar Rome toog om daar als nieuwbenoemde kardinaal zijn titelkerk te kiezen, werd hij samen met zijn broer Wibe ontvangen door paus Pius XII. Bij die gelegenheid bood de paus de kardinaal tot drie keer toe aan om diens broer tot ‘geheim kamerheer van de paus‘ te benoemen. Maar de kardinaal, die een fel tegenstander was van elke vorm van rooms nepotisme, weigerde pertinent. Henk van Osch vermeldt dit voorval in zijn biografie van kardinaal De Jong.
Wibe en Jan de Jong, Ameland 1922
Het moet voor paus Pius XII een wonderlijke ervaring zijn geweest. Dat Christus verschenen zou zijn aan deze dweepzieke paus, die de regisseur werd van een wijd verbreide papolatrie, is overigens geen broodje-aapverhaal. De verschijning van Christus aan Paus Pius XII heeft op 2 december 1954 inderdaad plaatsgevonden en werd op 25 november 1955 openbaar gemaakt in het geïllustreerde blad Oggi, en twee dagen later door het Vaticaanse persbureau en Radio Vaticaan bevestigd. Hans Küng schrijft hierover in het eerste deel van zijn autobiografie Bevochten Vrijheid.
Later werd bekend dat het verhaal van de verschijning door het Vaticaan aan het blad Oggi was verkocht, inclusief twee kleurenfoto‘s van de paus met twee vogeltjes in zijn hand en met schaapjes en kinderen. Paus Pius XII was gevoelig voor occulte fenomenen. Tijdens de Tweede Wereldoorlog had hij meermalen een duiveluitdrijving verricht bij Adolf Hitler, die hij voor bezeten hield. Deze vorm van exorcisme op 1500 kilometer afstand had weinig succes, maar zou volgens Küng – evenals de Christusverschijning – een aanwijzing zijn voor een dreigende grootheidswaan.
Hoe dan ook, het verhaal dat Christus verschenen was aan de paus ging er destijds in als koek. De paus zou zelfs het zonnewonder hebben aanschouwd in de tuinen van het Vaticaan. De zon was om zijn eigen as gaan tollen zoals hij dat destijds ook in Fatima had gedaan. Ik kan me nog herinneren dat ik het als kind te horen kreeg op school. De jaren vijftig waren een tijd van eschatologische verwachtingen. De dreiging van de atoombom en de steeds kouder wordende Koude Oorlog creëerde een klimaat van ondergang en heilsverwachting. Ik herinner me ook dat er een sekte was die meende dat de wereld zou vergaan en zich terugtrok op de Mont Blanc. Dat moet eind jaren vijftig zijn geweest. Naarmate het magische jaar 1960 naderde steeg de opwinding over het einde der tijden.
Paus Pius XII ziet het zonnewonder van Fatima
In 1960 zou het derde geheim van Fatima worden onthuld. Die voorspellingen had de Heilige Maagd in 1917 aan drie kinderen uit Fatima gedaan. Door ingrijpen van het Vaticaan werd de onthulling destijds verhinderd. In de late jaren vijftig heeft deze Vaticaanse censuur een stroom van geruchten op gang gebracht. Ook Maria, zo werd beweerd, had voorspeld dat de wereld binnenkort zou vergaan. Eerder al deed het gerucht de ronde dat in 1960 het vijfde en laatste Mariadogma door de Paus zou worden afgekondigd. Maria zou niet alleen Moeder van God zijn, maar ook Medeverlosseres en de Vierde Persoon Gods, een gedachte die later ook onze volksschrijver Gerard Reve in zijn greep zou krijgen.
Ik kan me nog goed herinneren dat John F. Kennedy had besloten om president van de Verenigde Staten te worden. Het was voorjaar 1960 dat dit bericht tot me doordrong. Ik zat toen in de hoogste klas van de lagere school. Juffrouw Van der Laar, die zo af en toe een maatschappelijk onderwerp behandelde, besteedde er een les aan. Jullie moeten goed opletten, zei ze, want het wordt heel spannend in Amerika. Een katholiek wil president worden en dat is nog nooit gebeurd. Even later las ik in Taptoe – naast Okki het belangrijkste kinderblad in die tijd – een stukje over de verkiezingen. President Eisenhower, zo werd beweerd, was een hele goede president geweest. Maar nu komt er een nog betere: John F. Kennedy. Tenminste, als hij wint.
In het najaar van 1960, toen de verkiezingsstrijd op zijn hoogtepunt was beland, zat ik inmiddels in de eerste klas van het gymnasium. De Jezuïeten waren behoorlijk opgewonden over de mogelijkheid dat voor het eerst in de geschiedenis een katholiek president van Amerika zou worden. Het was so wie so een spannende tijd. In Rome zat sinds kort een nieuwe paus op de troon die duidelijk andere ideeën had. Er waaide een nieuwe wind door het Vaticaan en de katholieke kerk in de hele wereld leek er door geïnspireerd. ‘Aggiornamento’ en ‘oecumene’ waren woorden die in die jaren een nieuwe betekenis kregen. Het katholicisme werd heel even de religie van de hoop.
De naoorlogse filosofie, waarin existentialisme en personalisme de boventoon voerden, paste goed bij de nieuwe wijze waarin het geloof beleefd werd. Er kwam ruimte voor een meer persoonsgerichte benadering van religieuze zaken met een accent op het leven van alledag. Sociale bewogenheid werd door menig katholiek centraal gesteld. Er werden nieuwe verbanden gelegd tussen katholicisme en socialisme. Rooms-rood werd een begrip in de Nederlandse politiek. Daarnaast waren er ingrijpende vernieuwingen gaande op het terrein van de theologie, waarin een proces van secularisering en ontmythologisering al eerder op gang was gebracht.
De Franse jezuïet Henri de Lubac S.J. was de pionier geweest van een nieuwe stroming in de katholieke theologie, die na de oorlog in Frankrijk bekendheid kreeg als de zogeheten ‘School van Lyon’. In zijn encycliek Humani generis van 1950 had paus Pius XII nog fel uitgehaald naar dit soort theologische nieuwlichterij en aangedrongen op algehele gehoorzaamheid aan het kerkelijk leergezag. De ‘goede paus’ Johannes XXIII daarentegen had deze Franse jezuïet met zijn meer eigentijdse opvattingen als zijn voornaamste adviseur benoemd bij de voorbereidingen van het Tweede Vaticaanse Concilie. Het katholicisme ging een tijd tegemoet van verwereldlijking en modernisering. Het middeleeuwse wereldbeeld met zijn drie lagen van natuur, bovennatuur en een middenlaag van engelen en demonen was onhoudbaar in de moderne tijd. De dogma’s, zo werd beweerd, waren onderdeel van de geschiedenis. De religie moest worden vertaald in de taal van deze tijd.
Het bisschoppelijk Mandement
Spotprent op het bisschoppelijk Mandement van 1954 (bron: Lucipedia)
Maar dat alles bracht ook onrust teweeg. Nog altijd heerste bij velen het idee dat een katholiek niet zelfstandig denken kon. De onfeilbaarheid en het leergezag van de paus zouden de eigen meningsvorming immers in de weg staan. Een katholiek is een pion in een dictatoriaal geleid kerksysteem, waarin de stem van eigen geweten niet op de eerste plaats wordt gesteld. Voor menigeen was niet geheel duidelijk of de scheiding tussen kerk en staat door het katholicisme wel volledig werd erkend. Met name in de politiek zou dat tot grote problemen kunnen leiden. Het Bisschoppelijk Mandement van 1954 had de Nederlandse katholieken het lidmaatschap van socialistische organisaties ontraden dan wel verboden. De doorbraak-socialist Fedde Schurer reageerde furieus in een 24 pagina’s tellend schotschrift Protestant protest, zoals Liemburg in haar Schurer-biografie laat weten. Schurer schetst daarin een beeld hoe het politieke denken van de rooms-katholiek van hogerhand gestuurd werd:
‘Hij hoeft niet na te denken, hij hoeft de voorstellen van anderen niet te overwegen, hij mag zelfs niet lezen of beluisteren wat anderen schrijven of zeggen; de keuze is voor hem gemaakt. Een goed christen, dat staat nu vast, is lid van de KVP, en als hij het niet is, behoort hij het te worden. (…) Het is merkwaardig dat er in dit mandement met geen woord gerept wordt over het militaire apparaat, dat jongens op de mest gevoelige leeftijd in een moreel zeer precaire situatie met alle mogelijke andersdenkenden op zeer intieme wijze samenbrengt in een wereld vol gevaren, die geen aalmoezenier kan bezweren. Het moet toch praktisch mogelijk zijn, te komen tot de vorming van aparte rooms-katholieke legeronderdelen. ‘
Maar ook in eigen katholieke gelederen was de vrijheid van meningsuiting in de tijd van de Koude Oorlog soms ver te zoeken. De jezuïet Van Kilsdonk werd in 1962 een tijdlang van hogerhand verboden om het ambt uit te oefenen nadat hij zich kritisch had uitgelaten over het dictatoriaal gedrag van de Vaticaanse Curie. Daarbij had Van Kilsdonk het woord ‘fascistoïde’ laten vallen. Achteraf bezien niet zo vreemd als je bedenkt dat Adolf Hitler voorde organisatiestructuur van zijn staatsapparaat de strakke hiërarchische structuur van de Katholieke Kerk als voorbeeld had genomen. Hoe dan ook, Van Kilsdonk heeft toen – op uitnodiging van pastoor Nolet – een tijdlang de preek verzorgd in mijn eigen toenmalige parochiekerk De Martelaren van Gorkum in Amsterdam Watergraafsmeer. ‘….Maar Van Kilsdonk kon niet preken,’ zo heb ik pastoor Nolet later zelf horen zeggen.
Kortom, het gistte in de katholieke kerk zo rond 1960. John F. Kennedy had dan ook heel wat uit te leggen, toen hij aankondigde president te willen worden. Het was of een moslim was opgestaan die ambities had voor het Witte Huis. Een katholiek als president riep bij veel Amerikanen de angst op dat het Vaticaan ook in Amerika de touwtjes in handen zou krijgen. Misschien zou het kerkelijk recht wel worden ingevoerd als een soort roomse sharia. Ik kan me nog goed herinneren dat mr. dr. G.B.J. Hilterman op zondagochtend een zwaarwichtige beschouwing wijdde over de principiële vraag of een rooms katholiek wel een onafhankelijk wereldleider kon zijn.
‘The religious issue’
In een beroemde rede op 12 september 1960 in Houston sprak Kennedy over een onderwerp dat destijds ‘the religious issue‘ werd genoemd. Kan een katholiek president worden van Amerika? In een helder betoog legde Kennedy toen uit dat hij geen katholieke president wilde worden, maar dat hij een presidentskandidaat was die toevallig katholiek was. Hij had ook mormoon of jood, een baptist of een quaker kunnen zijn. Kennedy noemde niet de mogelijkheid dat hij ook een moslim had kunnen zijn, maar dat was eerder een historische toevalligheid, dan een principiële omissie.
Kennedy benadrukte bij die gelegenheid zijn opvatting over de noodzakelijkheid van de scheiding tussen kerk en staat. Dat was ook wel nodig om zijn criticasters de wind uit de zeilen te nemen. Tegenstanders van het katholicisme gingen er nog altijd vanuit dat een katholiek in de eerste plats zou gehoorzamen aan de paus en het leergezag van Rome. Daar had het Vaticaan in het recente verleden ook alle aanleiding toe gegeven. De zogeheten ‘integralisten’ binnen de katholieke kerk hadden zich decennia eerder al fel gekant tegen alles wat modern was, inclusief de scheiding van kerk en staat.
Het integralisme streefde naar een isolement van de katholieken en een vasthouden aan eenheid, orthodoxie en traditie. Het was in de tijd van de verzuiling een ideologische onderstroom die zich baseerde op een reactionair politiek wereldbeeld. Er ging veel angst in schuil vooral voor het goddeloze communisme. Die angst was in de aanloop van de Tweede Wereldoorlog vaak nog groter geweest dan de angst voor het nationaalsocialisme. In de tijd van de Koude Oorlog bleef veel van die angst voor het communisme bestaan, vooral bij Paus Pius XII.
Nog voor zijn pontificaat had hij, Eugenio Pacelli, als pauselijk nuntius in Duitsland de Spartacus-opstand in München in 1919 van nabij meegemaakt. In die woelige periode werden er aanslagen uitgevoerd op de pauselijke nuntiatuur en werd Pacelli blootgesteld aan fysieke bedreiging. Hij wist wat hij met de communisten in huis had. Met de nazi’s ook trouwens. In zijn optiek was het een nog altijd erger dan het ander, wat ook zijn vreemde zwijgen over de Holocaust wellicht mede verklaard. Hoe dan ook, paus Pius XII was als de dood voor het rode gevaar. Zijn godsdienstwaan in de laatste jaren van zijn leven kan wellicht niet los worden gezien van zijn toenemende angst voor het oprukkende communisme. Hij ging niet rode spoken zien, zoals McCarthy in Amerika, maar Christus zelf die hoogst persoonlijk aan zijn bed verscheen. Als de nood het hoogst is, is de redding nabij.
Christus verschijnt aan paus Pius XII op 2 december 1954
Ook de fascinatie die Paus Pius XII had voor de wonderen van Fatima had alles te maken met zijn diepe angst voor het communisme. Het Tweede Geheim van Fatima hield in dat de Maagd Maria een oproep had gedaan aan Rusland, dat kort na de verschijningen getroffen zou worden door Oktoberrevolutie van 1917. En het Derde Geheim van Fatima, dat overigens niet in 1960 maar pas in 2000 geopenbaard zou worden, voorspelde de mislukte moordaanslag in 1984 op paus Johannes Paulus II, die als Poolse paus een belangrijke rol zou spelen bij de ondergang van het communisme in Oost-Europa aan het eind van de jaren tachtig.
Dat alles lag in de jaren vijftig nog ver achter de horizon. Het Vaticaan was een conservatief machtsbolwerk waar de curie de scepter zwaaide. Niet alleen de scheiding van kerk en staat, maar ook de democratie was lange tijd voor het katholicisme een probleem geweest. Democratie werd gedoogd bij gebrek aan beter, maar het verlangen bleef uitgaan uit naar de eenheid van kerk en staat zoals die ooit in een ver verleden had bestaan. Pas toen de Tweede Wereldoorlog op zijn eind liep, had paus Pius XII expliciet laten weten dat de democratie een zegen voor de mensheid was. Het centrale gezag met zijn hiërarchisch systeem en de onfeilbaarheid van de paus lieten zich ook moeilijk rijmen met zoiets onheiligs als algemeen stemrecht en volkssoevereiniteit.
Op 15 juli 1960, twee maanden voor zijn rede over ’the religious isue’, zette Kennedy zijn nieuwe sociale beleid uiteen in een rede, die wellicht nog beroemder zou worden en als titel had: ‘New Frontier’.
Als Hans Küng in 1963 Amerika bezoekt, houdt hij lezingen in sporthallen voor grote aantallen toehoorders, oplopend van 5000 tot 8000 per keer. Küng verbaast zich dan over de grote belangstelling in Amerika voor de vernieuwingen binnen de katholieke kerk. Iedere keer als hij over ‘The New Frontier van de katholieke kerk’ begon te spreken, barstte er een groot applaus los. Als hij president Kennedy in het Witte Huis persoonlijk bezoekt, herkennen zij in elkaar een soort zielsverwantschap. Kennedy stelt hem voor aan zijn staf met de woorden: ’And this is what I would call a new frontier man in the catholic church.’ De twee mannen lijken zelfs fysiek op elkaar. Küng en Kennedy: de glamour-theoloog en de de glamour-president. Küng wijdt in zijn autobiografie een heel hoofdstuk aan Kennedy, waarin hij zijn bewondering voor deze charismatische persoonlijkheid niet onder stoelen of banken steekt.
Het zich snel evoluerende katholicisme van de jaren vijftig heeft veel bijgedragen aan het utopisch perspectief dat begin jaren zestig in de westerse wereld ontstond. Hoop, zo had de de filosoof Ernst Bloch beweerd, is een fundamentele eigenschap van het mens-zijn, die niet alleen in de religie tot uitdrukking komt, maar ook in elke uiting van cultuur die een verwachting van een betere wereld oproept. Als dat waar is dan was het katholicisme rond 1960 een religie van de hoop. Kennedy was in menig opzicht de charismatische belichaming daarvan, evenals paus Johannes XXIII. Achteraf is het opmerkelijk dat na het presidentschap van Kennedy er van alles over hem is beweerd – zowel in positieve als in negatieve zin – maar nooit dat dit enige relatie zou hebben gehad met zijn katholicisme. Daar had hij natuurlijk ook zelf voor gezorgd door kerk en staat absoluut van elkaar gescheiden te houden.
Ik herinner mij, dat in mijn directe omgeving de verslagenheid zeer groot was, toen president Kennedy werd vermoord op 22 november 1963. Op school werd de dag daarop één minuut stilte gehouden. Iedereen sprak erover. De wereld was in rouw. Daarna werden overal in Europa straten, bruggen en tunnels naar Kennedy vernoemd. Kort na elkaar waren twee katholieke wereldleiders van het toneel verdwenen: Kennedy en paus Johannes. In Washington werden de bakens verzet. De Vietnamoorlog werd voortgezet, maar nu in volle hevigheid met napalm en bombardementen. In Rome was het Tweede Vaticaans Concilie inmiddels in volle gang.
Kort daarop zou de restauratie een aanvang nemen. De jaren van hoop en verwachting waren midden jaren zestig al weer voorbij. Het progressieve katholicisme werd een vage schim uit het verleden, een kortstondige koortsdroom die nooit meer terug zou komen. Sterker nog, die droom verdween uit het collectieve geheugen. Het katholicisme uit de tijd van de Koude Oorlog is een vergeten hoofdstuk in de naoorlogse geschiedenis. Telkens weer word ik bevangen door een gevoel van verwondering als ik mij probeer te verdiepen in deze periode. Het is de wereld waar ik uit voortkom, de wereldbeschouwing die mij heeft gevormd. Maar het is ook een wereld die plotseling volledig leek te verdwijnen als een totale eclips van de zon, juist op het moment dat ik zelf begon na te denken.