Het verbroken contract

In 2009 was ik heel even in de Oostenrijkse plaats Linz. De hele stad was afgezet omdat de Ronde van Italië die dag Linz zou aandoen. Ik heb het peloton nog even in een flits zien voorbijrijden, maar van de stad zelf heb ik niet veel gezien, terwijl er best heel wat te doen was, want Linz was dat jaar culturele hoofdstad van Europa. Alles werd uit de kast gehaald om de rijke historie van de stad op de kaart te zitten. Een deel van die historie heeft nooit plaatsgevonden, alleen in het brein van Adolf Hitler, die grootse plannen had met deze stad van zijn jeugd. In die zin is Linz ook een gedroomde stad, een stad die nooit heeft bestaan, alleen in een soort visioen, zoals Italo Calvino schreef over zijn gedroomde steden. Nooit gebouwd, maar juist daardoor sprekend voor de verbeelding..

Hitler had Linz ook werkelijk de culturele hoofdstad van Europa willen maken. Daarvoor moest de hele stad op de schop. Er zijn foto’s bekend van Hitler voor een grote maquette van het nieuwe Linz dan aan de Donau zou moeten verrijzen. Achteraf bezien is het een geluk voor Linz dat hij deze plannen nooit heeft kunnen realiseren. Linz zou getransformeerd zijn in een megalomane  koortsdroom met gigantische gebouwen, musea, een opera maar ook met een geheel nieuwe infrastructuur van wegen en stations, die het oude sfeervolle centrum volledig hadden geruïneerd. Toch maakte de stad in 2009 dankbaar gebruik van deze vervlogen droom. Met tentoonstellingen en publicaties werd het nooit gebouwde Linz van Hitler onder de aandacht van een breed publiek gebracht.

Wat had Hitler met Linz? Hij ging er naar de lagere school in 1900, de Staatsrealschule, waarvan het gebouw nog altijd bestaat. Op de gevel zal de verdwaalde bezoeker echter geen gevelsteen aantreffen die herinnert aan Hitler als schooljongen. Maar er is wel een gedenkplaat aangebracht voor een andere beroemde leerling die hier zijn middelbaar onderwijs genoot: Ludwig Wittgenstein. Ook hij ging hier naar school in dezelfde tijd als Hitler. Dat gegeven heeft menigeen geïnspireerd. De Australische schrijver Kimberley Cornish schreef er een roman over: The Jew of Linz (1998)  Hij ging er zelfs van uit dat Hitler en Wittgenstein in dezelfde klas hebben gezeten. Er is een klassenfoto bekend van de jonge Hitler en daarop zou ook de jonge Wittgenstein zijn te zien. Maar dat is onjuist. Door archiefonderzoek in Linz is aan het licht gekomen dat Wittgenstein twee klassen hoger zat als Hitler en dus nooit naast Hitler in de schoolbank kan hebben gezeten.

In zijn boek Hitler verklaard (1998) meldt Ron Rosenbaum dat de filosoof George Steiner zijn hele leven gefascineerd is door de figuur van Hitler, al sinds hij als kind in Parijs de brullende stem van de Führer op de radio hoorde. Steiner heeft uitgezocht of Hitler en Wittgenstein elkaar mogelijk toch op die school in Linz gekend kunnen hebben. Zo ontdekte hij dat het speelkwartier van de school in Linz om elf uur ’s ochtend voor alle klassen tegelijk werd gehouden. Hitler en Wittgenstein kunnen elkaar dus op deze speelplaats zijn tegengekomen. Misschien hebben ze wel met elkaar gespeeld of – wat waarschijnlijker is – hebben ze elkaar getreiterd. Van Hitler is bekend dat in de tijd nogal gewelddadige fantasieën had. Zo speelde hij altijd oorlogje en wilde dat iedereen daaraan meedeed. Maar op den duur lukte het alleen om jongere leerlingen te verleiden om in zijn fantasieën mee te gaan. Toch waren Hitler en Wittgenstein exact even oud. Ze scheelden maar een week. Hitler werd op 20 april 1889 geboren en Wittgenstein zes dagen later: op 26 april 1889. Wonderlijk genoeg zijn ze ook beiden in de maand april gestorven. Hitler op 30 april 1945 en Wittgenstein op 29 april 1951.

Was de Staatsrealschule vin Linz destijds dan zo’n bijzondere school dat het twee beroemde Europeanen voort kon brengen? Ik heb de Wittgenstein-biografie van Ray Monk er nog eens op nageslagen en las daar dat de Realschule in Linz niet de geschiedenis is ingegaan als een veelbelovend opleidingsinstituut voor toekomstige ingenieurs en industriëlen. ‘Als de 
school al enige faam heeft verworven’ zo stelt Monk, ‘dan vooral omdat zij de kweekvijver vormde 
voor de Weltanschauung van Adolf Hitler.’ (..) ‘De geschiedenisleraar aan deze school, Leopold Pötsch, was de eerste die hem deed inzien dat het 
Habsburgse keizerrijk een “gedegenereerde dynastie” was, en hem leerde om onderscheid te maken tussen het hopeloze keizergetrouwe patriottisme van degenen die 
trouw waren aan de Habsburgers en het (voor Hitler) aantrekkelijker völkische nationalisme van de pan-Germaanse beweging.’ Kortom, op deze school begon Hitler voor het eerst te dromen van een nieuw Groot Duits Rijk. Hitler deed dat, maar niet Wittgenstein. Wat is dan het verband tussen die twee, dat Georg  Steiner zo intrigeerde?

Het verband tussen beiden ligt in het ‘verbroken contract’ tussen de taal en de werkelijkheid, dat zijn repercussies had voor de ethiek. Deze gedachte komt in het werk van George Steiner telkens weer naar voren. Dat verbroken contract tussen het woord en wereld, dat in het denken van Wittgenstein zo duidelijk aan het licht treedt, is volgens Steiner wellicht de grootste geestelijke revolutie in de westerse geschiedenis, een revolutie die bepalend is geweest voor onze moderne tijd. De door Nietzsche vastgestelde dood van God werd gevolgd door het verbreken van het contract dat van oudsher tussen woord en wereld had bestaan.

Voor Wittgenstein was het niet meer vanzelfsprekend dat woorden naar dingen in de werkelijkheid verwezen. Ze konden immers ook naar naar andere woorden verwijzen. Taal verwijst naar taal, en niet naar de wereld. De menselijke geest, zo stelde hij, was behekst door de taal. Daarmee verdween de uiteindelijke theologische aanwezigheid in het proces van betekenen. God zat van oudsher in de Logos, in het contract tussen woord en werkelijkheid, dat wel zeggen: in het betekende fluïdum dat de geest met de wereld verbindt. Maar hoe die verbinding tot stand komt is voor de taal zelf ontoegankelijk. De wijze waarop de woorden de dingen ‘afbeelden’, daar weten wij niets van. Wij weten dat een landkaart een gebied kan voorstellen, maar dat voorstellen op zichzelf, als een proces dat tussen onze oren plaatsgrijpt, daar weten we niets over. Zoals we ook niet lichtstralen zien: we zien alleen licht.

Aanvankelijk maakte Wittgenstein nog onderscheid tussen de taal als afbeeldingsproces – de representatieve taaluiting – en taal als een bijverschijnsel van een handeling: de performatieve taaluiting. Maar in feite, zo ontdekte hij, is elke taaluiting ‘performatief’. Er voltrekt zich iets in elke taaluiting zelf. Anders gezegd, er wordt iets getoond. Maar hoe toont zich die betekenis? Nogmaals, dat weten we niet. Net zo min – en hier maakte hij de onomkeerbare gedachtesprong – dat wij weten waarom iets moreel goed is of niet. Er zijn geen rationele criteria om het goede te kunnen onderscheiden. Het goede ‘toont’ zich, zoals de betekenis in de taal. De onzegbaarheid in het contract tussen taal en werkelijkheid is dus niet alleen een linguïstisch, maar ook een ethisch probleem.  De menselijke rede, die in de tijd van de Verlichting bijna een goddelijke status had verkregen, is alleen een instrument van het goede, wanneer het de rede is van een goed mens.

Door die ontdekking, die aan de basis lag van de moderniteit, was opeens een gapende afgrond ontstaan tussen het goede en het ware. Die ontdekking werd gedaan in het Wenen van Wittgenstein, waar Karl Kraus al in 1909 had beweerd, dat er in Europa een tijd zou komen ‘waarin er handschoenen gemaakt zouden worden van mensenhuid’. Het was niet Wittgenstein, maar Hitler die deze uiterste conclusie zou trekken uit het verbroken contract tussen taal en werkelijkheid. Bij Hitler ging de taal als het ware rondtollen in zichzelf. Het verbroken contract maakte plaats voor een contract van de onmiddellijkheid, een contract waarin het woord als vanzelfsprekend als ‘waar’ wordt aangenomen.

Hitler overbrugde de breuk tussen de woorden en de dingen, door de woorden tot een onbetwijfelbare status te verheffen. Zo ontstond het nieuwe fascistische register van de taal, waar geen ‘waarom’ meer bestond, alleen een ‘daarom’: Befehl is Befehl. Symbolen werden iconen. Semantiek werd een nieuwe religie. De taal werd opnieuw heilig in het hier en nu, maar deze hernieuwde heiligheid was van een satanische makelij. Het geweten was immers uitgeschakeld door deze kortsluiting van de taal. Sterker nog de religie, die het menselijke geweten had ontdekt – Mozes, Jezus en Marx waren alle drie Joden geweest – moest als eerste worden vernietigd. De onmiddellijkheid van de nieuwe taal had immers geen boodschap aan het geweten.

In zijn boek Real Presences (1989) stelt George Steiner:  ‘Wij moeten onszelf en de cultuur de vraag stellen of een seculier, in wezen positivistisch model van het begrijpen en van de ervaring, van betekenisvolle vorm (het esthetische) houdbaar is in het licht van, zo u wilt, in het duister van het nihilistisch alternatief.’ Dat besef drong bij Steiner nadat hij de Frankfurter stationsboekhandel een gedichtenbundel had gekocht van Paul Celan, en als door de bliksem werd getroffen door vrijwel de eerste regel die hij las, waarin Celan sprak van een taal die bestond ‘uit woorden ten noorden van de toekomst.’

Volgens Steiner was in Nazi-Duitsland het diabolische van de taal zelf aan het oppervlak van het bewustzijn gekomen. Hij wilde de wereld behoeden voor het verval van het woord, dat in onze moderne tijd steeds verder om zich heen grijpt. In de taal ligt immers onze unieke gave en het fundament van onze humaniteit. Al in zijn essaybundel Lanquage and Silence (1958) pleitte hij voor een nieuwe taalfilosofie, om daardoor zicht te krijgen op de oorzaken van de gedeeltelijke woestenij van onze cultuur. ‘Deze taalfilosofie,’ zo stelde hij, ‘zal de wijsbegeerte zien, zoals Wittgen
stein haar geleerd heeft dat te doen, als taal in een conditie van uitzonderlijke afgewogenheid, waarin het woord weigert zichzelf zonder meer als 
waar aan te nemen.’ (..) ’Mijn eigen 
bewustzijn wordt beheerst door de uitbarsting van barbaarsheid in het 
huidige Europa; door de massamoord op de Joden en de vernietiging on
der Nazisme en Stalinisme van wat ik probeer 
te definiëren als de specifieke geest van het ‘Midden-Europese humanisme’.

En toch, het betoog van George Steiner heeft iets tegenstrijdigs. Wij weten nu, zoals hij telkens maar weer herhaalde, dat iemand die ‘s avonds Goethe en Rilke kon lezen, of Bach en Schubert kon spelen, ’s morgens weer doodgemoedereerd naar zijn dagelijks werk in Auschwitz kon gaan. Maar was er inderdaad sprake van een verband tussen enerzijds die zorgwekkende splitsing tussen de cultuur van het Midden-Europese humanisme en de gruweldaden van het Hitler-bewind en anderzijds het ‘verbroken contract tussen taal en werkelijkheid’, waarvan Wittgenstein vaak als de belangrijkst protagonist wordt beschouwd?

Kunst en literatuur zorgen ervoor dat je een beter mens wordt, zo wordt ook tegenwoordig nog vaak beweerd. Sterker nog, de hele naoorlogse cultuurpolitiek was gebaseerd op dit humanistische adagium. Maar is het ook werkelijk zo, dat je een beter mens wordt van kunst en literatuur? Waarom werden de nazi-beulen dan geen beter mens van Goethe, Rilke, Bach en Schubert? ‘Wie filosofeert’, zei Wittgenstein, ‘moet in de chaos afdalen en zich daar thuis voelen.’ Zoiets deed Hitler ook, maar hij voegde wel de daad bij het woord door in een morele duisternis af te dalen die achteraf bezien herinneringen oproept aan de morele duisternis waarin Markies de Sade zich ooit heeft omringd. 

Ik betwijfel of een nieuwe taalfilosofie, waar Georg Steiner op doelde, de morele duisternis daadwerkelijk zal kunnen verdrijven. Na de dood van God is de Europese cultuur op drijfzand gebouwd. Zolang de natuur als bron de moraal kan gelden is de morele duisternis, die Wittgenstein zag opdoemen en die Hitler in praktijk bracht, nog altijd een mogelijkheid in het Avondland. De moraal van Hitler was die van Sade, dat wil zeggen: een anti-moraal die uit rationeel oogpunt evenveel bestaansrecht heeft als een moraal die op ideële of religieuze gronden – en daarmee op mystificaties en schijngestalten – is gestoeld. Sterker nog, de sadistische moraal van Sade (en in wezen ook van Hitler) baseerde zich regelrecht op de natuur. Of zoals Sade zelf schrijft:

‘Wij zijn niet meer misdadig wanneer wij de impuls volgen van de primaire driften die ons beheersen, dan de Nijl het is met zijn overstromingen of de zee met zijn golven.’