‘Vreemd dat je niet de gewone mens in Adolf Hitler wilt zoeken.. Ik kan me herinneren dat tijdens de Nürnberg processen een rechter aan Julius Streicher vroeg: Waarom heb je nooit iets goed vertelt over de joden? Streicher haalde de schouders op: “Ik ben een antisemiet, en ik heb me als zodanig gedragen..” Het lijkt me daarom juist om niet de weg van het antisemitisme te volgen…’
Zo reageerde Wim Duzijn gisteren op Facebook op mijn blog Het verbroken contract. Laat ik vooropstellen dat mijn fascinatie voor het fenomeen Adolf Hitler niet zozeer gericht is op ‘de gewone mens’ Adolf Hitler, maar op het kwaad dat zich in een mens kan manifesteren. Want hoe je het ook wendt of keert: Hitler was een mens zoals alle mensen, een mens zoals u en ik. Een mens die verwekt werd door een vader, geboren uit een moeder en uiteindelijk stierf zoals ieder mens gedoemd is om ooit te sterven.
Over de geboorte van Hitler schreef Roald Dahl een mooi verhaal dat is opgenomen in zijn bundel Op weg naar de hemel: ‘O mijn God, laat dit kind leven….!’ bad de moeder in het kraambed, toen de kleine Adolf ter wereld kwam. Hitlers moeder was een zachtmoedige vrouw die zes kinderen baarde. Twee van hen overleden aan difterie, een leefde slechts enkele dagen na zijn geboorte en een ander overleed op zesjarige leeftijd aan mazelen. Alleen Adolf en zijn zus Paula overleefden hun prille jeugd. Diep van binnen heeft het kind Hitler zichzelf wellicht ervaren als een poging van de natuur om een reeks mislukkingen te herstellen.
Maar belangrijker voor mij is de vraag: Hoe moet je het kwaad van de mens Hitler zien? Dat was de vraag die aan de basis lag van een drietal lezingen over de romantische wortels van het fascisme, die ik tussen 2013 en 2015 mocht geven in het ISVW in Leusden. Was dat het kwaad van een mens in een wereld zonder God? Of een wereld met God? Maar wat voor een God was dat dan? Het was hoe dan ook een God die geen vinger uitstak toen het ultieme kwaad van Auschwitz zich voltrok.
De ‘God die zijn pink niet kan bewegen’ is de ‘God als horlogemaker’ die het heelal ooit als een horloge in elkaar heeft gezet, vervolgens heeft opgewonden en sindsdien zich noodgedwongen afzijdig houdt. Het heelal draait dan op goed geluk, of volgens de wetten zoals de Grote Horlogemaker die ooit heeft bedacht Dat is de ‘God van Einstein’. Een ‘God zonder genade’, of anders gezegd ‘een genadeloze God’. Zo’n God staat voor mij gelijk aan ‘een afwezige God’ of een ‘niet bestaande God’. Zo’n God is een tijdelijke hypothese, een hulplijn, zoiets als de kortste verbinding tussen 0 en Ω.
Zelfs om de oerknal te verklaren hebben we God niet nodig, heeft Hawkings beweerd. Dus laten we die ‘God die zijn pink niet kan bewegen’, dan ook maar voorgoed afschaffen, dan zijn we daar van af. Als ik over ‘God’ spreek, dan speek ik over de ‘God mét een pink’. Dat is een God die kan ingrijpen en daardoor medeschuldig is aan alle ellende, waarvan hijzelf de aanstichter is geweest door de boel ooit in beweging te zetten. Dan moet je er ook bij blijven. Je zet ook niet een pan op het vuur en loopt weg als de boel gaat overkoken. Het probleem van ‘God na Auschwitz’ heeft betrekking op de ‘God met een pink’. De rest is prietpraat van positivisten.
Overigens was God volgens Hitler helemaal niet dood, alleen God was gaan samenvallen met de natuur. De nieuwe Tien Geboden waren in de natuur zelf terug te vinden. In Mein Kampf schreef hij: ‘Want de natuur die eeuwig is, wreekt onverbiddelijk iedere inbreuk op haar geboden. Daarom is mijn overtuiging, dat ik werk in de Geest van de almachtige Schepper: Want door mij te verweren tegen de Jood strijd ik voor het werk des Heren.’ Anders gezegd, Hitler meende een goddelijke opdracht te hebben die uit de natuur voortkwam. In wezen dacht hij dat God in hemzelf zat omdat God zich in hem geopenbaard had. God was bij hem naar binnen geslagen en neergedaald in zijn DNA.
Dat is een gevaarlijke gedachte, omdat je dan God ‘zuiver’ wilt houden. Het zuivere DNA, dat is dan toekomst van God op aarde. Die gedachte aan zuivering was misschien ook wel de gevaarlijkste gedachte van het nazisme. En ook nog steeds actueel trouwens, gezien de nieuwe mogelijkheden van de genetische wetenschap. Het is – zoals Salman Rushdie ooit heeft opgemerkt (ik citeer uit mijn hoofd): Waar het woord ‘zuivering’ opduikt, zal weldra Auschwitz volgen.
Hitler wilde de mens verbeteren. Maar in welk opzicht verbeteren? Daar gaat het om. Ziekte, gezondheid, intelligentie, seksuele voorkeur, moreel besef…? Wie bepaalt waar en wanneer waar de grenzen liggen van deze morele opdracht om de mens te verbeteren? Het gevaar is groot dat deze morele opdracht zomaar uit de hand loopt, zeker als de ideologische, c.q religieuze basis voor de morele maatstaven die je hanteert niet helder is. Als de mens maakbaar wordt, dan is hij zijn eigen God geworden, en bij het ontbreken van een hogere God lijkt me dat niet zo’n prettig idee.
De theologisch vragen die Auschwitz heeft opgeroepen zijn bepalend geweest voor het naoorlogse denken over God en moraal. ‘De eclips van God in Auschwitz’, zoals Martin Buber het noemde, heeft de mens terug op zichzelf geworpen. Daardoor is het probleem van het kwaad er niet minder op geworden. Integendeel. Kan de mens in moreel opzicht volledig op zichzelf vertrouwen? Die vraag heeft het nazisme gesteld en die vraag is nog altijd niet beantwoord.
‘We zouden Hitler de overwinning gunnen, als we stellen dat door Auschwitz een transcendente God ondenkbaar is geworden.’ Dat was het dilemma waar de Joodse filosoof Emil Fackenheim voor stond. Alleen een zelfgekozen, autonome ethiek is een echte ethiek, zoals Kant beweerde. Maar is die basis voor de ethiek voldoende, nu we weten dat Auschwitz mogelijk was ( en wellicht nog steeds een mogelijkheid is) ? Tot op zekere hoogte had Kant gelijk. Een ethiek die alleen gebaseerd is op het gehoorzamen van een transcendente God, zijn tien geboden of de ideologie van een absolute leider is geen echte ethiek.
Gehoorzamen aan God of een absolute leider leidt vroeg of laat tot de eis van het offer of het martelaarschap. Anderzijds heeft de geschiedenis zo zijn eigen wetten en patronen van noodzakelijkheid, zoals Hegel heeft aangetoond. Fackenheim verbond die twee inzichten – van Kant en Hegel – in zijn stelling, dat de bedoeling van God ook onzichtbaar kan zijn. Daarmee probeerde hij idee van een transcendente God veilig te stellen, en daarmee Hitler niet de uiteindelijke overwinning te gunnen.
Ikzelf aarzel in deze kwestie. Ik ben niet zo zeker van het bestaan van een transcendente God, maar ik sluit die mogelijkheid ook niet op voorhand uit. Anderzijds ben ik van mening dat er in het denken over God een open plek besdaat, een ‘no go area’. Die plek mag niet betreden worden, ook al is het moeilijk om een ethiek te funderen zonder die open plek toch op een of andere manier te betreden. Zelfs het laatste fundament, waar de wet op rust, is niet geheel vrij van een ideologisch-religieuze aanname of geloof, zoals onder meer Rawls heeft aangetoond, ondanks al zijn pogingen om een universele basis te vinden voor de wet. De zo hooggeachte westerse cultuur is in moreel opzicht gebouwd op drijfzand, en dat is – zeker na Auschwitz – geen geruststellende gedachte.
Ondertussen ga ik door met mij die verdiepen in het fenomeen Adolf Hitler. Onlangs kocht ik antiquarischde Hitler-biografie van Alain Bullock uit 1952. Ik heb me voorgenomen zoveel mogelijk Hitler-biografieën te lezen. Niet om nog meer details uit zijn leven te weten te komen, want ik meen dat ik nu een redelijk volledig beeld heb van Hitler’s levensloop. Het gaat me vooral om de wijze, waarop dat leven wordt weergegeven en geïnterpreteerd. In dat opzicht heeft Alan Bullock al vroeg een klassieke biografie geschreven, waarin hij zich afzette tegen de benaderingswijze van zijn voorganger H.R. Trevor Roper, die in 1947 een boek over Hitler schreef: The last days of Hitler.
Hoewel Trevor Loper heel duidelijk de opzet had om Hitler te ontmythologiseren, raakte hij al schrijvend zo in de ban van zijn persoon, dat hij hem toch allerlei haast bovenmenselijke kwaliteiten toedichtte. Hij raakte gefascineerd door de irrationele kanten in Hitlers karakter. In feite romantiseerde hij Hitler als een demonische persoonlijkheid met een tomeloze energie, een man die oprechte geloofde zijn eigen roeping. Hij zag Hitler als een vreeswekkend mysterie dat in wezen onverklaarbaar is. Dat magische of romantische beeld van Hitler wilde Bullock corrigeren door veel minder aandacht te besteden aan de psychologische, pathologische en irrationele aspecten van Hitlers karakter, en hem vooral te analyseren als een uiterst bedreven politicus, maar ook als een geboren acteur.
Het onverklaarbare tegenover het verklaarbare, dat is de scheidslijn die loopt tussen deze twee benaderingen van het fenomeen Hitler. Deze tegenstelling zou exemplarisch worden voor alles wat er nadien over Hitler geschreven is tot op de dag van vandaag. De een wil hem buiten elke orde plaatsen, de ander wil hem invoegen in de bestaande orde. De een ziet hem als het ultieme kwaad, de ander als de acteur van het kwaad. De een als een spiritueel geïnspireerd of zelfs bezeten leiderstype, de ander als een koele en berekende demagoog, die heel materialistisch en rationeel dacht. Hitlers denken zou juist niet magisch en mysterieus zijn, maar eerder biologisch en sociaal-darwinistisch.
Kortom, de uitersten raken elkaar niet alleen in de persoon Hitler, maar ook in de wijze waarop hij na de oorlog door historici is benaderd. Je ziet wat je wilt zien. Je hoort de echo van je eigen stem terug in de bodemloze put van de geschiedenis. De ratio botst telkens weer op de Romantiek, misschien wel omdat Hitler een duivels complot wist te smeden tussen die twee uitersten.. Door het adjectief ‘duivels’ te gebruiken bezondig ik mij overigens aan het jargon van de romantische Hitler-verklaarders. Hoe dan ook, beide kampen zullen wellicht een deel van de waarheid hebben gezien. Misschien is het ook wel noodzakelijk om vooraf een positie in te nemen. De geschiedenis is als een Perzisch tapijt. Wil je het grillige totaalpatroon zien, dan zul je je eerst op het verloop één motief moeten richten en dat motief alleen moeten volgen tot het aan eind. Pas dan wordt een beeld zichtbaar, dat overigens nooit het totaalbeeld is. Deze metafoor heb ik niet van mezelf. Hij is van Thomas Hardy en werd door Mario Praz als motto gebruikt voor zijn standaardwerk over de Romantiek: The Romantic Agony. Letterlijk schrijft Hardy:
‘Zoals iemand bij het kijken van een tapijt wanneer hij een bepaalde kleur volgt een bepaald patroon ziet, en een ander wanneer hij een andere kleur volgt, zo zou iemand, die het leven beschouwt, te midden van alle andere dàt patroon moeten bekijken, waarop hij krachtens zijn aard gericht is, en alleen dat moeten beschrijven.’
Het zijn mooie woorden, maar toch valt er iets op af te dingen. Het patroon dat je ziet is afhankelijk van de tijd waarin je leeft, en de eigen tijd heeft zo zijn beperkingen. In de sterk geseculariseerde jaren zestig en zeventig bijvoorbeeld had men weinig oog voor de spirituele, magische, theologische of zelfs occulte kanten van het fenomeen Hitler. De meest omvangrijke Hitler-biografie, het standaardwerk van Joachim Fest uit 1973, had de verdienste dat het beeld van Hitler nu definitief van zijn mythe leek ontdaan. Maar juist deze nuchtere en objectieve benadering riep ook weer zijn reacties op, bijvoorbeeld in het Hitler-boek van de Nederlander Piet Fontaine, die van de weeromstuit vooral de theologische en spirituele kanten van Hitler ging belichten. Overigens kwam Alan Bullock later enigszins terug op zijn nuchtere benaderingswijze in zijn eerste Hitler biografie van 1952. In een latere boek over Hitler en Stalin (Hitler and Stalin: Parallel lives, 1991) gaf hij veel meer ruimte aan de irrationele aspecten van Hitlers persoonlijkheid en leek hij lichtelijk te zijn opgeschoven naar het kamp van de ‘romantische Hitler-verklaarders’.
Maar de hamvraag blijft natuurlijk: hoe romantisch was Hitler zelf? Dat is ook de vraag die Rüdiger Safranski stelt in het begin van zijn boek Romantiek. Een Duitse affaire (2007): ‘Hoe romantisch was het nazisme? Was het toch niet eerder geperverteerd rationalisme dan verwilderde Romantiek?’ In de tijd van de Romantiek raakte het denken voor het eerst betrokken in de stroom van de geschiedenis en het worden. Het was die maalstroom van de tijd die alles uit elkaar dreef, zelfs het klassieke verbond tussen het goede, het ware en het schone. Maar om daarmee nu te zeggen dat Hitler een romanticus was? Hoe zat dat dan precies?
De Romantiek bracht de aandacht voor de nachtzijde van het bestaan. Men durfde zich te laten meevoeren op de oceaan ven het onbegrijpelijke. De gedachte kwam op, dat de wereld niet gefragmenteerd, analyseerbaar en beheersbaar is, maar bijeen wordt gehouden door een natuurlijk en bezield geheel. Zo werd de natuur een broedplaats voor de waarheid met alle gevaren van dien. Het schone werd een les voor de mensheid, maar wat is het schone, als ook het afzichtelijke esthetisch kan zijn? In wezen was de Romantiek de voortzetting van de religie met esthetische middelen en veel daarvan is in de politiek van de nazi’s terug te vinden. In die zin is het nazisme de voortzetting geweest van de Romantiek, maar dan met politieke middelen.
Het nazisme was de secularisering in het kwadraat, die opnieuw religieus werd in het andere uiterste van het spectrum. In de tijd van de Romantiek werd de massa ontdekt, de ziel en typologie van de volkeren, maar ook het holisme, de dweepzucht, een hang naar het radicale en het ziekelijke en bovenal de goddelijkheid van de natuur. God was niet langer boven de schepping verheven, maar maakte daar deel van uit. Hij manifesteerde zich voortaan in het worden, de groei, de geschiedenis en de evolutie. God kreeg zijn biologische basis in de natuur in plaats van de bovennatuur. Het verticale werd horizontaal. Daarmee werd de waarheid uiteindelijk louter een bewering die in strijd is met andere beweringen. En de geschiedenis? Tja, de geschiedenis… dat werd een verhaal dat geschreven wordt door overwinnaars.
Toch bracht de Romantiek ook iets anders voort dat haaks lijkt te staan op al het bovenstaande. Dat tegengif was de romantische ironie die juist waakte over de toegang tot allesomvattende, het alles begrijpen en beheersen, kortom: het totalitaire. De romantische ironie is nooit eenduidig, maar altijd gelaagd en toegespitst op tegenstrijdigheden. De romantische ironie komt voort een basale houding van onzekerheid die zich richt op een verwarrende zoektocht naar antwoorden. En bovenal verwijst de romantisch ironie voortdurend terug naar het eigen verhaal als een ruimte die elke bewering mogelijk maakt. Kortom, de romantische ironie staat juist haaks op alles wat met het totalitaire van doen heeft. Haaks ook op alles, waarvoor de nazi’s zijn bezweken. De romantische ironie was van nature puur menselijk. De nazi’s waren onmenselijk in hun pure natuurlijkheid.
Misschien is het wel het meest on-romantische van Hitler geweest, dat hij de romantische ironie heeft willen annexeren om zijn eigen totalitaire doelen te kunnen verwezenlijken. Die annexatie van de ironie in dienst van het totalitaire was per definitie een hopeloze onderneming. In die zin is Hitler stukgelopen in zijn eigen beeld van de Romantiek. Hitler wilde de verbeelding aan de macht. In die zin verschilde hij niet wezenlijk van de romantische wereldverbeteraars van the sixties, zoals Safranski terecht opmerkt. Maar het verstand heeft ook het vermogen om de verbeelding te ondervragen, ironisch te ondergraven of cynisch voor gek te zetten. Aan die erfenis van de Romantiek had Hitler geen boodschap. En juist dat werd uiteindelijk zijn ondergang.