Verlangen naar een bezield verband
In zijn boek Paniek in de polder polytiek en populisme in Nederland (2011) heeft Jos de Mul een hoofdstuk gewijd aan wat hij noemt ‘Radicale Romantiek’. Hij ziet daarin een probaat antwoord op de huidige crisis, dat wil zeggen: de ‘paniek in de polder’ die na het multiculturele drama in Nederland heeft aangediend. Nederland zou geen echte Romantiek hebben gekend. Dat zei Helmuth Plessner al, toen hij in de jaren dertig voor de nazi’s naar Nederland moest vluchten. Die uitspraak van Plessner was als compliment bedoeld.
De Romantiek was in zijn optiek vooral een Duits probleem. Het was de voedingsbodem voor het latere nationaalsocialisme, een stelling die ook door Safranski verdedigd wordt. Zo is de Romantiek onder verdenking komen te staan. De natuur nam de plaats in van God en als er nog iets van God overbleef, dan werd hij immanent ervaren en niet langer in een transcendente ruimte geplaatst. Het leven zelf werd geësthetiseerd. De kunst werd een orakel van de waarheid. De mens moest door de kunst weer worden opgevoed. Sterker nog, alleen de kunst kon de mensheid nog redden, volgens Nietzsche.
Jos de Mul weerlegt deze redenering door een andere visie op de Romantiek te geven. De nadruk zou in de Romantiek niet liggen op de vlucht naar de verte, het verleden en de esthetiek, maar in een balans tussen een enthousiast geloof in idealen en een ironische distantie daarvan. Juist die romantische ironie zou het ideale tegengif zijn voor de crisis van de moderniteit, veel meer dan het fanatieke atheïsme van de Radicale Verlichting.
Toen ik dit alles hoorde, moest ik wederom aan Gerard Reve denken, met wiens werk ik mij een tijdlang heb beziggehouden. (zie: hier). Ook Reve was een romanticus. Evenals Plessner beweerde Reve dat Nederland niet of nauwelijks een romantische traditie heeft gekend. Reve vond zich zelf een Einzelgänger met slechts enkele voorlopers in de vaderlandse literatuur: Couperus en Slauerhoff, maar dan hield het ook op met de Romantiek in de polder. En wat belangrijker is: de romantische ironie is het centrale kenmerk in literaire oeuvre van Reve. Ironie gepaard aan een romantisch verlangen, op die manier zou juist het fenomeen Reve een exponent zijn van de crisis van de moderniteit. Alleen uitte deze crisis zich bij hem in een terugkeer naar het geloof in God en niet in het loslaten daarvan. Om kort te gaan, met de Romantiek kun je alle kanten op, als het huis op instorten staat.
Maar er is nog iets met de Romantiek en dat heeft alles te maken met de romantische wortels van het nationaal-socialisme. Het is een erfenis van de Romantiek om te denken dat mens is een organisch onderdeel van de natuur die op zichzelf een bron is van waarheid en natuurlijkheid. Dat impliceert een verbondenheid met een grotere orde, waarin God en mens niet gescheiden zijn in twee registers: natuur en bovennatuur. Voor zover er sprake is van een bovennatuur is die in de natuur zelf te vinden. Het rentmeesterschap van de mens over de natuur betekent dus de zorg voor de natuur als een totaalgebeuren in de tijd, waar de mens zelf een onlosmakelijk en tijdelijk onderdeel van vormt. Deze intrinsieke verandering kwam voort uit een roep van binnenuit.
De vraag is nu of die roep van binnenuit verdwenen is, na de overwinning op het nationaliaal-socialisme. Is de verleiding van de Romantiek nog steeds actueel? Ik ben van na de oorlog en als ik boeken over Tweede Wereldoorlog lees, heb ik soms het gevoel dat ik word teruggeworpen in de Middeleeuwen. En toch, als ik om me heen kijk, wordt die vreemde ideeënwereld van het nationaal-socialisme ook steeds meer herkenbaar in het heden. We beleven een tijd van opkomend populisme en nationalisme, van nepnieuws en complotheorieën omtrent corona, kortom een tijd waarin de waarheid stilaan een leugen wordt.
Snelle globalisering en radicale secularisering hebben het romantisch verlangen gewekt naar een hernieuwd bezield verband. De verdwijnende ideologieën en utopieën – het einde van ‘de grote verhalen’ – hebben dit verlangen alleen maar versterkt. Zo is een gevaarlijke leemte ontstaan. Populistische politici begrijpen dit als geen ander, want met het romantisch verlangen, dat uit deze leemte voortvloeit, is winst te maken. Dit verlangen hoeft alleen maar met fictieve verhalen gekanaliseerd te worden en samengesmeed tot een nieuw gemeenschapsgevoel of ‘de stem van het volk’, het liefst in combinatie gezamenlijk vijandsbeeld, zoiets als ‘de elite’ of ‘de linkse pers’. We beleven de tijd van de grove simplificaties en hashtags. Het is zwart of wit. Voor of tegen. Zij of wij. En daarmee komt de totalitaire verleiding opnieuw in beeld.
In zijn boek Het verboden boek, Mein Kampf en de aantrekkingskracht van het nazisme (2016) verwoordt Ewoud Kieft het als volgt:
Nationalisme is weer terug als een hoofdstroming binnen de westerse politiek. En misschien is dat simpelweg een een terugkeer naar politics as usual. Misschien was de politieke orde van de afgelopen zeventig jaar de uitzondering, niet de regel. Ik heb al jaren het gevoel dat ik het einde meemaak van een periode in de westerse geschiedenis die per definitie tijdelijk moest zijn, een periode waarin vrijheid, tolerantie en internationale samenwerking vanzelfsprekende waarden waren vanwege het waarschuwende effect van de Tweede Wereldoorlog, een periode die met het verstrijken van de tijd en de vervlakking van de herinnering onherroepelijk aan het verdwijnen is.
Dat gevoel herken ik. De vraag is nu of de cirkel inderdaad weer rond is. Beleven we de terugkeer van de Romantiek inclusief al haar duistere en totalitaire kanten? De hedendaagse mens denkt ogenschijnlijk pragmatisch en niet romantisch, maar we leven nog steeds in wat Maarten Doorman ‘de romantische orde’ heeft genoemd, hoe instrumenteel en rationeel ons denken ook is. Sterker nog, we zijn nog altijd op zoek naar ‘een natuurlijk evenwicht’, waar ook de eerste Romantici naar verlangden: de juiste balans tussen de instrumentele rede en een verbondenheid met de aarde. Zo bezien is de romanticus een koorddanser, balancerend tussen redelijk handelen en natuurgevoel. Dat ideaaltype steekt schril af tegen het clichébeeld van de romanticus als ‘een bleke jongeling die in door maanlicht beschenen herfstbos gedichten schrijft over een onbereikbare geliefde, terwijl in de verte de posthoorn schalt.’ Ook dat clichébeeld roept Jos de Mul in herinnering in zijn essay Radicale Romantiek.
De Mul sluit zich aan bij romantisch verlangen zoals geformuleerd door Friedrich Schlegel als ‘de eeuwige oscillatie tussen enthousiasme en ironie’. Ook De Mul schetst dus het beeld van de romanticus als een koorddanser die voortdurend moet balanceren tussen twee uitersten. Het juiste midden is de weg van de romanticus. Teveel geloof is even slecht als teveel ironie. ‘Ook in zijn seculiere gedaante gaat ieder geloof in het Absolute dat niet door ironie in toom wordt gehouden over lijken,‘ zo concludeert De Mul. Letterlijk stelt hij:
‘Wat we vandaag van de radicale romantiek kunnen leren is dat we als koorddansers het precaire evenwicht moeten zien te bewaren tussen enthousiasme en ironie. Zeker in een interculturele samenleving waarin het ene enthousiasme al snel een radicaal tegengesteld enthousiasme oproept. In die zin lijkt het Verlichtingsfundamentalisme onheilspellend veel op het moslimfundamentalisme dat zij bestrijdt. Als de geschiedenis ons iets leert, dan is het wel dat een dergelijke radicalisering een geheid recept is voor uitslaande branden. Ironische distantie is een uitstekend blusmiddel, vooral wanneer het zich richt op het eigen enthousiasme. Maar daarbij moeten we niet vergeten dat we met een overmaat aan ironie ons doel ook kunnen voorbijschieten. Wie de ander volledig ironiseert, is de dialoog voorbij. En voor wie enkel nog ironisch naar zichzelf kan kijken, wordt zelfs de monoloog krachteloos. Als het lachen alleen toekomst heeft, dan toch alleen als we samen kunnen lachen om de zaken die ons werkelijk heilig zijn. Er valt nog aardig wat te romantiseren.‘
Als je dit leest, kunt je je twee dingen afvragen. Ten eerste: klopt dit beeld van de romanticus wel? Schiet het clichébeeld hier niet te ver door in het ideaaltype? Ten tweede: is het wel zo, dat het moslimfundamentalisme gebaat is met voorzichtig balancerende romantici op het slappe koord boven een onheilspellende afgrond van terreur en sharia? Want dat willen die fundamentalisten toch? De aanval van de radicale islam is primair gericht op de scheiding van kerk en staat en dat is een product van het Westen op de rampzalige godsdienstoorlogen in de tijd van de Reformatie. Kortom, de radicale islam richt zich tegen de Westerse Verlichting en niet tegen de Romantiek of die nu radicaal is of niet, en zeker niet op de romantische ironie. Montaigne en Erasmus zijn de tegenpolen van radicale islam en niet Schlegel of Heinrich Heine. Bovendien weten radicale moslimfundamentalisten heel goed dat de kernwaarden van westerse samenleving – zoals vrijheid en democratie – op een wankele basis rusten. Ernst-Wolfgang Böckenförde heeft die wankele basis als volgt geformuleerd in het naar hem vernoemde dilemma: De vrije geseculariseerde staat leeft uiteindelijk van vooronderstellingen die hij zelf niet kan garanderen.
Dat is de hachelijke kern van dit dilemma. In een democratie is de overheid aangewezen op een voortdurend ‘waarden-debat’ tussen mensen met heel verschillende overtuigingen. Waar het werkelijk om gaat is niet een individueel balanceren, zoals de voortdurende ‘oscillatie tussen enthousiasme en ironie’ – maar een rechtsfilosofisch probleem dat aan de basis ligt van de seculiere staat. Dat probleem behelst niet alleen de onmogelijkheid om de fundamenten van de seculiere staat in zichzelf te funderen, maar ook in de vraag of je het basiscontract voor een seculiere staat kunt opstellen zonder een expliciete verwijzing van een religieus georiënteerde morele traditie of een ander metafysisch gedachtegoed.
De ‘lege plaats van de macht’ zou vrij moeten zijn van levensbeschouwelijke beginselen, heeft John Rawls beweerd. Maar nu de islam zijn intrede doet in de westerse samenleving valt niet te miskennen dat de kern van elk rechtssysteem bepaalde levensbeschouwingen bevordert en andere ontmoedigt. Frits Bolkestein pleitte jaren geleden al voor een erkenning van christendom en humanisme als grondslag voor onze westerse beschaving. Paus Benedictus XVI had graag gezien dat de christelijke erfenis opnieuw verankerd zou worden in de Europese grondwet nu de islam een radicale terugkeer van de religie predikt in alle buitenwijken van de Europese metropolen.
Met die religie is niets mis, integendeel, maar met het romantisch verlangen naar het radicale, dat door de confrontatie tussen de islam en de westerse leemte gaandeweg ontstaat, des te meer. En anders wel in het romantisch verlangen aan de andere kant van het spectrum: het opkomend populisme met haar hernieuwde hang naar een gemeenschap met een bezield verband. Dat zijn twee ontwikkelingen die elkaar op een fatale manier versterken, waardoor de fundamenten van vrijheid en democratie kunnen worden aangetast. De opkomst van het nationaal-socialisme was een uniek gebeuren in de geschiedenis van de moderniteit, een gebeuren dat zich niet zo snel zal herhalen. Dat neemt niet weg dat deze geschiedenis wel een adequaat format biedt om ontwikkelingen in de wereld van vandaag beter te kunnen begrijpen. Niet alleen in Europa, maar zeker in Amerika. Trump is geen Hitler, maar we kunnen de gevaren van zijn doen en laten niet onderkennen zonder de kennis die we hebben van het verleden.
Vrijheid is gewoon geworden en in juist die gewoonheid schuilt een gevaar. De totalitaire verleiding behoort niet exclusief tot het interbellum, laat staat tot een voltooid verleden tijd. De totalitaire verleiding wordt ook niet bestreden door een beroep op een vaag humanisme of een blind vertrouwen in mensenrechten. De Algemene Verklaring van de Rechten van de Mens is geen vanzelfsprekende verworvenheid van de mensheid, maar een fundament van menselijke beschaving dat voortdurend bevochten moet worden. Daar helpt geen lieve moeder aan, en zeker geen koorddanser op het slappe koord van de Romantiek.