‘Om niet te sterven, moeten alle mishandelde kinderen de mishandeling, de ontbering en de verbijstering die ze hebben ondergaan volledig onderdrukken, omdat het organisme van het kind anders de omvang van de pijn niet zou kunnen verwerken. Alleen als volwassenen hebben ze andere mogelijkheden om met hun gevoelens om te gaan. Als ze geen gebruik maken van deze mogelijkheden, kan wat eens de levensreddende functie van onderdrukking was, worden omgezet in een gevaarlijke destructieve en zelfvernietigende kracht. In de carrières van despoten als Hitler en Stalin kunnen hun onderdrukte wraakfantasieën leiden tot onbeschrijfelijke wreedheden. ‘
Dat schrift Alice Miller in haar artikel Adolf Hitler: How Could a Monster Succeed in Blinding a Nation? Alice Miller heeft zich uitgebreid met de opvoeding van Hitler bezig gehouden, maar ook met het de wortels van het kwaad die tot mishandelingen in de opvoeding te herleiden zijn. Zij schreef onder meer For Your Own Good: Hidden cruelty in Child-Rearing and the Roots of Violence (1983). Maar ook het boek waarmee zij internationaal bekendheid verwierf: Het drama van het begaafde kind (1979).
Hitler was een begaafd kind en toch ontspoorde hij volledig. Waarom? Het begaafde kind ontspoort niet zelden omdat het de strakke patronen van de opvoeding te consequent opvat. Juist die kinderen, waarin alles wordt geïnvesteerd, passen zich teveel aan, waardoor hun ware zelf verdrongen wordt. Begaafdheid in combinatie met volgzaamheid leidt tot extremiteiten.
Het boek Het drama van het begaafde kind gaat in feite over het narcisme. De stoornis van dit narcisme bestaat volgens Miller uit ‘eenzame opsluiting van het ware ik in de gevangenis van het onechte’. Gevangen in een opvoeding, dat is de kern van haar betoog. De gevangenis waarin het kind zit opgesloten bij de opvoeding kan ogenschijnlijk zeer aangenaam zijn. In mijn geval was die gevangenis de gesloten katholieke zuil van de jaren vijftig en begin zestig. Het was een uiterst aangename gevangenschap en daarom juist killing. Zo bezien heeft elke generatie zijn eigen ‘gevangenis van het onechte’ gekend, een kerker waaruit men zich moet bevrijden bij het opgroeien. Maar waarom ging het bij Hitler dan toch zo mis?
In het boek van Miller over opgroeien van het begaafde kind speelt de religie geen rol, terwijl de religie – of het gebrek daaraan – vaak een cruciale factor vormt bij het opgroeien van het kind. In feite is dit ook het kernthema in mijn boek Modernisme in Lourdes, Gerard Reve en de secularisering. Het teveel aan religie dat zich spiegelt in het tekort daaraan. Het ene uiterste dat doorslaat in het andere, en dat alles in de draaikolk van de tijd. Opvoeden en opgroeien is leren maat en koers te houden, vooral in tijden van mateloosheid.
Al enige tijd ben ik bezig met het schrijven van een roman. Het verhaal gaat over een kind dat opgroeit in een sterk religieus milieu en vervolgens in opstand komt tegen het kwaad, een opstand die eindigt in een psychose. De titel heb ik al. Het is de titel van dit blog: De gevangens van het onechte. Het probleem is alleen dat ik de juiste structuur nog steeds niet kan vinden. Ik zoek naar een toon, een kapstok, maar ook naar wat zo fraai heet: een ‘vertel-instantie’. Elke roman heeft een verhaalstructuur. Soms komt daar een verteller in voor, maar lang niet altijd. Die verteller kan iemand buiten het verhaal zijn, iemand die zich het verhaal herinnert omdat hij het zelf heeft meegemaakt, maar het kan ook één van de personages zijn in de roman.
Soms verspringt de vertelfunctie van de ene personage op de andere en is er dus sprake van een meervoudig vertelperspectief. Ik stel me zo voor dat je eerst een vertelperspectief bedenkt, alvorens je een roman gaat schrijven. De verteller, die je verzint, kan samenvallen met jezelf, maar het kan ook een fictieve persoon of een anonieme alwetende instantie zijn. Hoe dan ook, je moet weten hoe je begint. Wie is er aan het woord? Dat is de eerste vraag die een schrijver zich moet stellen. Wie vertelt het verhaal en op welke toon?
Maar hoe zit het als je een film gaat maken? Je begint met een kort concept, dan volgt een storyboard en vervolgens ga je dat steeds verder uitwerken in achtereenvolgende scenes. Meer nog dan een roman begint het maken van een film met het bedenken van een structuur. Vaak is een film gemaakt naar een roman en veel verhaalstructuren van de film zijn dan ook ontleend aan de roman. Soms echter is dat niet het geval.
Laatst zag ik een film terug, die ik jaren geleden voor het eerst zag als openingsfilm op het Noordelijk Filmfestival: Das weisse Band – Ein deutsche kindergeschichte. Het is een mooie film in zwart-wit, die in 1999 de Gouden Palm won op het filmfestival in Venetië. Het gaat over een dorpje in Duitsland in de tijd vlak voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog. Het verhaal is heel beklemmend, maar de inhoud doet er nu even niet toe. Ik heb altijd gedacht dat deze film een bewerking is van een bestaande roman. Nu ik hem op video terugzag, kon ik ook the making of zien. Daaruit bleek dat de regisseur, Michael Haneke, zich helemaal niet op een bestaande roman gebaseerd heeft, maar het scenario zo geschreven heeft alsof het lijkt dat het ooit een verhaal is geweest, dat zich in een roman voor de lezer heeft ontrold.
Hij koos dus doelbewust voor een traditionele verteller, in dit geval één van de personages, in casu de dorpsonderwijzer, die het verhaal vertelt waarin hij zelf een belangrijke rol speelt. De sprongen in de tijd worden zo heel gemakkelijk gemaakt en pas op het eind van de film blijkt, dat de oorlog al is uitgebroken en de onderwijzer terugkijkt op zijn tijd in het dorp. Bovendien ontstaat zo de illusie, dat het verhaal zich ergens in je eigen bewustzijn afspeelt, als een herinnerd verleden. Om die reden is ook doelbewust voor zwart-wit gekozen, om het verleden ook inderdaad de sfeer van een herinnering te geven, zoals je dat ook ervaart in oude foto’s en films uit die tijd. De verhaalstructuur in deze, in wezen moralistische film moest een universele wending krijgen. Het moest een a-filmisch verhaal worden, alsof er een dubbele bodem in zat, een bodem die niet bestond.
Ondanks alle zorgvuldig gekozen details in de historische aankleding en het decor, wordt de atmosfeer van de film eerder poëtisch en zelfs symbolisch. De regisseur wilde een universeel verhaal vertellen in een specifieke historische situatie. Daarvoor werden kosten noch moeite gespaard. Op elk detail werd gelet, ook wat de casting betreft. Alleen al voor de rollen van de kinderen werden 7000 audities gehouden. De figuranten voor de boeren met verweerde gezichten van honderd jaar geleden waren in Duitsland niet meer te vinden. Ze moesten uit Roemenië met bussen worden aangevoerd.
Ondanks – of juist dankzij – al deze aandacht voor het detail is de regisseur erin geslaagd om de structuur van het verhaal zodanig te organiseren, dat er een poëtisch universum ontstaat dat boven de historische werkelijkheid uitstijgt. Of, zoals Wellek en Warren het verwoordden naar aanleiding van een roman van Defoe: ‘Alles in het verhaal is waar, behalve de totaliteit ervan. Het is een droomtuin met echte padden erin.’
Je zou het verhaal kunnen opvatten als een vertelling over de kiemen van het fascisme, die al werden gelegd door de uiterst autoritaire, religieuze opvoedingsmethoden van zo’n honderd jaar geleden, waarbij de ouders de lat van de kinderen veel te hoog legden. De gevolgen zijn dan dramatisch, omdat de kinderen de morele lessen, die de ouders er in hebben gedramd, letterlijk ten uitvoer gaan brengen door op moorddadige wijze voor eigen rechter te gaan spelen.
Maar die diepste betekenislaag, die in de film verborgen zit, heeft niet alleen betrekking op het fascisme als een specifiek Duits probleem, maar is universeel toepasbaar, denk maar aan de fundamentalistische islam. In feite geldt dit probleem voor elke orthodox religieuze opvoeding, waarbij ‘een witte band van zuiverheid’ uiteindelijk leidt tot fanatisme en moordzucht. Salman Rushdie verwoordde het ooit als volgt: ‘In elke cultuur waar het woord “zuiverheid” centraal staat, duikt vroeg of laat Auschwitz op.’ Pascal had het al in zijn Pensées op een iets andere wijze verwoord: ‘De mens is engel noch beest, en het ongeluk wil dat wie engel wil zijn, beest wordt.’
Wie het hoogste nastreeft, roept vaak het tegendeel op. En achter de vroomste gedachten gaan vaak de meest barbaarse zielenroerselen schuil. Een orthodox religieuze opvoeding kan juist averechte gevolgen hebben, als de lat voor het morele leven door de opvoeders te hoog wordt gelegd. Het is de ‘Wet van de zuivere band’ die leidt tot bandeloosheid. Wonderlijk genoeg geldt die wet ook voor het spiegelbeeld: een opvoeding waarbij geen enkele ruimte wordt geboden voor het spirituele, het religieuze of het numineuze, dat in elk kind al bij zijn geboorte in meerdere of mindere mate aanwezig is. Ook zo’n streng anti-religieuze opvoeding kan desastreus zijn, vooral als er sprake is van een religieus begaafd kind.
Religie kan bij de opvoeding dus wel degelijk van invloed zijn op de uiteindelijke ontsporing van een kind, zeker als die te hoge verwachtingen, die door de religie zijn gewekt, door de ouders – of een van hen – ook nog eens worden versterkt. Hitler zelf had overigens weinig met religie, al kreeg hij als kind zangles in het kanukkenklooster in Lambach, zoals hij laat weten in Mein Kampf. De onstporing van Hitler kwam volgens Alice Miller in eerste instantie voort uit het fysieke geweld van zijn vader, waarvoor het kind Hitler zichzelf gevoelloos had gemaakt.
Alice Miller schrijft over de kwalijke invloed die de religie kan hebben in haar artikel over Hitler wel het volgende:
‘Uit de geschiedenis van mensenoffers – van kannibalisme tot de Azteken – kunnen we leren hoe sommige religies dergelijke daden hebben geheiligd om de misdaden van ouders tegen hun kinderen vrij te pleiten. Wie deze geschiedenis met open ogen leest, wordt keer op keer getroffen door hetzelfde patroon: “Als ik anderen doe wat mij ooit is aangedaan, dan hoef ik niet alle pijn te voelen die ik anders zou moeten ervaren. Stop alles in ideologische of religieuze verpakking en herhaal alle leugens die de mensen om me heen hebben geleerd te geloven, ik zal veel volgers hebben.’
Als motto voor haar artikel over Hitler gebruikte Alice Miller een uitspraak van Hitler zelf, die door zijn biograaf Joachim Fest wordt geciteerd:
“What good fortune for those in power that people do not think.”
Ik heb geprobeerd die woorden terug te vinden in de Nederlandse vertaling van Mein Kampf, die ik de laatste dagen aan het lezen ben, maar ik kon ze niet vinden. Wel deze:
‘De psyche van de grote massa is niet ontvankelijk voor alles wat halfslachtig en zwak is.’
Ik denk dat je daar aan toe kunt voegen dat zwakheid het kwaad oproept. En wat Mein Kampf betreft, het is een wonderlijk boek. Al was het maar omdat Hitler hierin heel openlijk spreekt, niet alleen over zijn eigen jeugd, maar ook over de wijze waarop hij de massa denkt te kunnen misleiden. In die zin is Mein Kampf nog altijd een handboek voor hedendaagse populisten. Alleen moet je dan wel alle passages over Hitlers jodenhaat overslaan.
Hitler schrijft letterlijk in Mein Kampf dat hij de Joden is gaan haten. Ook dat is een vertontustende vorm van eerlijkheid. Haat is doorgaans iets waarvoor je je geneert. Niet iets waar je openlijk voor uitkomt. Openlijk zeggen dat je haat is een ongehoorde vorm van eerlijkheid waarmee je de massa kennelijk kunt overtuigen. Hoe die haat bij Hitler is kunnen ontstaan – door zijn opvoeding of door zijn aard – zal altijd wel een raadsel blijven. Een ding is zeker: het kwaad zat diep in zijn ziel. En daar kwam hij zelf rond voor uit.