Als Hitler de oorlog wint, betekent dit dat de normen van democratie en christendom worden weggevaagd door een systeem waarin het geoorloofd en nobel is grote massa’s mensen die als nutteloze mee-eters worden beschouwd, op te ruimen als wrak vee. (..) Zoals godsdienst en levenswaarden van het oude Egypte uitgevlakt zijn door christendom en islam, zoals de beschaving van de Azteken verpletterd is door de Spanjaarden, zo worden straks onze heilige goederen opgeblazen door Hitler.
Aldus schrijft Willem Frederik Hermans in zijn bundel Van Wittgenstein tot Weinreb (1970) over hoe hij in 1942 dacht over de kansen dat Hitler de oorlog zou winnen. Dit citaat van Hermans vormt de sleutel, waarmee je zijn vroege romans als Conserve(1947) en De tranen der acacia’s (1949) beter kunt begrijpen. Hermans heeft in het begin van de oorlog daadwerkelijk getwijfeld over de vraag of het allemaal wel goed zou aflopen. Tot eind 1942 was hij overigens niet de enige die die mening was toegedaan. Pas bij de slag om Stalingrad gingen de kansen van Hitler keren. Menigeen, die daarvoor met de Duitsers collaboreerde of sympathiseerde, veranderde nadien zijn houding. Zelfs menig verzetsstrijder is aanvankelijk fout geweest.
De grenzen tussen goed en fout zijn na de oorlog vaak heel goed te trekken, maar het veranderend perspectief van de oorlogsjaren zelf is dan ook al lang uit zicht. Tijdens de oorlog bestond er heel wat opportunisme en pure drang om te overleven. De kernboodschap van de roman De tranen der acacia’s is dat de grens tussen goed en fout in feite niet bestaat. De motieven van het gedrag blijven doorgaans onzichtbaar om over dubbele motieven maar te zwijgen. En dat niet alleen, er waren heel wat jonge mensen die zich tijdens de oorlog vooral een buitenstaander voelden. De oorlog gebeurde, het overkwam je gewoon, zonder dat je er verder veel aan kon doen. Alsof het een natuurramp was of een pandemie, zoiets als corona. De keuze voor het verzet was niet in de laatste plaats ook een egoïstische manier om te overleven. Heldendom ontstaat vooral achteraf in de ogen van de overwinnaars die net zo goed verliezers hadden kunnen zijn.
Vooral die laatste gedachte is verontrustend. Ik ken de oorlog alleen maar uit verhalen achteraf die vaak ook zeer gekleurd waren. Er hing een schaduw over de wereld in die tijd, maar als kind wisten wij niet waar die schaduw vandaan kwam, laat staan waar de zon aan de hemel stond. Er was een weldadige leegte en die ruimte leende zich goed voor een gelukkige jeugd.
Ik kan me ook goed herinneren dat in de tijd van de wederopbouw de gedachte bijna ondenkbaar was dat Hitler de oorlog zou hebben gewonnen. De beschaving wint altijd, zo werd je op alle manieren bijgebracht. Begin jaren zestig hield Prins Bernard een toespraak bij de uitreiking van de Erasmusprijs en sprak over de Europese beschaving die altijd weer terugkeert naar zijn eigen positieve grondwaarden. Volgens mij dacht niemand daar toen anders over. Anno 2020 is die onomstotelijke zekerheid een beetje aan het wankelen. De gedachte van Hermans uit 1942 komt mij nu in ieder geval niet meer zo vreemd voor.
Wat zou er gebeurd zijn als Hitler de oorlog had gewonnen? Dat is een onmogelijke vraag natuurlijk. Een ding weet ik vrij zeker. Als kind van de babyboomgeneratie was ik dan niet geboren. Ik werd verwekt in het vroege voorjaar van 1947. Alles was weer een beetje op orde, zo moeten mijn ouders hebben gedacht. Nederland herrees. Maar hoe zat het met Duitsland?
Wat gebeurde er met het Duitse volk toen de Tweede Wereldoorlog afliep en het land verwoest en verscheurd achterbleef? Onlangs las ik ergens dat de soldaten van het Russische leger tijdens hun veldtocht tegen Hitler tienduizenden vrouwen hebben verkracht. Dat soort gruwelverhalen komen natuurlijk in elke oorlog voor, maar deze verhalen zijn wel erg schrijnend.
Met dat gegeven voor ogen kun je een vergelijking trekken met het hedendaagse Duitsland dat zich opvallend humaan opstelt bij de opvang van vluchtelingen. Duitsers weten wat het betekent om huis en haard te moeten verlaten als je op de vlucht bent voor een oprukkend leger dat vervalt tot plundering en barbarij. Het adagium ‘Wir schaffen das‘ dat Angela Merkeie lanceerde op 31 augustus 2015, tijdens het hoogtepunt van de Europese vluchtelingencrisis, krijgt zo bezien een andere lading. Als het om vluchtelingen gaat, weet Merkel waar ze het over heeft.
Duitsers moesten niet alleen vluchten voor de Russen, maar tijdens de oorlog vaak ook in hun eigen land en later ook uit Oost-Duitsland. Uiteindelijk hebben veel Duitsers zich ook ‘slachtoffer van de oorlog’ gevoeld. Het is een ongemakkelijk en misschien wel onmogelijk gevoel als je als verliezers van een oorlog te maken krijgt met zoiets ongrijpbaars als ‘collectieve schuld’, zo er al zoiets wonderlijks als ‘collectieve schuld’ bestaat.
De voormalige Bondspresident Richard von Weizsäcker heeft eens beweerd dat zoiets als collectieve schuld voor Duitsers niet bestaat of kan bestaan. Dat laatste is wat gechargeerd weergegeven. In zijn beroemde rede van 8 mei 1985 heeft Von Weizsäcker erop gewezen dat het einde van de Tweede Wereldoorlog ook voor Duitsers – ondanks de schuld waarvan zeker sprake was – een bevrijding is geweest, niet zozeer vanwege de nederlaag van de oorlog, maar vooral vanwege het nieuwe begin dat nu ook mogelijk werd voor de Duitsers, van wie velen onder de directe gevolgen van oorlog te lijden hadden gehad. Dat waren na veertig jaar bevrijdende woorden die veel Duitsers destijds met instemming hebben aangehoord.
Wat je ook kunt zeggen over het Duitsland in de eerste decennia na de oorlog, zeker is dat er sprake met zijn geweest van een onvermogen om het nabije verleden te verwerken. Alexander en Margaretha Mitscherlich brachten ‘het onvermogen om te rouwen’ op lucide wijze aan het licht in het naoorlogse Duitsland, dat het verlies van de buitensporige liefde voor een leider niet onder ogen kon zien, omdat die ongezonde adoratie in feite een vorm van eigenliefde was geweest die de functie had om een onvolkomen zelfbeeld te verhullen.
Het Duitse onvermogen om te rouwen uit de tijd van het Wirtschaftswunder vormt misschien wel het spiegelbeeld van de spiritualisering van de herdenkingscultuur rond Auschwitz, die in Nederland in de jaren tachtig en negentig als tendens zich manifesteerde. Jan Oegema schreef daar een verhelderende studie over: Een vreemd geluk, de publieke religie rond Auschwitz (2003). In het eerste geval was er sprake van een verdringing van de herinnering, in het andere geval: een overstroming van herinneringen die zelfs een spirituele dimensie leek te krijgen. Beide fenomenen waren wellicht een uiting van onvermogen.
Herdenken ontaardt niet zelden in de cultivering van een vermeend schuldgevoel. Als er al zoiets als een ‘collectieve schuld’ bestaat, dan schiet dat gevoel maar al te gauw door in een semi-religieuze ‘oefening van berouw’ van de geloofsgemeenschap met de staat als voorganger in de eredienst van de publieke religie. Heer, wees mij, zondaar, genadig! Het gekrenkte narcisme van de vermeende schuld transformeert zich dan geruisloos in een herstelde vorm van collectief ervaren narcisme. Want Heer, Gij zijt ons genadig geweest!
Alexander en Margaretha Mitscherlich hebben er later ook op gewezen dat het typisch Duitse probleem van het RAF-terroristen in de jaren zeventig iets te maken moet hebben gehad met ‘het onvermogen om te rouwen’ dat zij bij de generatie van hun ouders hadden herkend. Het schuldcomplex van de ouders sloeg kennelijk over op de kinderen. Het was het trauma van ‘de gemiste vader’ en het onvermogen om zelf de vaderrol op zich te nemen, een probleem dat in wezen ook bij de Nederlandse generatie Babyboomers te herkennen valt.
Pim Fortuyn heeft in zijn boeken De verweesde samenleving (1995) en Dagboek van een Babyboomer (1998) een indringend portret geschilderd van de naoorlogse generatie, die het in de jaren zestig en zeventig uiteindelijk volledig heeft laten afweten, ondanks al hun opzichtige drang naar wereldverbetering en maatschappijverandering.
Het probleem met dit soort redeneringen is, dat zij haast niet te bewijzen, laat staan te weerleggen zijn. Zeker is, dat de generatie van direct na de oorlog een diep gevoel van leegte heeft gekend. Van 1945 tot 1970 hebben deze opgroeiende jongeren niets ander gekend dan een stijgende conjunctuur en een toenemende welvaart, een ontwikkeling waar ze zelf niets aan hoefde te doen en alleen maar van kon profiteren. Het kan misschien ook wel tè goed gaan in je jeugd. Temeer als je ouders te kampen hebben gehad met een collectief schuldgevoel. Maar bestaat dat laatste eigenlijk wel?
Wat is collectieve schuld? Als het al bestaat dan moet het een hybride gevoel zijn. Veel ‘stateloze’ Molukkers in Nederland hebben wellicht een dergelijk gevoel gekend na de gijzelingsacties in de jaren zeventig. Ik denk ook dat veel moslims tegenwoordig met een vergelijkbaar probleem te kampen hebben. Ze worden aangesproken op een collectieve schuld, omdat de fundamentalistische moslim-terroristen handelen uit naam van de islam. Maar hoe kun je een collectieve schuld voelen als moslim, terwijl je je persoonlijk niet verantwoordelijk voelt voor dergelijk barbaars gedrag van je geloofsgenoten? Sterker nog, je voelt je misschien niet alleen geloofsgenoot, maar zelf ook slachtoffer, hoe vreemd dat ook klinkt. En juist dat slachtofferschap kun je heel moeilijk uiten als er sprake is van een vermeende collectieve schuld.
Het zijn lastige vragen die met een collectieve schuld verbonden zijn. Moet elke katholiek zich verantwoorden nu blijkt dat veel priesters zich schuldig hebben gemaakt aan seksueel geweld en intimidatie? Moet ik mij als Nederlands staatsburger verantwoorden voor de misdragingen van ‘onze jongens’ tijdens de Politionele Acties in Indonesië? En zo ja, geldt het dan ook voor de slavenhandel in de tijd van de West-Indische Compagnie of de heksenverbrandingen in de late Middeleeuwen? Of – wat het heden betreft – moet ik mij collectief schuldig voelen met de welvarenden in deze wereld, nu er nog altijd ergens ter wereld honger wordt geleden?
In een van de rijkste landen van de wereld leven wij Nederlanders met een slecht geweten, maar daar is doorgaans weinig van te merken. Wat wil je ook, zo’n permanent schuldgevoel is niet bevorderlijk voor een positieve visie op jezelf en de mogelijkheden om jezelf te ontplooien. Schuld is een verlammend gevoel, waar je van af wilt als je het hebt en dat je op afstand wilt houden als je het (nog) niet hebt. Bovendien kan een overmatig schuldgevoel tot rampzalige gevolgen leiden. In de inleiding van het boek van Frantz Fanon, De verworpenen der aarde (1961), stelde Sartre dat terreur een gerechtvaardigd middel is voor de slachtoffers van het westerse kolonialisme om zich te bevrijden van de onderdrukkers.
Hoe ver reikt het schuldgevoel en hoe zinvol is de schuld, zeker als het gaat om een groep die zich verbonden weet met een land, een identiteit, een overtuiging of een religie? Gaat die vermeende collectieve schuld uiteindelijk niet vroeg of laat over in de legitimering van geweld? Is er bij een mens niet per definitie sprake van schuld zolang er onrecht en kwaad is in de wereld? Wanneer houdt collectieve schuld op als je het historisch bekijkt?
Ik denk dat je over dit soort netelige kwesties moeilijk kunt oordelen, als je er zelf nooit direct mee geconfronteerd bent geweest. Nederlanders hebben wat dat betreft een slecht ontwikkeld schuldgevoel, zeker als het gaat om zoiets ongrijpbaars als een collectieve, historische schuld. En toch denk ik: misschien is dat maar goed ook. De laatste tijd bekruipt mij wel eens het gevoel dat ik me over alle misdaden uit de vaderlandse geschiedenis schuldig moet voelen. En als ik dat niet kan voelen, dan op zijn minst de regering of de koning. Hoezo schuld? denk ik dan. Collectief ervaren schuld kan ook veel kwaad genereren. En soms, ja soms… ook iets goeds.
Neem de kinderen die moeten ontdekken dat hun ouders in de oorlog ‘fout’ zijn geweest. Duitsers kennen wat dat betreft de voorsprong van de achterstand. Zij weten als geen ander wat collectieve schuld betekent en waar de grenzen liggen van dit onmogelijke gevoel, zowel in het persoonlijke leven als in de recente geschiedenis. Vijf-en-zeventig jaar na een barbaarse oorlog, die door Duitsland begonnen was, zou het kunnen zijn dat dit land een morele voorsprong heeft als het gaat om de humanitaire problemen waarvoor Europa zich nu ziet gesteld.