‘De irrationele romantische trek van het Duitse nationalisme hield ook voorwaarden in voor een diametrale omkering en verwerping van christelijke en humanitaire waarden. Zo kon Nietzsches vehemente aanval op de vulgarisering en vervlakking van die waarden juist hier een bijdrage leveren tot hun afbraak en tot platte verheerlijking van de macht. Het biologistische denken sloot voorts aan op de eveneens uit de Romantiek voortgekomen mystieke volkscultus.’
Dat beweert H.W. von der Dunk in zijn boek Voorbij de verboden drempel, De Shoah in ons geschiedbeeld (1990). Hoe is mogelijk dat in Nazi-Duitsland in het algemeen, en in het brein van Adolf Hitler in het bijzonder, sprake kon zijn van een volledige ompoling van goed en kwaad? Von der Dunk legt hier een verband met de verwording van het christendom, die op lucide wijze door Nietzsche werd aangetoond, vooral in zijn boek De Antichrist, dat hij schreef in 1889, het jaar dat Hitler geboren werd. Was Hitler zelf soms De Antichrist? Zeker is dat Hitler – zoals Von der Dunk stelt – een diametrale omkering van christelijke en humanitaire waarden tot stand bracht.
In feite wilde Hitler de gewetensfunctie van de mens uitschakelen. Dat was ook een van de redenen – en niet de minste – voor het ontstaan van zijn rabiate jodenhaat. Het waren immers de Joden geweest die het geweten ooit hadden uitgevonden, toen Mozes aan Gods uitverkoren volk de tafels de Tien Geboden schonk. Ook Jezus Christus was een Jood, weliswaar een Jood die tot nieuwe inzichten was gekomen, maar een Jood verloochent zichzelf nooit, althans volgens de denkwereld van Hitler. Christus had zichzelf de Messias gewaand en was dus de eerste mens geweest met een messias-waan. Hitler heeft ook een messias-waan gehad, zoals bleek bij zijn opname in het psychiatrisch ziekenhuis in Pasewalk, nadat hij in 2018 op het slagveld gewond was geraakt door gifgas. Uiteindelijk werd Hitler een Anti-Messias, een uitverkorene die als enige zijn eigen verlossingsleer trouw bleef tot in de dood. Maar was het met Christus niet ook zo gegaan? In zijn boek De Antichrist schreef Nietzsche:
‘Ik keer terug naar het relaas van de echte geschiedenis van het christendom – Reeds het woord ‘christendom’ is een misverstand: in de grond is er slechts één christen geweest, en die stierf aan het kruis.’
De mythe van de Antichrist is al tweeduizend jaar oud. De Antichrist zou de schuld zijn geweest zijn van de val van Rome. Hij stak de kop op in de ondergangsstemmingen bij het naderen van de eerste millenniumwisseling. Op het einde van de middeleeuwen was hij er weer in de tijd van de Reformatie. Luther zag in de paus de verschijning van de Antichrist. Rond 1900 spookt hij weer rond in Europa, bijvoorbeeld in het hoofd van de Zweedse schrijfster Selma Lagerlöf, die in 1909 als eerste vrouw de Nobelprijs voor literatuur ontving, onder meer voor haar boek De wonderen van de Antichrist uit 1897. Daarin wees zij op het opkomend socialisme als de verschijning van de Antichrist.
Tenslotte, bij het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog die miljoenen jonge mannen de dood in joeg, zag menig dominee de satanische contouren van Antichrist opdoemen in de naderende schemering van het Avondland. De Eerste Wereldoorlog werd ervaren als een diepe crisis in de westerse beschaving. Juist in die periode heeft Nietzsche zijn beroemde boek De Antichrist geschreven, waarin hij als een razende tekeer ging tegen de verloedering van het christendom en de decadentie van de moderne tijd met zijn lauwe compromissen en benauwde levensangst.
In de bundel Moderniteit, modernisme en massacultuur in Nederland, 1914-1940 (2004) wijdt Enne Koops een interessant hoofdstuk aan de gereformeerde prediking in Nederland voor en tijdens de jaren van de Eerste Wereldoorlog. Daaruit blijkt dat het cultuurpessimisme van de jaren dertig in feite werd voorbereid door gereformeerde doempredikers. De opkomst van de moderniteit ging niet alleen gepaard met een toenemende secularisering, maar ook met een groeiend verzet vanuit het traditionele christendom tegen de vermeende verschijning van de Antichrist in een steeds goddelozer wereld. De grote verwarring van de Eerste Wereldoorlog leidde niet alleen tot een opleving van een heidens vitalisme, maar ook tot een reveil van christelijke jongerenbewegingen die streefden naar een morele synthese of een herstel van oude waarden.
Beide impulsen hebben bijgedragen aan de doorbraak van de moderniteit, het anti-christelijke evenzeer als het anti-moderne denken. Inmiddels leven we ruim honderd jaar later in een wereld, waarin seculier en religieus denken opnieuw elkaars tegenpool vormen, zij het in een andere rolbezetting. Modernisering heet nu globalisering en de radicale imam speelt niet zelden de rol van de steile dominee van weleer die in tijden van ondergang en verval hel en verdoemenis predikt. Maar laten wij eens horen wat zo’n doemprediker zo’n honderd jaar geleden te vertellen had:
‘Het ideaal van het internationalisme, waarvoor velen in onze dagen zich zoo warm maken, zal eenmaal worden gegrepen. Maar niet in een vereniging van vrije volkeren, niet in een reusachtige wereldstatenbond, maar in één allesomvattend wereldrijk. Het imperialisme is pan-imperialisme geworden. Het is niet tevreden met veel. Het eischt alles op. En het verkrijgt dit ook. De nationale grenzen zullen worden uitgewischt. Niet alleen de kleine, maar ook de groote natiën zullen worden doodgedrukt en opgesmolten in één ontzaglijk imperium. In dat rijk zal alles zich buigen aan de voetbank van den Antichrist.’
Aldus Valentijn Hepp (1879-1950) in zijn boek De Antichrist, dat verscheen in 1919, een jaar nadat Oswald Spengler het eerste deel van Der Untergang des Abendlandes op de markt had gebracht. Valentijn Hepp, zou later zelfs nog professor worden en gaf in 1928 de prestigieuze Stone-lezing gaf, als opvolger van de grote voorganger van de gereformeerden: Abraham Kuyper. Hepp was een strijdbare dominee van gereformeerde huize. In 1916, midden in de Eerste Wereldoorlog, had hij een preek gehouden over de Antichrist, een betoog dat veel aandacht trok, en uiteindelijk aanleiding gaf tot het schrijven van dit boek.
Hepp was in die tijd dominee gevestigd in de Watergraafsmeer, de wijk in Amsterdam, waar ik zelf geboren en getogen ben. Hij preekte toen in de Rehobothkerk, in de Zacharias Jansestraat, die in 1909 was gebouwd. Die kerk werd in 1972 afgebroken. Ik woonde toen om de hoek in de Wakkerstraat en heb het sloopproces nog dagelijks kunnen volgen.
De Rehobothkerk, Amsterdam (foto: Geheugen van Oost)
Het tweede decennium van de vorige eeuw was de tijd bij uitstek voor doemdenkers met apocalyptische stemmingen. In 1912 zonk de Titanic op zijn eerste oceaanreis met 1500 mensen aan boord. In Mexico en China braken revoluties uit in 1910 en 1911, het jaar ook van de Tweede Marokko-crisis. De Balkanoorlogen volgden in 1912 en 1913. De Russische Revolutie brak uit in 1917, en de Duitse Novemberrevolutie in 1918. En dan hebben we het nog niet eens over de rampzalige gevolgen van de Spaanse griep die in heel Europa veel slachtoffers eiste.
Ook in Nederland vonden op kleinere schaal rampen plaats, zoals de watersnood in Zeeland in januari 1916. Troelstra deed een greep naar de macht in 1918. Kortom, het einde van de wereld leek nabij in de ogen van menig dominee, die op de kansel dan ook hel en verdoemenis predikte. De Eerste Wereldoorlog werd door hen veelal als ‘een wrake Gods’ ervaren, mede omdat de wereld steeds goddelozer werd.
In zijn boek De Antichrist toont Valentijn Hepp de nuchtere cijfers. In Italië steeg het aantal onkerkelijken in de periode tussen 1901 en 1911 van 36.000 naar 874.000. Ook in Amerika, Engeland en Frankrijk speelden zich vergelijkbare ontwikkelingen af. In Frankrijk steeg het aantal onkerkelijken in die periode zelfs naar 20 %. Tussen 1910 en 1917 steeg het aantal onkerkelijken in Nederland van 300.00 naar 500.00. In Amsterdam waren in 1917 in totaal 66.902 mensen niet meer aangesloten bij een kerkgenootschap. Dat was maar liefst 11 % van de bevolking.
Dominee Hepp zag het zwerk dan ook drijven in deze moderne tijd van toenemende zedenverwildering en wetteloosheid, vooral in de grote steden. Geen wonder dat het einde der tijden nabij leek met het naderen van de antichrist. De dominante aanwezigheid van de eschatologie in de jaren 1914-1918 (en daarna) was een algemeen Europees verschijnsel. De ondergang van het Avondland werd al vroeg in de vorige eeuw voorspeld in de donderpreken van Bijbelvaste dominees. Friedrich Nietzsche en Valentijn Hepp schreven ieder vanuit een eigen optiek een boek over de Antichrist.
Daar lagen drie decennia tussen, maar als je die twee totaal verschillende betogen achteraf bezien naast elkaar plaatst, dan komt een wonderlijke vraag in beeld. Lag de oorzaak van al die rampen in het christendom of juist in de teloorgang van het christendom? Volgens Nietzsche lag de oorzaak van al die ellende in het christendom, dat de westerse cultuur had verpest met zijn slavenmoraal en driftverzaking. Valentijn Hepp trekt in het begin van zijn betoog dan ook fel van leer tegen dit – in zijn ogen – schandelijke en demonische boek van Nietzsche.
‘Toen de grote wereldoorlog uitbrak,’ zo schrijft hij, ‘leefden velen in de waan dat de geest van Nietzsche spoedig daaruit zou wederkeren.’ Die geest zag Hepp opdoemen in het collectieve verlangen naar een sterke leider, een brute dictator die de wereldmacht zou grijpen. In die zin is zijn boek De Antichrist profetisch te noemen. Hepp loopt met zijn sombere betoog niet alleen vooruit op het cultuurpessimisme van de jaren dertig, maar legt ook een direct verband tussen de vitalistische filosofie van Nietzsche en de totalitaire ideologieën die weldra Europa in bezit zouden nemen. Dat kun je met recht een voorspellende uitspraak noemen.
Albrecht Dürer
‘Ridder, Dood en Duivel’
1513, kopergravure.
Onlangs heb ik De Antichrist van Nietzsche nog eens herlezen. Eigenlijk vind ik dit het schokkendste boek van de ‘filosoof met de hamer’. Het is de meest rabiate aanval op het christendom die ooit is verwoord, in vergelijking waarmee de woorden van Geert Wilders over de islam slechts kinderspel zijn. Toch wordt het betoog van Nietzsche vaak verkeerd begrepen. Hij had het niet op Christus gemunt, maar op de christenen. De enige christen was Christus zelf geweest en die was gestorven aan het kruis. De christenen waren erg, maar de Joden waren nog erger. Het is niet zo correct om dit te beweren, maar zijn betoog was in feite gericht tegen de Joden. Zo schrijft hij:
‘Heel deze fatale ontwikkeling ( van het christendom h.m.) werd slechts mogelijk gemaakt doordat er eerder een verwante soort grootheidswaan op de wereld voorhanden was, de joodse: zodra de kloof tussen joden en joods-christenen eenmaal was gevallen hadden laatstgenoemden geen andere keus dan dezelfde procedures van zelfbehoud waartoe het joodse instinct adviseerde aan te wenden tegen de joden zelf, terwijl de joden ze voorheen uitsluitend aangewend hadden tegen alles wat niet joods was. De christen is niet meer dan een jood van ‘vrijere’ confessie.’
Christus was twee keer vermoord, eerst door de Joden en daarna door de christenen, die zijn boodschap aan de wereld volledig hebben verminkt. Alles wat Christus had afgewezen, was alles wat uiteindelijk de naam ‘christelijk’ draagt. De kerk was als de steen op het graf van de God-Mens, zij poogt hem daardoor te verhinderen te herrijzen. Het rijk Gods is volgens Nietzsche door Christus nooit in een verre toekomst geplaatst. Integendeel, het rijk Gods is hier en nu. ‘Het heeft geen gisteren en geen overmorgen, het komt niet over duizend jaren.‘
Als je die woorden leest, dan kun je moeilijk beweren dat Nietzsche het Nieuwe Testament niet begrepen heeft. Integendeel, hij heeft het heel goed begrepen, veel beter zelfs dan menig christen. Het waren de eerste christenen geweest die het oog gingen richten op de historie, op het einde der tijden. Zij gingen naar de wereld kijken vanuit een eschatologische optiek. ‘Maar het is een compleet misverstand,’ schreef Nietzsche, ‘het rijk Gods als slotakte, als belofte! Het evangelie was immers juist de aanwezigheid, de vervulling, de werkelijkheid van dit rijk geweest.’ Zo was de boodschap van Christus verminkt, omgekeerd tot het tegenovergestelde. Nietzsche sprak zelfs van een aanslag: ‘Dat elke willekeurige Petrus of Paulus ‘de onsterfelijkheid’ werd toegezegd is tot dusver de grootste, de boosaardigste aanlag geweest op de hoogstaande menselijkheid.’
De ene God en de ene zoon Gods waren volgens Nietzsche allebei voortbrengselen van het ressentiment. ‘Het christendom,’ zo stelde hij vilein vast, ‘is gefundeerd op de rancune der zieken, op het instinct tegen de gezonden.’ Zo was Christus van zichzelf losgemaakt, precies zoals de Joden ‘als wraak op hun vijanden hun God van zich losgemaakt en hemelhoog verheven hadden.’ Kortom, de God van het monotheïsme was in feite de aartsvijand bij uitstek van het menselijk leven hier op aarde.
Luca Signorelli, Duivel en Antichrist, 1501
De grote boosdoener in de ogen van Nietzsche is Paulus geweest die met zijn ‘rabbijnenbrutaliteit’ de schaamteloze leer van Christus’ opstanding uit de dood heeft gepredikt en als vervolg daarop de persoonlijke onsterfelijkheid van de ziel als een beloning voor een deugdzaam leven. Met het ‘priesterinstinct der joden’ beging Paulus de zelfde grote misdaad tegen de historie – ‘hij schrapte eenvoudig het gisteren en het eergisteren van het christendom, hij bedacht zelf een geschiedenis van het eerste christendom.’
Paulus had begrepen, dat – om de totale omkering van Christus’ woorden te bewerkstelligen – de leugen nodig was. De leugen dat was de noodzaak van het geloof en ‘geloof’ betekende volgens Nietzsche: ‘niet willen weten wat waar is.’ Die boodschap van Paulus had de kerk naderhand op haar beurt maar al te goed begrepen. Paulus predikte de universele gelijkheid van de ziel, maar wat stelde die gelijkheid voor? zo vroeg Nietzsche zich af en sloeg de woorden uit waarin de elitaire rassenwaan van de nazi’s al doorklinkt: :
‘Het grote getal kreeg de overhand, het democratisme de christelijke instincten behaalde de overwinning… Het christendom was niet nationaal, niet door ras bepaald.’
De Jood Paulus had alles verpest. Als de klassieke cultuur van de Romeinen in Europa had gezegevierd, dan was de westerse cultuur epicuristisch geworden… ‘ maar toen verscheen Paulus op het toneel… Paulus, de vleesgeworden, tot genialiteit verheven haat der paria’s tegen Rome, tegen de wereld, – de jood, de eeuwige jood par excellence…’ Je gelooft je ogen niet, als je dit leest, maar het staat er echt! (pagina 106) De leer van Christus is verminkt door Der Ewige Jude. Ook de volgende passage in De Antichrist moet Hitler met instemming gelezen hebben.
‘Eerste christenen zouden wij net zo min graag in onze kennissenkring toelaten als Poolse Joden: niet dat je tegen beiden ook maar een bezwaar nodig zou hebben. Zij rieken kwalijk.’
Vaak wordt beweerd dat Nietzsche niets tegen de Joden had. Hij zou zelfs een ‘anti-antisemiet’ zijn geweest. De nazi’s zouden Nietzsches ideeën hebben misbruikt en ook zou de zuster van Nietzsche na zijn dood een doorslaggevende rol hebben gespeeld als het gaat om de beeldvorming van Nietzsche als wegbereider van het nazisme. Safranski haalt in zijn Nietzsche-biografie de nazi-filosoof Ernst Krieck aan die ironisch beweerd heeft: ‘Al met al was Nietzsche een tegenstander van het socialisme, een tegenstander van het nationalisme en een tegenstander van het rassenidee. Als je die drie geestesrichtingen buiten beschouwing laat, had hij misschien een uitstekende nazi kunnen zijn.’
Zo ontstond wellicht ook het beeld van ‘de nobele Nietzsche’ die zich nooit zou hebben verlaagd tot de met ressentiment beladen, misdadige ideologie van de nazi’s. Maar dat alles neemt niet weg dat Nietzsche zich meerdere malen fel heeft gekeerd tegen het religieuze Jodendom. Dat deed hij vooral in zijn boek De Antichrist, waarin meer uitspraken als hierboven te vinden zijn. Net als Hitler vond Nietzsche dat Joden stinken, en al was Nietzsche dan geen openlijke antisemiet, een jodenvriend is hij nooit geweest. Wie daar nog niet van overtuigd is, bij deze nog maar een uitvoeriger citaat uit De Antichrist:
De evangeliën spreken voor zich zelf. De hele bijbel is trouwens onvergelijkelijk. Je bevindt je in het gezelschap van joden: eerste gezichtspunt om de draad niet volledig kwijt te raken. ‘De hier vrijwel tot genialiteit verheven zelfvertekening tot het ‘heilige’, die elders door boeken en men sen nooit ook maar bij benadering tot stand gebracht is, deze artistieke valsemunterij in woord en gebaar heeft niets te maken et de toevallige begaafdheid van een willekeurige enkeling, van de een of andere uitzonderlijke natuur. Hier is ras voor nodig. In het christendom in zijn hoedanigheid van kunst om te liegen in heiligheid, bereikt het gehele jodendom, een eeuwenlange bloedserieuze joodse training en techniek, het uiteindelijke meesterschap. De christen, deze ultima ra tio van de leugen, is de jood dubbel op – drie dubbel zelfs.
De Jood Paulus had van Christus’ woorden en karikatuur gemaakt. Geloof, hoop en liefde het waren slechts slimmigheden volgens Nietzsche. Het medelijden, zo stelde hij,.’doorkruist in het algemeen de wet van de ontwikkeling, dat wil zeggen de wet van de selectie.’ Leven was een ‘instinct tot groei, tot bestendigheid, tot opeenhopen van krachten, tot macht.’ Als er al een God was, dan was het zeker geen goede God. De decadentie van Joden en christenen had het goed en kwaad omgedraaid. De mens moest lijden en dusdanig dat zijn lijden altijd een priester nodig had.
De mens werd wijsgemaakt dat hij zelf geen kennis heeft van goed en kwaad. Die kennis werd toebedeeld aan de priester die contact had met het hogere. De priester voerde de heerschappij door de uitvinding van de zonde. Maar de goede God was evenals de duivel ‘een misgeboorte van de decadentie’. En zo werd de deur wagenwijd opengezet voor de ontkenning van goed een kwaad, primair door de ontkenning van een metafysische verankering daarvan in een andere wereld, een bovenwereld, de wereld van de goede, transcendente God. Een kwade God was volgens Nietzsche evenzeer nodig als een goede God:
‘Wat voor belang zou men hebben aan een God die geen toorn, wraak, nijd, hoon, list of gewelddaad kent? Die zelf niet eens bekend is met de verrukkelijke ardeur van zege en vernietiging?’
Het christendom was volgens Nietzsche ‘de onmacht tot vijandschap.’ Er was geen hemel of een hiernamaals. ‘Het rijk der hemelen is een toestand in het hart’. Dat schitterende inzicht van Christus was door de christenen om zeep geholpen. Zo was de mens verzwakt geraakt, gedegenereerd. De moderne mens werd gekenmerkt door een hypertrofie van het geestelijke en de overmatige prikkelbaarheid van het gevoelsleven. Er was dringend behoefte aan een nieuwe God. ‘Bijna 2000 jaar en geen enkele nieuwe God! zo riep Nietzsche vertwijfeld uit. Er is weinig fantasie voor nodig om bij die nieuwe God te denken aan de Antichrist.
Denkend aan de Antichrist komt mij een wonderlijke, maar wel heel geleerde man voor de geest: mijn geschiedenisleraar destijds op het Ignatiuscollege, mijnheer Fontaine. In het begin van de jaren zestig hoorde ik hem verkondigen dat Hitler niemand minder was dan de Antichrist, de demonische belichaming van de duivel op aarde, het summum van het kwaad. De mythe van de Antichrist had hem destijds stevig te pakken. Maar in zijn boek De onbekende Hitler (1992) is deze bewering niet meer terug te vinden. Wel stelt Fontaine dan dat Hitler een nieuwe religie wilde stichten en een soort kosmische omkering van de geschiedenis en wereldorde nastreefde. Daarvoor moest de transcendente, monotheïstische God, die de Joden hadden uitgevonden, verdwijnen. Met deze God hadden de Joden het geweten gecreëerd, het besef van goed en kwaad.
De Holocaust had dus in diepste wezen een theologisch motief. Hitler wilde eerst de Joden vernietigen en daarna zouden de christenen aan de beurt komen. Da paus zou uiteindelijk worden opgehangen op het Sint Pietersplein in Rome, zo had Hitler beweerd. Maar eerst moest het kleed onder het christendom vandaan worden getrokken. Zo geredeneerd is het wonderlijk dat Fontaine om zijn theorie te bewijzen van alles uit de kast haalt, behalve het boek De Antichrist van Nietzsche.
Fontaine beroept zich op de eeuwige strijd tussen het goed en kwaad, het dualisme van de Manicheeërs, de gnostici, de Katharen, de Parsifal-legende van Wagner, ja zelfs op esoterische leermeesters en occulte sekten, Karl May, Lanz von Liebenfels, het Thule-Gesellschaft, noem maar op… Maar niet De Antichrist van Nietzsche. Sterker nog, Nietzsche komt in het hele betoog helemaal niet voor! Het lijkt of Fontaine in zijn boek De onbekende Hitler zelf opeens een blinde vlek heeft voor datgene wat hij mij in de schoolbanken met veel overtuiging duidelijk wilde maken: ‘Hitler wás de Antichrist!’
Waar kwam die blinde vlek voor Nietzsches Antichrist vandaan? Kennelijk was wat Nietzsche over de christenen en de Joden had beweerd voor Fontaine zó onverteerbaar, dat het onmogelijk als argument voor zijn these over de Antichrist kon worden gebruikt. De katholiek Fontaine stond meer aan de kant van dominee Hepp, dan aan de kant van Nietzsche. Dat het christendom zelf de Antichrist kon voortbrengen, was voor Fontaine een moeilijk te verteren gedachte, al was Hitler, zoals Fontaine zelf schreef, katholiek gedoopt en zelfs bij de Benedictijnen op school geweest. Hitler had zich ook nooit uit laten uitschrijven als katholiek, al sprak hij in de loop van de jaren dertig niet meer over ‘de hemel’, maar over ‘het walhalla’.
Dat mocht allemaal zo zijn, Hitler was volgens Fontaine uiteindelijk verblind geraakt door zijn eigen rassenwaan en messias-complex. Hij wilde zijn eigen godsdienst, zonder de God van de Joden en de christenen. Hij zag een nieuwe God in een nieuwe wereld, voorbij goed en kwaad, een nieuwe kosmische orde met een totale omkering van alle waarden. Maar had Nietzsche niet iets vergelijkbaars gepredikt? De filosoof met de hamer zou eindigen in waanzin, maar toen hij zijn Antichrist schreef was hij dat allerminst. Zijn betoog was lucide geweest, misschien wel het helderste wat hij ooit heeft geschreven.
Waarom wilde Fontaine dat dan niet zien? Ik denk omdat hij zelf in de God van Paulus en de Joden geloofde. Hij geloofde zelfs in de Antichrist. Precies dat was zijn blinde vlek. Het was een blinde vlek voor de Antichrist, juist omdat hij daarin geloofde. Dat is een wonderlijke paradox, dat je blind kunt zijn voor iets waar je juist stellig in gelooft. Maar is dát niet juist de blinde vlek van het ‘Joodse christendom’, die Nietzsche zo pijnlijk aan het licht had gebracht? Als goed en kwaad buiten de wereld worden verankerd en het aan priesters wordt overgelaten om de waarheid daarover in pacht te hebben, dan kruipt het kwaad waar het niet gaan kan. Dat wil zeggen, in de mens zelf. Het kwaad zit immers in de mens, die zelfs als hij geschapen zou zijn ‘als evenbeeld van God’, ook iets van ‘het kwaad in God’ weerspiegelt.
Zelf geloof ik niet in de Antichrist, maar ik hou het niet voor onmogelijk dat er diep in de mens een mythische structuur bestaat, waarin het kwaad een vaste plaats heeft, los van religie, ideologie of de waan van de dag. Zo zou ‘de blinde vlek voor de Antichrist’ ook een blinde vlek kunnen impliceren voor die mythische structuur van het kwaad, een structuur die telkens weer komt bovendrijven, vaak in een nieuwe en onverwachte gedaante. Ook daar, en misschien juist daar, waar men – zoals Fontaine – ‘de Antichrist’ het minst verwacht. Dan het ergste gebeuren van al wat men zich denken kan: de volledige ompoling van goed en kwaad.