Protest in tijden van angst

 

‘Op het Rooms-katholiek 
Pastoraal Concilie wilde men Guevara heilig verklaren en tijdens de Assemblée van de Wereldraad in Uppsala hing zijn foto op de tentoonstelling: ‘De kerk in de wereld’. Belangrijker dan 
op deze manier de hoop zoals die door een agnosticus werd 
vertolkt te kerstenen, lijkt het mij om, net als hij, een continent met hoop te bezielen.’

Aldus Hans Achterhuis in zijn boek Camus, de moed om mens te zijn (1969). Als je deze woorden leest vraag ik me af hoe Achterhuis nu over deze woorden denkt. Veel mensen, die in de jaren zestig hun christelijke geloof verwisselden voor een links-activistisch wereldbeeld, hebben achteraf spijt gekregen van hun woorden en daden. Aan het eind van de jaren zestig werden op de katholieke universiteiten van Nijmegen en Tilburg de heiligenbeelden in de nissen van de kapellen vervangen door de borstbeelden van Marx en Lenin. Iedereen leek aan het schuiven te zijn, zo niet met heiligenbeelden, dan wel met wereldbeelden. Geweld was gerechtvaardigd als daarmee aan onderdrukking (ook wel ‘structureel geweld’ genoemd) een eind kon worden gemaakt.

Bijna veertig jaar na dato publiceerde Achterhuis zijn lijvige studie Met alle geweld (2008). Daarin nam hij openlijk afstand van de ruime definities van structureel geweld in links-revolutionaire kringen. Het begrip ‘structureel geweld’ diende in zijn optiek in zijn reikwijdte te worden beperkt. Van ‘geweld’ mag worden gesproken als sprake is van een intentie tot van het aanbrengen van fysiek of geestelijk letsel of schade. Ongemerkt gaan bij het begrip ‘structureel geweld’ opportunistische, hypocriete of ‘politiek correcte’ intenties meespelen. Wie het structurele geweld aan de kaak stelt, of iedere westerling beschuldigt van structureel geweld of schuld ten aanzien van de Derde Wereld, pleit daarmee ongemerkt zichzelf vrij.

Achterhuis’ boek over geweld leest als een verantwoording achteraf van een vertegenwoordiger van een generatie, die in haar studententijd de posters van Che Guevarra in de studentenkamers had hangen. Geweld zou volgens hem niet tot één bron of enkele dieptestructuur te herleiden zijn, want dat soort theorieën werken altijd averechts. Er kunnen tal van oorzaken zijn voor geweld. Door de complexiteit van het fenomeen tot één oorzaak te reduceren, blijft geweld immanent aanwezig. Er ontslaat dan een cirkel, een spiraal van geweld die zijn oorzaak vindt in een doel-middelen-redenering: ‘Het mooie doel heiligt de gewelddadige middelen.’ Dat is een redenering die volgens Achterhuis extra kracht krijgt als ze gekoppeld wordt aan het zondebokmechanisme.

9e7250fc-b9ac-11e4-86b2-f28aa488ece7

Hoe zit het eigenlijk tegenwoordig met het gerechtvaardigd geweld in Nederland? Het lijkt erop dat Nederland sinds de jaren zestig en zeventig allengs allergisch is geworden voor geweld, vooral als dit politiek of ideologisch gekleurd is. De moord op Pim Fortuyn en Theo van Gogh hebben ons definitief doen ontwaken uit een naïeve verheerlijking van het geweld als je daarmee ‘een betere wereld’ zou kunnen bereiken. Dat is wel eens anders geweest. In het boek Tussen verbeelding en macht, 25 jaar nieuwe sociale bewegingen in Nederland (1992) staat het volgende te lezen:

‘De Nederlandse bewegingen zijn echter niet zonder meer en over de gehele linie als gematigd te beschouwen. Weliswaar blijft het aandeel van geweld in het actierepertoire door de openheid van het politieke systeem en het verhoudingsgewijs lage repressieniveau beperkt. Maar tegelijkertijd zorgt de grotere tolerantie ten opzichte van vormen van illegaal protest en burgerlijke ongehoorzaamheid ervoor, dat de Nederlandse bewegingen zich meer dan hun buitenlandse tegenhangers het gebruik van confrontatieve strategieën als bezettingen en blokkades kunnen veroorloven.’

Dit boek werd onder meer geredigeerd door Jan Willem Duyvendak, die inmiddels hoogleraar is. Hij is  de broer van Wijnand Duyvendak, die in 2008 in opspraak raakte als Kamerlid. In dat jaar verscheen ook Achterhuis’ boek Met alle geweld. Achterhuis besteedt in dat boek ook aandacht aan de Duyvendak-affaire. Kennelijk herkende hij daarin iets van zichzelf. Jan Willem Duyvandak, die twee jaar jonger is dan zijn broer Wijnand, was destijds een van de eersten die wetenschappelijk onderzoek deed naar de opkomst en ondergang van de buitenparlementaire actie in Nederland.

Ik las het boek Tussen verbeelding en macht ergens in het midden van de jaren negentig. De evaluatie van de anti-parlementaire bewegingen in de jaren tachtig is al vroeg in de jaren negentig begonnen. Met enige verbazing volgde ik in 2006 de discussies over de affaire-Duyvendak. Duitsland heeft een vergelijkbare affaire gekend rond de politicus Joschka Fischer van de Grünen. Het leek erop destijds alsof Nederland opeens verantwoording moest gaan afleggen wat er in de jaren zestig en zeventig allemaal door actievoerders was uitgespookt. Geweld in welke vorm dan ook was opeens een taboe.

Achteraf beschouwd is het onbegrijpelijk dat Wijnand Duyvendak zich destijds op zo’n domme manier in de nesten heeft gewerkt, zodanig zelfs dat hij uiteindelijk zijn Kamerlidmaatschap moest opgeven. De triomfantelijke wijze waarop hij zijn actieverleden ter sprake bracht bij de promotie van zijn boek Klimaatactivist in de politiek was ronduit stuitend. Daarin maakte hij bekend dat hij in 1985 betrokken was geweest bij een inbraak in het Ministerie van Economische Zaken, waarbij plannen voor nieuwe kerncentrales werden gevonden en die vervolgens openbaar werden gemaakt. Misschien wilde hij zijn geleerde broer naar de kroon steken op een terrein, waar hijzelf kon bogen op enige praktijkervaring. Anderzijds was de wijze waarop GroenLinks hem publiekelijk dumpte als een politicus met een onacceptabel actieverleden even abject en onbegrijpelijk. Als je alle linkse politici met een radicaal actieverleden op een dergelijke wijze tegen het licht zou houden, hou je er in Nederland weinig meer over, vrees ik.

Omgekeerd wantrouw ik elke linkse politicus die zich nooit aan een illegale actie heeft schuldig gemaakt. Ik zou niet graag al diegenen de kost willen geven die in het verleden aan een blokkade of een bezetting hebben meegedaan. Als je dat niet deed in die tijd, dan had je geen enkele sociale bewogenheid. Actievoeren hoorde erbij. Ook de PvdA raadde iedereen aan om toch vooral te demonstreren tegen het plaatsingsbesluit van kruisraketten. Acties binnen en buiten het parlement vloeiden zelfs nog in de jaren tachtig naadloos in elkaar over. Om nu achteraf met een microscoop te gaan bekijken waar deze illegale activiteiten zijn overgegaan in moreel onoorbare daden is onbegonnen werk. Hoe dan ook, het ‘gewelddadige actie’ leek, toen de affaire Duyvendak losbarstte, opeens een huiveringwekkende term geworden.

In het boek Tussen verbeelding en macht wordt een aantal gewelddadige acties uit de jaren tachtig besproken, maar de grenslijn tussen illegale en gewelddadige activiteiten is vaak moeilijk te trekken. Een van de meest gewelddadige acties uit die tijd was de verstoring van de vergadering van de Centrumpartij in een hotel in Kedichem op 26 maart 1986, waardoor de vrouw van Janmaat voor de rest van haar leven in een rolstoel belandde. Achteraf bleek dat deze calamiteit zijn oorzaak vond in een rookbom, waardoor een gordijn vlam vatte, wat uiteindelijk de brand veroorzaakte. Kortom, het was eerder een uit hand gelopen protestactie dan een doelbewuste terreurdaad.

Het verhaal van de gewelddadige acties in de jaren tachtig is grotendeels te reduceren tot mythevorming en romantiek. Actievoerend Nederland was weliswaar zeer actief in die tijd, maar het geweld, dat daarbij te pas kwam, is niet te vergelijken met wat in de jaren zeventig in Duitsland en Italië gebeurde. Ook de Molukse gijzelingsacties in Nederland waren veel gewelddadiger dan het actiegebeuren in het decennium daarop. Natuurlijk, er ging wel eens een tram in de fik zoals bij de krakersrellen in Amsterdam, een vestiging van de MAKRO ging in vlammen op, de kat van Aad Kosto raakte in shock toen de achtergevel van zijn huis door een bomaanslag instortte, maar dat is het dan ook zo’n beetje.

Andersom stierf er wel een kraker in een politiecel, te weten: Hans Kok, op 25 oktober 1985. Achteraf bleek  een acute longontsteking de doodsoorzaak te zijn. Het was dus niet moord zoals het actieblad Bluf! liet weten. Deze gebeurtenis was overigens wel de oorzaak van een escalatie van de gewelddadigheid in de actiemethoden. Voortaan werkte men ook met molotovcocktails en ging het niet alleen om opruiende taal uit de stencilmachine. Een week na de dood van Hans Kok, op 1 november 1985 werd door het tweede kabinet Lubbers het besluit genomen tot plaatsing van kruisraketten in Nederland. Die gebeurtenis is achteraf te beschouwen als een breekpunt in de bereidheid tot actievoeren. De grote golf was voorbij ook bij het grote publiek. Men stortte voortaan op de giro van ideële organisaties, maar men ging niet meer massaal de straat op om te demonstreren. De harde kern radicaliseerde, maar bloedde uiteindelijk ook dood.

Met enig gevoel voor de ironie van de geschiedenis zou je kunnen stellen, dat ergens in het midden van de jaren tachtig het keerpunt van een tijdperk ligt. De golfbeweging van subversieve tendensen, die ooit in de jaren zestig was opgekomen, ebde ineens weg uit de samenleving. De vredesbeweging viel volledig stil en met de kraakbeweging is het daarna ook nooit meer geworden wat het ooit was geweest. De laatste subculturen, die deels nog hun wortels hadden in de zeven jaar eerder uit Engeland overgewaaide punkbeweging, maakten definitief plaats voor de ondraaglijke lichtheid van het bestaan in de late jaren tachtig. Dit decennium, dat zo stormachtig was begonnen na de grimmige kroning van een nieuwe koningin, keerde zich langzaam om naar een tijd van ideologische windstilte, de jaren van yuppies in het westen en glasnost in het oosten. Kortom: naar een tijd zonder alternatief.

Jaren geleden liet Joep van Lieshout in het programma Zomergasten beelden zien van de krakersrellen in 1980, omdat hij het contrast wilde tonen met het zo tam en braaf geworden Nederland. ‘Voor de belangrijke zaken van de wereld moet je momenteel niet in Nederland zijn, terwijl in de jaren ’80 Nederland de bakermat van protest was,’ verklaarde Van Lieshout tijdens die uitzending. Het Nederlandse actieverleden uit de jaren tachtig werpt geen nieuw licht op wat er nu gaande is. Het laat hooguit zien, dat opvattingen over burgerlijke ongehoorzaamheid snel aan het veranderen zijn.

Nederland wordt steeds braver. De terroristische aanslagen van de laatste jaren hebben het taboe op het geweld bij protestuitngen – zelfs in ludieke vorm- alleen nog maar groter gemaakt. Rob Jetten van D’66 was onlangs ‘not amused’ bij het spontane huisbezoek (met boerenvoedsel aan de deur) van Farmers Defence Force. ‘Vreemd en onaangenaam,’ zo noemde hij dat. En toch, wat betekende deze ludieke actie nu eigenlijk in verhouding met de daadwerkelijke aanslag op het huis van Aad Kosto, waarbij de achtergevel werd weggevaagd? Tijden veranderen en daarmee ook de acceptatie-normen voor het protest.   

April, 2018. Protestactie in Leeuwarden

Tijdens een openbaar debat in Leeuwarden in 2018, dat ging over een moord op een journaliste op Malta, belaagde ik de toenmalige directeur van Leeuwarden CH 2018, Tjeerd van Bekkum, met een waterpistool. Aanleiding: Van Bekkum wilde destijds over deze kwestie geen politieke uitspraken doen. Ik beschouwde deze ‘aanslag’ als een onschuldige daad van protest. Die opvatting werd niet door iedereen gedeeld en vooral niet door de filosoof Afshin Ellian, die ook in forum zat. Tegenover de Leeuwarder Courant verklaarde hij: 

“Wat hij deed, doet tuig. Burgerlijke moed is van belang, je kunt een tekening maken, een lied, je kunt een revolutie beginnen op twitter, je kunt hier komen en alles zeggen wat je wilt. Maar hier staan en fysiek iemand bijna bedreigen, die manier van handelen is een zwaktebod.’’

Onder het mom dat aan de parlementaire democratie absoluut niet te tornen valt, wordt elke buitenparlementaire actie tegenwoordig bij voorbaat verdacht gemaakt als een opstap naar terreur. Iedereen moet oppassen of er geen rugzak op een perron is achtergelaten. Moslims moeten afstand nemen van hun geradicaliseerde geloofsgenoten. Er heerst tegenwoordig een diepe angst voor geweld. Elp protest is bij voorbaat verdacht. Wat dat betreft was het oplaaiend protest van de gele hesjes in Parijs heel even een verademing. Wie weet moeten we het nu hebben van de protestacties van Virus Waanzin. Niet het protest op zich zelf, maar het doel van het protest lijkt een grens te hebben overschreden. Het gaat vaak nergens meer over. De buitenparlementaire actie heeft zelf de grens van de waanzin bereikt, nadat de acceptatie-norm voor het uiten van onvrede en protest steeds hoger is komen te liggen. En dat alles uit pure angst voor geweld.

Provinciehuis Leeuwarden, december 2018

Omgekeerd is de drang om publiekelijk onvrede te uiten tegenwoordig zo groot geworden dat er soms al gedemonstreerd wordt zonder dat men weet waartegen. Ooit riep Wim Kan tegen het publiek in de zaal; “Kom laten we gaan demonstreren, dan bedenken we onderweg wel waartegen wat dat gaan doen!’  Die grens van de waanzin lijkt nu bereikt. Demonstreren wordt een volksvermaak, zoals een optocht bij het carnaval. Maar is dat ooit anders geweest? Over de demonstrerende studenten zei Wim Kan in de jaren zestig: ‘Studenten zijn mensen die ruiten ingooien van firma’s, waar ze later directeur van hopen te worden.’ En ook daar zat een kern van waarheid in. 

Het recht om te demonstreren is een grondrecht. En toch, in tijden van angst is er iets wezenlijks veranderd. De diep ingedaalde islamofobie en terreurdreiging hebben een verstarde houding gecreëerd tegenover de buitenparlementaire actie als zodanig. Zelfs bij linkse politieke partijen, om over rechts maar te zwijgen. Rutte liet daar vier jaar geleden in Zomergasten nog een fraai staaltje van zien, toen hij een uit de hand gelopen demonstratie van Turkse Erdogan-aanhangers becommentarieerde. ‘Pleur op naar je eigen land,‘ riep hij, of iets in vergelijkbare bewoordingen. Ooit was dat soort taferelen bij demonstraties in Nederland heel gewoon. Er was een tijd dat ik zelf ook zowat elk weekend ging demonstreren. En dat ging er toen lang niet altijd zachtzinnig aan toe. Waterkanonnen trotseren, de straat openbreken, stenen gooien, wat deden we allemaal niet…

Het is anno 2020 de tijd van het nieuwe conformisme, een tijd van de brave burgers en buitenlui. De burgerlijke ongehoorzaamheid is als morele waarde tegenwoordig morsdood. Zorg dat je macht en invloed krijgt via de geijkte kanalen. Wijk met je meningen niet teveel af van de communis opinio. Loop niet uit de pas. Doe vooral je mond niet open en zeker niet een grote mond en trek ook vooral geen geel hesje aan.  Accepteer het onvermijdelijke en richt je alleen op het haalbare. Kijk niet op of om en speel nooit voor klokkenluider. Wees redelijk en vooral niet opstandig. Respecteer het gezag en heb oog voor bestuurlijke verhoudingen. Ken je plaats. Wees als burger vooral gehoorzaam.

Een dergelijke tijdgeest brengt bange en laffe mensen voort. Bovendien komen in een zo’n constellatie dommen en dwazen steeds meer bovendrijven. Nederland lijkt soms verziekt door angst en paranoia. Het komplot-denken viert hoogtij en de waarachtige opstandigheid – voorzover die ooit heeft bestaan – lijkt een zaak van een ver verleden geworden. 

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)