Douwe Kalma en de lotsverbondenheid

2081445_orig

De Noordzee (foto: Dolph Kessler)

Tijdens de oorlog was de meest effectieve leugen de door Hitler of Goebbels bedachte slagzin van de Schicksalskampf des deutschen Volkes, die het zelfbedrog door middel van drie suggesties bevorderde: ten eerste dat de oorlog geen echte oorlog was. ten tweede dat de oorlog niet door de Duitsers was ontketend maar noodlottig noodwendig was, en ten derde dat het in die oorlog ging om leven en dood van het Duitse volk, dat zijn tegenstanders vernietigen moest om niet zelf ten onder te gaan. 

Dat schrijft Hannah Arendt in haar boek Eichmann in Jeruzalem, De banaliteit van het kwaad (1963).  Schiksalskampf… het is een  wonderlijk woord dat in wezen niet te vertalen is. Strijd van het noodlot, noodlottige strijd, strijd om de bestemming van een volk, (natie of ras), strijd om de lotsverbondenheid…  Ga er maar aanstaan.

Het lijkt een typisch Duits woord, maar dat is het niet. In elke gemeenschap waar nationalistische gevoelens opduiken kan ook het idee van de lotsverbondenheid ontstaan. Het idee dat ieder lid van die gemeenschap (volk of natie) zich in dienst moet stellen van een ‘gemeenschappelijk lot’ dat een ‘gezamenlijke bestemming’ in petto heeft is in feite universeel.  Zeker, in dit woord klinkt iets door van de gedachten van Heidegger over de Bestimmung, zoals hij die naar voren bracht in zijn beruchte Rektoratsrede van 1933.

Wellicht liggen de bronnen van het begrip ‘lotsverbondenheid’ en ‘de bestemming van een volk’ al in de Romantiek toen de gedachte ontstond dat de geschiedenis – net als de natuur – zo zijn eigen wijsheid had, zijn eigen ‘onzichtbare hand’. Het was een spel van wording en groei dat zijn eigen ‘bestemming’ had. Het esthetische kreeg daarin een uitzonderlijke plaats toebedeeld, welhaast boven het ware en het goede. De waarheid werd uiteindelijk bepaald door de uitkomst van het historisch proces, zo zou Hegel gaan beweren. En omdat er geen boven-historische morele standaard meer was had de winnaar altijd gelijk.

Nogmaals, lotsverbondenheid kan overal opduiken, ook in Friesland. Ik herinner me dat ik in de jaren tachtig deel uitmaakte van een werkgroep op het Provinciehuis te Leeuwarden, die een in het leven was geroepen om een nieuwe cultuurnota te schrijven. In een van de concept-notities kwam het woord ‘lotsverbondenheid’ voor. Bedoeld werd: de lotsverbondenheid die Friezen voelen voor de Friese belangen, de ‘Friese zaak’. Ik heb toen heel wat woorden moeten vuilmaken om aan te tonen dat ‘lotsverbondenheid’ een onmogelijk woord was geworden en beslist niet thuis hoorde in een cultuurnota van de Provincie Fryslân. In de discussie die toen ontstond dook even de naam van Douwe Kalma op. 

Wie was Douwe Kalma? Het is al meer dan een halve eeuw geleden dat Douwe Kalma overleed. Hij stierf aan de gevolgen van een verkeersongeval bij Wytgaard, toen hij op een mooie herfstdag op 18 oktober 1953 vanuit Sneek naar Leeuwarden fietste. Die tocht maak ik zelf ook wel eens, dus ik kan me de plek precies voor de geest halen waar het noodlot toesloeg. Komend vanuit Weidum, moet je ten zuiden van Wytgaard de Rijksstraatweg op. Destijds ging al het autoverkeer tussen Leeuwarden en Sneek over deze weg. Toch kan het niet extreem druk zijn geweest. Hoe dan ook, Douwe Kalma werd geschept door een auto en overleed korte tijd later in het Diakonessenziekenhuis in Leeuwarden. Bij de drukbezochte rouwdienst in het kerkje van Dearsum las Douwe Kiestra voor uit de Bijbel. De as van Douwe Kalma werd later – volgens zijn laatste wens – ’s ochtends bij zonsopgang uitgestrooid tussen de golven van de Noordzee op het strand van Ameland.

Kalma was pas 57 jaar toen hij overleed, maar toch geldt hij nog altijd als de voornaamste voorman van de Friese Beweging. In zijn rede Fryslân en de wrâld uit 1916 komen zijn anti-Hollandse sentimenten openlijk tot uiting. Europa zat midden in de Eerste Wereldoorlog. De wereld stond in brand, al was daar in het rustige en armoedige Friesland in de nadagen van de landbouwcrisis nog weinig van te merken. Er is geen één universele Europese beschaving, zo concludeerde Kalma, maar een rijkgeschakeerd patroon van afzonderlijke beschavingen die gedragen worden door de volkeren van Europa. De verschillende culturen van Europa zouden juist nu hun diepste betekenis tonen, hun wezen en bestemming, zo liet hij zijn gehoor weten.

Hij zag een verdeeld Europa voor zich: de Slavische, De Latijnse, de Teutoonse en de Anglo-Skandinavische cultuur. Bij de laatste cultuur hoorden de Friezen thuis, en dus niet bij de Hollanders. De fut was eruit in Holland. Sinds de bloeitijd van de Gouden Eeuw was de Hollandse volksziel diep gezonken. De Hollandse cultuur was besmet geraakt door vreemde en vooral Franse invloeden. De Friezen waren nog in hun diepste wezen zuiver en vitaal, want dat waren ze al twintig eeuwen lang, tegen de verdrukking in. Eerst tegen de Romeinen en later tegen de Hollanders. De Friese volksziel was in al die eeuwen gelijk gebleven:

Wis en wier, Fryslân hat syn siele rêden, de suvere en kleare, dy’t ynbannich en krêftich, en it Fryske folk hat sich stadich en earnstich ûntjûn, lyk it ûnthiet yn’e dizige Middeliewen, doe’t it in ein makke oan liifeigenskip, foardat yn oare kontreien de geast fan it folk dêrfoar ryp wie…’

Zuiverheid en vrijheid waren eigen aan de Friese volksziel. Wat wil je ook, zo’n oud en krachtige beschaving die uit de nevelen der tijden was opgedoken en in de Middeleeuwen tot grote bloei was gekomen. Kalma pleitte ervoor om de vensters open te zetten, open naar de wereld. Voor hem betekende dit daadwerkelijk het openstellen van Friesland voor de culturele ontwikkelingen in de hele wereld. Met de strengste eisen voor de kunst wilde hij vanuit Friesland een bijdrage leveren aan de cultuurontwikkeling van alle volkeren. De Friezen moesten niet langer tevreden zijn met hun eigen volkscultuur, maar dienden zich op het podium van de moderne tijd te meten met de grote schrijvers en kunstenaars uit de  hele wereld, zowel in heden als uit het verleden. Grote mannen uit het verleden dienden als bakens voor de toekomst.

Zoals E.B. Folkertsma zijn inspiratie zou vinden bij Paulus en Augustinus, zo vond Kalma in Shakespeare zijn idool, de grote Angelsaksische schrijver, wiens werken hij later ook zou gaan vertalen. In acht delen verscheen deze Shakespeare-vertaling in de jaren na zijn dood. Ik zag ze vorige week nog bij een antiquariaat in Groningen staan. Wat een monument! Ik heb ze daar mooi laten staan. Wat moet met die nutteloze pillen in mijn boekenkast. Bij zijn dood was Kalma bijna klaar met dit project. Toen de dichter Douwe Tamminga jaren later een bezoek bracht aan het Shakespeare-instituut in Stratford upon Avon merkte hij tot zijn schrik, dat daar de Shakespeare-vertalingen in vrijwel alle wereldtalen aanwezig waren, maar niet de Friese vertaling van Kalma. Die heeft hij na thuiskomst nog maar even in een kartonnen doos op de post gedaan. Zo had het dan toch nog zin gehad, die Titanenarbeid van Douwe Kalma.

Kalma streefde naar een Friestalig Friesland binnen Europa, waarbij hij voor het gemak maar even langs Holland heen keek, om maar te zwijgen over wat er aan vreemde elementen in Friesland zelf aanwezig was, of wat het Fries eigene door invloeden van buiten af geworden was tot wat het was. Het idee van zuivere Friese volksziel door de eeuwen heen is een fictie, maar aan die wijsheid had Kalma geen boodschap. Zijn cultuuropvatting was exclusief en endogeen met een sterke focus op de zuivere Friese taal. Het hedendaags taalfanatisme en purisme van de Friezen is voor een groot deel te ‘danken’ aan de geloofsijver van deze pionier in de Friese Beweging. Zijn strijd voor de Jonge Friezen was vooral een beschavingsoffensief dat paste in de overal in Europa florerende jongerencultuur. Natuur en jeugd hadden de toekomst. Op de bijeenkomsten van de Jongfryske Mienskip op Ameland werd gemusiceerd, toneelgespeeld en gedroomd over een hoogstaande Friese cultuur binnen het grote verband van een nieuwe Noordzee-cultuur.

De heldere lucht en de kracht van de golven, dat alles werkte mee aan een geëxalteerde sfeer van idealisme en nationalisme. En anders wel de Körperkultur van de fraai gebouwde jongenslichamen. Want de Friese geloofsijver van Kalma was niet van homoseksuele ondertonen verschoond. Wat dat betreft was hij wat je noemt een Friese homo universalis en ook in dat opzicht zijn tijd ver vooruit. ‘De geast fan Hollân is dea‘, zo liet hij zijn begeesterde publiek in 1916 weten. Op Ameland rook je de toekomst. De zon lachte hoog aan de hemel, ver boven de toppen der duinen en heel het strand blonk in een stralende licht. De wind was gezond en fris en de golfslag klonk helder en klaar. Als Kalma sprak leken de golven zijn woorden voort te stuwen in de razende vaart der volkeren. Hij hoorde de stem van de Noordzee.

Kalma had zijn tijd mee. Elk volk in Europa zocht naar de eigen historische wortels, de eigen identiteit, de eigen ritmiek in de choreografie van het alom oprukkende beschavingsideaal. Het ontstaan van de volkerenpsychologie aan het eind van de negentiende eeuw werd gemarkeerd door de ideeën van Wilhelm Wundt zoals verwoord in zijn Völkerpsychologie (1908). Volkeren, zo luidde de redenering, verkeerden in verschillende fasen van ontwikkeling, maar elk volk had zijn eigen bestemming in de wereldgeschiedenis. Zo ook het Friese volk, dacht Kalma, zijn eigen volk dat bijeen werd gehouden door een sterke  lotsverbondenheid.

Het model voor de ontwikkeling van een volk of cultuur was nog altijd op Hegeliaanse leest geschoeid. Of erger nog: op een verlate vorm van sociaal darwinisme. Kalma was vooral een lyrisch denker die zijn gevoel de vrije teugels gaf. In politiek  opzicht daarentegen was hij een zwalker en bepaald geen strateeg. Eerst verloor hij zijn socialistische aanhang en daarna ook de christelijke achterban, zodat hem alleen nog een nationalistische en uiteindelijk een fascistische richting over bleef. In de zomer van 1940 sloot hij zich aan de fascistische Fryske Folkspartij.

Na de oorlog werd hij als collaborateur gezuiverd. Dat begrip woord zuiverheid lijkt als een rode draad door zijn leven te lopen. Het streven naar zuiverheid behoorde in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw tot een brede culturele onderstroom, die zowel uiterst linkse als uiterst rechtse ideeën aantrok. Zuiverheid is ook verbonden geraakt met de opkomst van het modernisme, waar de opvattingen van Kalma op een wonderlijke manier een plaats in vinden. Het modernisme had met al zijn kosmopolitisch streven vaak ook een afkeer van het grillige, het exotische, het oneigene, het onfunctionele en zelfs van het ornament, dat volgens Adolf Loos een misdaad zou zijn.

Ook de bronnen van dit moderne streven naar zuiverheid lagen in de Romantiek, in het ‘terug naar de natuur’ van Rousseau, maar ook al in oudere cultuur- en geloofssystemen zoals het gnosticisme en de hermetische systemen uit de Oudheid. Het streven naar radicale zuiverheid ging niet zelden gepaard met hang naar ‘ontmenging’, met collectivisme, totaliteit, nationalisme, xenofobie en uiteindelijk met etnische zuivering en raszuiverheid. Salman Rushdie heeft ooit beweerd: ‘Zuiverheid is gevaarlijkste woord op deze planeet, wanneer het opduikt volgt vroeg of laat Auschwitz.’

De onlangs overleden Friese schrijver Josse de Haan, die niet zoveel moest hebben van de ‘Friese lotstverbondenheid’ van de ‘onleesbaar geworden’ Douwe Kalma, wees mij ooit op het verschil tussen deze diep-Fries met zijn verheven verlangen naar de Noordzee en de dichter A. Roland Holst, die ook geïnspireerd werd door de Noordzee, maar daar op andere wijze een vorm voor vond. Zo liet Josse mij het volgende weten:

‘Ik hâld fan de suvere wurden, gedachten en bylden fan de dichter Roland Holst, freegje my no ôf oft Kalma oait dizze dichter lêzen hat – dy’t wat oars yn de wrâld stie en noch altiten tige lêsber is.’  

Josse wees mij op zijn gedicht Een winter aan zee (1937):

Eens liep zij hoog te spreken
langs de Noordzee; een dag
kermde er om aan te breken –
zij overstemde hem,
sprekend nog met de nacht.
Sinds haar de stad doorzwijmelt
klimt op de kou om mijn stem
een meeuw, en kermt en tuimelt.

Maar is dat zoveel anders? Is dit niet het zelfde natuurgevoel van de zee, die de een tot stille bewondering brengt en de ander tot een gevoel van lotsverbondenheid? Hoe dan ook, in 1916 –  tussen de klare golven op het strand van Ameland – lagen de troebele vergezichten, die later met het woord ‘lotsverbondenheid’ verbonden zouden worden, nog ver achter de horizon. Toen fluisterde diep in de ziel van Douwe Kalma alleen nog de stem van de Noordzee, een stem die hem herinnerde aan het Friese volk en zijn bestemming.