Het vuur zal geduriglijk op het altaar brandende gehouden worden; het zal niet uitgeblust worden.
Leviticus 6: 13
Omega. Dat was het einde. Deze jeugdsoos die zijn naam ontleende aan het beroemde boek van Teilhard de Jardin over de bestemming van de evolutie, waar wij allen naar op weg zijn, was voortgekomen uit de ‘achttienjarigen-cursus’ van 1966, die meteen ook de laatste ‘achttienjarigen-cursus’ van de Martelaren van Gorkum is geweest. De jeugd liet zich voortaan niet meer kerstenen door de clerus, maar richtte zijn eigen jeugdsoos op. Er kwamen andere tijden, zo had Bob Dylan al voorspeld. In Vietnam werd met napalmbommen gegooid. The Beatles zongen All you need is love wereldwijd live op tv. The Summer of Love stond voor de deur en niet alleen in San Francisco. Op 2 juni 1967, tijdens een bezoek van de sjah van Perzië aan West-Berlijn, schoot Kriminalobermeister Karl-Heinz Kurras de student Benno Ohnesorg in het achterhoofd. Het zou de aanleiding worden voor het ontstaan van de Baader-Meinhof Groep in West-Duitsland. De bloemenkinderen hadden terreur gezaaid.
Het thuishonk van Omega was de kelder de Martelaren van Gorcum. Deze kerk werd eind jaren twintig gebouwd en is een van de hoofdwerken van de architect A.J. Kropholler (1881-1973), die in Friesland het voormalige Raadhuis van Grouw op zijn naam heeft staan. De Martelaren van Gorcum is een massief kerkgebouw dat in zijn geheel is opgebouwd uit rode bakstenen en afgedekt met rode pannendaken. Vooral de wijze waarop de kerk deel uitmaakt van het omringende Linnaeushof maakt indruk. Het is een bolwerk binnen een ommuurde veste, een hoogtepunt uit het Rijke Roomse Leven toen de katholieke zuil zich geheel naar binnen keerde en zich tegelijk triomfantelijk manifesteerde voor de buitenwacht.
De kerk werd opgetrokken als een burcht tegenover de oprukkende moderniteit en is daardoor een toonbeeld van de roomse ideologie die een eeuw lang – tot aan het Tweede Vaticaans Concilie (1962-1965) – opgeld deed. Een kleine tuin omsluit de kerk. Daar werden de processies gehouden in de tijd van het ‘processieverbod’, dat van 1848 tot 1983 heeft geduurd en in feite de eeuw van het Rijke Roomse Leven met enkele decennia heeft overleefd. Behalve in het Begijnhof en in de tuin van de Martelaren waren dergelijke processies in Amsterdam lange tijd niet mogelijk.
De Martelaren van Gorkum werd op 21 maart 1929 gewijd. Hiervoor had er sinds 1902 een noodkerk gestaan, even verderop aan de Linaeusparkweg. In 1952, bij het vijftigjarig jubileum van de parochie, werd besloten om twaalf apostelbeelden in de kerk te laten plaatsen. Architect Kropholler had dit in zijn ontwerp bedacht, want er waren al twaalf sokkels aangebracht hoog bovenin het schip achter het altaar. Hoe die beelden daar naar boven zijn getakeld moet een heidens karwei zijn geweest. Of juist geen heidens karwei, maar een Godswonder.
Pastoor Nolet heeft mij later wel eens verteld dat hij doodsangst heeft uitgestaan dat er een beeld naar beneden zou kukelen. Dan zou het hele altaar ook meteen verbrijzeld zijn. Achter dit altaar, in de absis was een aparte ruimte voor het koor. Je hoorde dat koor dus zingen zonder het te kunnen zien. Ik heb dat altijd een eigenaardige ervaring gevonden. Vanuit deze ruimte kon je met een trap naar de kelder komen die eigenlijk een soort crypte was.
Er is nog een herinnering die mij terugvoert naar de Martelaren van Gorkum. Op 6 april 1969 heb ik met een paar vrienden – allen leden van de jeugdsoos Omega – de Martelaren van Gorkum bezet. Dat gebeurde bij de Paaswake. We waren met zijn vijven dacht ik: Hans Kraan, Herman Klink , Jan Roos, Jet Tocila en ik. Na afloop van de Mis ben ik de preekstoel op geklommen. Ik heb iedereen toen uitgenodigd om naar de sacristie te komen, die door ons was bezet en waar gediscussieerd zou worden over de rol van de kerk in Zuid-Amerika. De koster draaide al snel het geluid weg. Ongeveer tien mensen kwamen naar de sacristie, waar we ongeveer een half uur gediscussieerd hebben. Toen vond de koster het welletjes en belde de politie. Deze heeft ons uit de kerk verwijderd. Maar we weigerden om zo maar weg te gaan en eisten een proces verbaal.
Zo kwam het, dat ik samen met Hans Kraan en Jan Roos nog eventjes heb vastgezeten op het politiebureau in de Linnaeusstraat. Na afloop hebben we nog bij mij thuis verder gediscussieerd. Die discussie heb ik op band opgenomen, maar ik heb hem al jaren al niet meer gehoord, want mijn oude bandrecorder is stuk. Het werd wel de eerste keer dat ik de krant haalde. De volgende dinsdag, 8 april 1969, meldde het dagblad De Tijd, dat drie ‘jongelui’, onder wie de 21-jarige H.J. M. een deel van de Paasnacht in de cel hadden doorgebracht. Het was de eerste en de laatste keer in mijn leven dat met mijn initialen de krant heb gehaald.
Ik heb de oorlog dan niet meegemaakt, maar dit heb ik dan toch beleefd. Veel meer ook niet. De Che Guevara van de Martelaren van Gorkum, that’s it. Babyboomers zoals ik hebben de neiging om zichzelf al gauw als de navel van de wereld te beschouwen. Een onbezonnen jeugd is de ideale voedingsbodem voor narcisme en nostalgie. Hoe dan ook, op Paasmorgen zijn we nog teruggegaan naar de kerk en hebben daar grote pamfletten op de kerkdeuren geplakt. Maar ook die hebben er niet lang gehangen.
Niettemin, het vuur bleef brandende. In feite was deze bezetting van de Martelaren van Gorkum de eerste Nederlandse bezettingsactie in de jaren zestig. Drie weken later, op 27 april 1969, volgde de bezetting van de Katholieke Hogeschool van Tilburg, die gewoonlijk als het begin van de Nederlandse studentenrevolte wordt beschouwd. Daarna, in de nacht van 17 mei 1969, volgde de bezetting van het Maagdenhuis, waar ik ook samen met Hans Kraan bij betrokken raakte. Ik heb hem toen na de eerste bezettingsnacht mijn biezen gepakt. Toen het nog kon. Hans bleef tot het bittere eind en werd ook ook veroordeeld – zoals alle Maagdenhuisbezetters tot 200 gulden boete, een bedrag dat ruimhartig werd vergoed door professor Hemelsoet met wie Hans destijds bevriend was.
Ben Hemelsoet, die in 1999 op 69 jarige leeftijd overleed, was in de jaren zestig hoogleraar Bijbelexegese aan het grootseminarie in Warmond, dat in 1967 werd opgeheven. Hij werd destijds gevraagd om Gerard Reve het colloquium doctum af te leggen voorafgaande aan Reve’s toetreding tot de Rooms-katholieke kerk. Men had natuurlijk ook een theologische scherpslijper kunnen kiezen. Hemelsoet was dat allerminst, al moet hij wellicht menig maal met zijn wenkbrauwen hebben gefronst, toen hij de obscure gedachtekronkels van Reve voor het eerst aanhoorde. Achteraf beschouwd is het misschien niet zo verwonderlijk dat voor deze theoloog eigenlijk niets te dol was, als ging om de beoordeling van de rechtgelovigheid Reve.
Op 22 augustus 1971 werd Hans Kraan 23. Dat vierde hij in de Wakkerstraat. Ik was er niet bij, want ik was nog op vakantie op Mallorca. Hans was net terug uit Londen en vierde zijn verjaardag beneden in de grote kamer, waar inmiddels al mijn spullen stonden, want ik kwam daar te wonen. Ben Hemelsoet was er wel bij. Hij maakte nog een opmerking tegen Hans – zo hoorde ik later – over het verzamelde werk van Johan Huizinga dat hij bij mij in de boekenkast zag staan. Toen ik Ben Hemelsoet kort daarop zelf ontmoette, maakte hij veel indruk op mij. Hij was een zeer erudiete man. Inmiddels was hij als lector verbonden aan de Katholieke Theologische Hogeschool aan de Keizersgracht in Amsterdam.
Zijn woning aan de Ruysdaelkade, waar hij zelf ook geregeld studenten ontving, was befaamd door zijn uiterst moderne boekenkast dat als een labyrint dwars door de vertrekken heen liep, zodanig dat je met je hoofd over de kasten heen kon kijken. Het was een tijd waarin alles mogelijk was. Als katholiek kon je evengoed communist zijn als omgekeerd. Marx en Jezus waren immers uit hetzelfde hout gesneden.
De ironie van de geschiedenis wil dat de bekering van Reve zich voltrok onder de ogen van een vrijzinnig theoloog met linkse sympathieën. Zo was achteraf bezien ook het ook niet zo vreemd dat Hemelsoet, die zelf actief lid was van de PSP, voor Hans Kraan de boete van tweehonderd gulden betaalde, waarvoor hij als bezetter van het Maagdenhuis veroordeeld was. De ideologie van de ‘communistische kerk’, waarvan Reve zich in zijn jeugd had afgekeerd, zou mede door toedoen van dit soort theologische vrijdenkers uiteindelijk ook de Roomse kerk gaan infiltreren, al zou deze verwarrende periode niet al te lang duren.
Maar terug naar de bezetting van de Martelaren van Gorkum. Dat gebeuren heeft er in ieder geval toe geleid dat er enige weken later (ik dacht op 10 juni 1969) in de kerk een discussie-avond werd gehouden over de problematiek van de Rooms-katholieke Kerk in Zuid-Amerika. Deze discussie stond onder leiding van Fons van Westerloo en werd voorbereid door de actievoerders in nauwe samenwerking met de parochieraad. Daarna was het met de opstandigheid gedaan. Er werden voortaan weer gewoon plaatjes gedraaid op Omega. De kelder werd in 1971 verbouwd. Omega week toen een tijdje uit naar de nabijgelegen Christus Koning kerk. In 1977 – 10 jaar na de oprichting – werd er een reünie gehouden in de kelder onder het koor van de kerk. Daarbij was ook kapelaan Tönis aanwezig die de bezetting nog had meegemaakt.
Op 2 mei 2008 brak er brand uit in de Martelaren van Gorkum. Vanuit de oude sacristie, waar mensen aan het werk waren, hoorde men vreemde geluiden in de kerk. Aanvankelijk werd nog geprobeerd om met een brandblusser de brand te blussen, maar het was onbegonnen werk. De Mariakapel achter in de kerk is uiteindelijk helemaal uitgebrand. De icoon van de Onze Lieve Vrouw van Altijd Durende Bijstand is volledig verwoest. Alleen de lijst is nog over. Toen de brand eenmaal was geblust, was de hele kerk – van de kap tot de vloer – met een dikke laag roet bedekt. Alle muren moesten worden schoongemaakt en alle glas-en-loodramen dienden te worden verwijderd. Na drie maanden dicht te zijn geweest werd de kerk uiteindelijk weer in gebruik genomen.
Zo zie je maar weer: het vuur kruipt waar het niet gaan kan. Daar helpt geen lieve moeder aan, zelfs geen Moeder Maria. Maar toch, de kerk was door een Godswonder gespaard gebleven, zoals ook de klokken in de oorlog door de Duitsers niet werden geroofd, dankzij de standvastige houding van de toenmalige pastoor Zoetmulder, die bij hoog en bij laag had beweerd dat deze klokken aan God waren toegewijd.