Bonjour tristesse

In november 1990 presenteerde Wim Bors (1939-2010) zijn videoproject La solitude in de expositieruimte van de Kunstuitleen te Leeuwarden. Filmbeelden en grafische beelden werden gecombineerd met muziek, nu niet meer van Leo Ferré, maar van Simeon ten Holt. Er kwam ook platte, blauw geverfde kist met grafiek uit, genaamd La solitude. Wim had mij gevraagd een inleiding te schrijven. Onderstaande tekst die ik bij de opening uitsprak, was het resultaat. Gedeelten hiervan heb ik nog verwerkt in mijn laatste boek Het virus van de melancholie.

*

‘Ik weet nu zeker dat ik slechts eens in mijn leven het 
zuivere geluk heb gekend: die zomerdagen toen ik als kind 
door de varens liep. rilde in mijn prille naaktheid en toen 
ik tegen het geruis der bomen en het geklater der beek 
verkondigde dat ‘Calypso ne pouvait se consoler du départ d ‘Ulysse’.

Denkend aan eenzaamheid was het uiteindelijk deze ene zin 
die bij mij kwam bovendrijven. Het zijn de laatste woorden 
van een roman, dat wil zeggen een klein dun boekje genaamd 
Telamachus in het dorp van Marnix Gijsen. Wanneer de hoofdpersoon na een lang leven dat volkomen door zijn jeugd 
is bepaald en waarin hij niets nieuws meer heeft ontdekt 
zich tenslotte in zijn geboortedorp terugtrekt. komt een 
lang vergeten herinnering terug als een echo van eenzaamheid 
die naklinkt in die ene zin. Het boekje las ik toen ik zestien was op een vrije woensdagmiddag. De wereld lag 
aan mijn voeten. Aan de horizon: een eeuwigheid. Achter me: 
een eeuwigheid.

Het was dat wankele moment tussen twee 
uitgestrektheden: kind zijn en adolescentie, een 
kortstondige vlaag van luciditeit waarin ik voor het eerst 
besefte voorgoed de gave verloren te hebben om de dingen te 
zien zoals ze niet zijn, en me tegelijk gelukkig waande in 
het onvolwassen verlangen volwassen te zijn. Op dat kruispunt wist ik heel even precies wat het was, het woord dat haarscherp doorklonk in die laatste zin van een roman. Maar tegelijk ook een punt, een echo van iets wat er niet 
meer was, een boek dat je dichtslaat, een paar laatste 
woorden die je uit de ramen doen staren.

Toen Wim Bors mij een paar maanden geleden vroeg eens op 
papier te zetten wat ik zelf onder eenzaamheid versta, was 
er lange tijd geen enkele echo die het woord in mij opriep. 
Eenzaamheid is voor mij kennelijk een vulkaan in ruste. een 
versteend begrip dat vrijwel niets teweegbrengt in het magma 
van mijn herinnering. Eenzaamheid is voor altijd iets van 
een ander, een woord dat je tegen komt in een boek, 
een gedicht of een Frans chanson. De gemoedstoestand waar 
het werkelijk voor staat lijkt verborgen te liggen achter een reeks van vergruisde beelden die het woord als een 
komeet met zich mee trekt.

Het is de wereld van ‘bonjour 
tristesse’, het gemaniëreerde gevoel in een wereld van 
bordpapier, een emotie die uitdooft in woorden die met uiterste zorg zijn gerangschikt. Wie wil spreken over eenzaamheid stuit onontkoombaar op de valsheid van de taal, 
de onechtheid van de poëzie, de structurele leugen van het 
woord, dat alleen bij machte is te benoemen wat de ervaring 
allang in een ver verleden achter zich liet.

Alvorens mij dan ook te verstrikken in de adderkluwen van 
persoonlijke ervaringen is het wellicht goed eerst enige 
opgravingen te doen in het betekenisveld van het woord 
’eenzaamheid’, of anders gezegd ‘la solitude’, de titel 
van deze manifestatie. Misschien is het woord zelf is nog het meest vervuild in de naoorlogse jaren, toen eenzaamheid als 
een collectieve kwaal werd herontdekt. Eenzaamheid werd zijnsvergetelheid, met andere woorden, een houtwurm die 
knaagde aan de wortels van het moderne bestaan.

In navolging 
van de filosoof Heidegger, die al ver voor de oorlog de 
moderne mens ziek verklaarde, omdat hij niet meer in staat 
zou zijn om zijn eigen bestaan op een authentieke wijze te 
ervaren, werd de verstedelijkte mens – ‘the lonely crowd‘ – 
allengs een patiënt. Vervreemding, levensangst, de onmacht 
de ander te bereiken werden veel meer dan een individuele 
ervaring van isolement. Het werden wezenlijke kenmerken van 
de ‘conditon humaine’, een existentilistisch mensbeeld van 
waaruit het leven veelal werd afgeschilderd in een sombere 
toonzetting die bijna stereotiep is terug te vinden in 
romans als De avonden van Van het 
Reve en Eenzaam Avontuur van Anna Blaman.

Het is tegen de achtergrond van die tijdgeest dat het Franse 
chanson een opmerkelijke bloeitijd beleefde. De poëzie van 
deze gezongen teksten gaf het woord ‘solitude’ een nieuwe 
klank en betekenis. Eenzaamheid werd een mooi gevoel 
waarover je kon zingen ‘Je ne suis jamais seul avec ma 
solitude’, zong Serge Reggiani. Ik ben nooit alleen met 
mijn eigen eenzaamheid. Eenzaamheid deed ook een appèl op 
de bourgondische troubadour met zijn aloude boodschap ‘mens 
durf te leven’. In de woorden van Jacques BreI: ‘Allez Jef tu 
n’est pas tout seul‘- ‘Kom Jef je bent niet alleen. Maar hou 
op met janken voor Jan en alleman omdat een blonde snol, 
een driekwart hoer jou een blauwtje liet lopen.’

De romantische opvatting van eenzaamheid, een begenadigde 
toestand van melancholie en eenwording met de natuur ging in deze teksten naadloos over in de ervaring van wanhoop en verlatenheid die eigen waren aan het levensgevoel van de 
naoorlogse generatie. De spleen van Baudelaire vermengde 
zich met de walging van Sartre en in die smeltkroes moet het 
hedendaagse betekenisveld van het Franse woord ‘solitudezijn ontstaan. Het werd ook een met schuld beladen woord, 
want een mens werd in alle opzichten verantwoordelijk voor 
zich zelf. ‘De hel, dat zijn de anderen’, ‘l’enfer c’est les autres’ waren die tijd gevleugelde woorden. Maar dat was nog niet alles. Eenzaamheid overkwam je immers niet 
als een blinde beschikking van het noodlot. Het was altijd 
een keuze tussen isolement of solidariteit. In het Frans 
scheelt het maar één enkele letter: solidair of solitair.

Het woord eenzaamheid in deze veelvoudige betekenis – 
romantisch en existentieel, als voorwaarde voor poëzie maar 
ook als symptoom van de tijdgeest – is vandaag de dag een 
beetje uit de mode. Ik heb al jaren geen mens meer horen 
zeggen: ‘Ik ben eenzaam’, hooguit: ‘Ik ben depri’. Het woord 
is vermalen tot turbotaal. De therapeutische wildgroei van de 
jaren zestig en zeventig hebben een nieuw vocabulaire 
gecreëerd waarmee de gemoedstoestand alleen nog in 
technische termen kan worden aangeduid: affectieve 
deprivatie, depressie. Ik-zwakte, contactstoornis, 
depersonalisatie.

Kortom, eenzaamheid wordt in toenemende 
mate opgevat als een psychohygiënisch defect, een storing in het gevoelsleven dat met enig gesleutel van een therapeut heel 
wel te verhelpen is. Het begrip is vervolgens ten prooi 
gevallen aan de dictatuur van de medische rubriek en 
de talkshow. Kwalen en afwijkingen scoren vandaag de dag hoge 
kijkcijfers. In het gewauwel van de media neemt de therapeut 
steeds meer de plaats van de dominee en bundelen 
yuppen-psychologen hun columns tot bestsellers. Populaire 
psychologie is het nieuwe opium voor het volk. Hoezo 
eenzaamheid? Dat moet toch kunnen. Alles moet kunnen dus 
waar hebben we het over?

Om kort te gaan, eenzaamheid is een conglomeraat van 
gevoelens dat voortdurend verandert, aan een zekere mode 
onderhevig is en zich laat inkleuren door de tijdgeest. 
Misschien is de oorspronkelijkheid van het gevoel – de 
gedachte dat elk emotie een individuele uitdrukking is van 
de meest individuele gemoedsaandoening – wel de grootste 
illusie die de mens zich zelf ooit heeft voorgehouden. Het 
is het oude verhaal van de zuivere bron, de oorsprong van 
elk gevoel en van eenzaamheid in het bijzonder, de mythe 
waar ook de kunst zijn bestaansgrond zoekt. Maar die bron bevat heel wat troebel water. Gevoelens zijn 
immers voor een groot deel fossiele belevingen, waarvan de 
codes vastliggen in het vertoog van alle dag, waarvan de etiquette bepaald wordt de doctrine van de poëzie, waarvan 
de structuur gesoldeerd ligt in het in het raster van de 
taal.

Elke opeenvolging van woorden is nooit meer dan een 
gestolde emotie, een verre echo van een oerbeleving waaruit 
eens het eenzame woord ‘ik’ is ontstaan. Twee letters maar, 
die wellicht als een entkristal ooit plotseling de taal 
hebben doen bevriezen, een paar rituele klanken die 
sindsdien als een kristallijne keten van tekens voortdurend wegsterven in het gedruis van een mond. In dit 
licht bezien is de taal wellicht zelf één grote litanie van 
afwezigheid. een eeuwenlange monomane herhaling van maar 
een enkel oorspronkelijk woord, la solititude, la solitude, la solitude…

Het is dit ene, zich telkens herhalende woord dat in deze 
manifestatie centraal staat: la solitude. Die emotie wordt 
hier niet ontleed in woorden, zoals in de omtrekkende 
bewegingen van mijn verhaal, maar in beelden en muziek. De 
gedachte van Wim Bors en Hans Paradies om het woord ‘la 
solitude’ als uitgangspunt te nemen voor hun videoproductie 
vloeit voort uit een eerder samenwerkingsverband. Destijds 
waren het de chansons van Leo Ferré die als vertrekpunt 
dienden. Het beeld was toen secundair. Nu is dat omgekeerd. 
De associaties van beelden staan voorop en de woorden zijn 
verdwenen, op één na: ‘la solitude’. Gecombineerd met 
muziek brengen deze beelden het conglomeraat van het gevoel 
’eenzaamheid’ in kaart.

De kluwen van deze gemoedstoestand wordt letterlijk ingekleurd in zijn nuanceringen,  maar ook 
zijn telkens terugkerende manifestaties: het vertrek. de 
vergeefs verwachte aankomst. de verlatenheid van het wad, 
het isolement in de menigte, van terras en café, het spiegelbeeld van het eigen gelaat. Kortom: la solitude wordt 
gedeconstrueerd, figuurlijk maar ook letterlijk – in de 
veelvoudige simultane presentatie van het beeld, en in de 
monomane herhaling van het ene woord in het gedruis van een 
mond.

Wim Bors heeft zich de afgelopen jaren doen kennen als een 
gedreven kunstenaar, die iets op het spoor is, waarin alles 
wat hij voorheen heeft ondernomen, lijkt samen te komen en 
zich duidelijker manifesteert. De periode, waarin hij 
geïnspireerd werd door Leo Ferré, blijkt achteraf in fase te 
zijn geweest in een proces van een veel langere adem. Zijn 
fotografie, zijn kwaliteiten als graficus. zijn hang naar 
poëzie, zijn voorliefde voor bibliofiele uitgaven waarin 
tekst en beeld elkaar versterken, zijn in samenwerking met 
Hans Paradies ontwikkelde affiniteit voor het medium video,  
dat alles bij elkaar heeft nu geleid tot een indrukwekkende 
productie. ‘La solitude’ blijkt als woord 
te komen bovendrijven als een leidend motief, dat in zijn 
werk altijd al aanwezig was, maar nooit eerder zo manifest 
als nu tot uiting kwam.

De omtrekkende beweging, het excuus van de aanleiding, het 
alibi van en andermans woord – de poëzie van Ferré – dat 
alles is nu achterwege gelaten. Wat overblijft is de kern 
van de zaak, die maar in een woord te vatten is. Het woord 
dat zich altijd herhaalt en zich toch nooit prijsgeeft, waar je eindeloos omheen kunt praten, zoals wellicht ook ik nu 
weer heb gedaan. Een woord ook dat nooit voor zich zelf 
spreekt, omdat het voor iedereen altijd iets anders 
betekent. Voor mij is het in ieder geval niet meer wat het 
ooit is geweest in een woord van een ander: ‘Dat zuivere geluk toen ik als kind door de varens liep, 
rilde in mijn prille naaktheid en toen ik tegen het geruis 
van de bomen en het geklater der beek verkondigde dat: ‘Calypso ne pouvait se consoler du départ d’Ulysse.’

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)