Over fascisme en blinde vlekken
It is generally clear today the ” fascism” is not the act of a Hitler or a Mussolini, but that its is the expression of the irrational structure of mass man. It is more clear today than it was ten years ago that the race theory is a biologic mysticism. We also have far more knowledge at our disposal, which enables us to understand man’s orgastic yearnings, and we have already begun to devine that fascist mysticism is orgastic yearning, restricted by mystic distortion and inhibition of natural sexuality.
Dat schreef Wilhelm Reich in 1942 in de inleiding van de hernieuwde uitgave van zijn boek The mass psychology of fascism, dat eerder al in 1933 was verschenen onder de Duitse titel Die Massenpsychologie des Faschismus. De eerste Engelse vertaling dateert overigens van 1946. Hoewel de ideeën van Reich over de orgastische seksualiteit tegenwoordig zeer omstreden zijn, blijft zijn scherpe analyse van het fascisme achteraf bezien nog altijd treffend.
Reich had een nieuwe tak van wetenschap ontwikkeld: de ‘seksueel-economische sociologie’. Dat was een nieuwe discipline die zijn oorsprong vond in de tegenstelling tussen twee vormen van geheugenverlies: enerzijds de blinde vlek van de psychoanalyse voor de de sociale factor in de psychologie, en anderzijds de blinde vlek van het marxisme voor de dierlijke oorsprong van de mens.
Reich spreekt ook over het ‘mechanisch-mystieke karakter’ van de moderne mens, dat door het fascisme wordt voortgebracht en omgekeerd. De ‘machine-mens’ van de massa en het fascisme van de moderne tijd zaten wederzijds aan elkaar vastgeklonken in een onverbreekbare, bijna magische band. Die band was ontstaan doordat seksuele verlangens van de massa door toedoen van een totalitaire leider werden omgesmeed tot mystieke verering. Seks werd mystiek in het fascisme. Dat proces was al duizenden jaren voorbereid, onder meer door het katholicisme, waarin sprake is van een vergelijkbare onderdrukking en kanalisering van de orgastische seksualiteit.
Wilhelm Reich ging uit van de – nooit bewezen – aanname dat wie seksueel gelukkig is geen moreel houvast nodig heeft. In dit seksuele geluk zou de mens zijn ‘meest waarachtige en natuurlijke godsdienst’ beleven. Fascisme, religie en elke hang naar mystiek of bovennatuur leiden de mens af van het biologisch paradijs dat in het lichaam verankerd zou liggen. Het beroerde van deze theorie is dat hij zichzelf voortdurend bevestigt. Als je het fascisme eenmaal in dit perspectief gaat zien, kun je het haast niet anders meer zien. Ook de psychoanalyse van Freud kent dat bezwaar. Maar Wilhelm Reich was in zijn denken nog radicaler dan Freud. De waarheid lijkt telkens weer te verdwijnen in het frame van de waarneming, dat volledig is bepaald door aannames van ideologische aard.
Is er eigenlijk wel wetenschappelijke kennis mogelijk die gevrijwaard is van ideologisch vooroordelen? Toen ik in de jaren zeventig kunstgeschiedenis studeerde, was die vraag actueler dan nu. Alles leek in die tijd besmet te zijn door ideologie, zelfs de kunstgeschiedenis. Waardevrije wetenschap was een illusie van naïevelingen. En naïef was het laatste wat je als student wilde zijn. Daarom ging je de boeken lezen van de Frankfurter Schule, van Herbert Marcuse vooral. Niet zozeer zijn One-Dimensional man, want dat kende je nu wel, maar vooral zijn lijvige studie Eros and Civilisation, waarin een synthese werd gezocht tussen de marxistische maatschappij-analyse en de wonderlijke theorieën van Wilhelm Reich over seksualiteit. Maar niet alleen Herbert Marcuse kwam in de mode, ook Louis Althusser.
Onlangs las ik de autobiografie van Althusser: De toekomst duurt lang (1992). Althusser bekritiseerde het marxisme op een wijze waar je in mijn studententijd mee voor de dag kon komen. ‘Het komt er niet meer op aan de wereld te interpreteren, maar te veranderen,’ zo had Marx beweerd. Maar daar was Althusser het niet mee eens. Alle belangrijke filosofen waren er immers op uit geweest om ‘óf de wereld te veranderen, óf om haar naar een eerder stadium terug te brengen, óf om haar haar te behouden en haar bestaande vorm te versterken.’ Wat is dan waarheid? Volgens Althusser diende het begrip ‘waarheid’ er alleen toe om de gevestigde orde van de dingen en de morele en politieke betrekkingen tussen de mensen te waarborgen. Al het denken is dus doordrenkt met ideologie.
Althusser bedacht de theorie van de ideologische staatsapparaten, de versluierde ideologie die schuil ging in maatschappelijke instellingen en instituties. Zo was ook het gezin als hoeksteen van de samenleving niets anders dan een ideologisch staatsapparaat. Dat begrip ‘ideologisch staatsapparaat’ kon hij uiteindelijk niet missen om ook te kunnen begrijpen wat hemzelf in zijn eigen leven was overkomen.
In 1980 haalde Althusser het wereldnieuws door de moord op zijn vrouw. Hij wurgde haar in een vlaag van verstandsverbijstering onder nog altijd onopgehelderde omstandigheden. Daarna werd hij opgenomen in een psychiatrische inrichting, waaruit hij in 1983 werd ontslagen.
Eigenlijk is Althusser zijn hele leven een psychiatrisch patiënt geweest. Al in 1947 kreeg hij een eerste elektroshockbehandeling. Dat was ook het jaar waarin hij van zijn geloof afviel. Althusser was streng katholiek opgevoed. In 1937 was hij lid geworden van de katholieke jeugdbeweging Jeunesse Etudiante Chrétienne, maar in de oorlog tijdens zijn jarenlange krijgsgevangenschap bij de Duitsers begon de twijfel.
Als kind had hij een moeizame relatie met zijn moeder gehad. ‘Ik leefde slechts in het verlangen van mijn moeder, nooit in mijn eigen onbereikbare verlangen,’ schrijft hij in zijn autobiografie. Zijn vader had hij nauwelijks gekend. Zijn hele leven had hij de rol van ‘zijn vaders vader’ gespeeld, om zo zichzelf wijs te maken dat hij toch een vader had. Dat was de betrekking tussen zijn filosofisch concept en hemzelf. Zijn filosofie was een spiegel geweest van zijn persoonlijke problematiek.
Maar was dat iets nieuws? Elke filosoof, zo had Marx beweerd, zou in zijn zijn opvatting van filosofie ‘zijn theoretische betrekking met zichzelf’ uitdrukken. ‘Wat geweest is, is het wezen’, zo had Hegel al beweerd. Een probleemgezin lag aan de basis van het denken van Althusser. Ook zijn seksuele ontwikkeling was uiterst problematisch geweest. Van jongs af aan stond hij vijandig tegenover zijn eigen lichaam. Hij masturbeerde voor het eerst toen hij 27 jaar was, en viel toen prompt flauw.
Toen hij na de oorlog het katholicisme inruilde voor het communisme, deed hij dat vooral vanwege – zoals hij dat noemde – ‘de opvallende strijdigheid tussen zijn geloof en zijn seksuele begeerten’. Zijn filosofisch denken was een jarenlange strijd geweest om te leren ‘denken met het lichaam’, een moeizaam proces waarbij hij wonderlijk genoeg op weg werd geholpen door de filosofie van Spinoza.
Toen Althusser in 1983 uit de inrichting kwam ging hij weer op zichzelf wonen. In die tijd ontmoette hij ook Foucault, die in 1984 aan aids zou overlijden. Foucault had in de jaren zestig al een boek geschreven over de geschiedenis van de waanzin, en werkte in zijn laatste jaren aan een reeks studies over de geschiedenis van de seksualiteit. Zo verdiepte hij zich onder meer in de relatie tussen seksualiteit en katholicisme in de late Oudheid, en met name in het denken van Augustinus.
Als we Foucault mogen geloven is de mens door het katholicisme voor het eerst als een seksueel wezen gedefinieerd, doordat een fundamenteel verband werd gelegd tussen seksualiteit en waarheidsplicht. Het christendom werd een vorm van belijden. Door Augustinus werd een nieuwe ‘technologie van het zelf’ uigevonden die door Rome eeuwenlang van hogerhand is opgelegd.
Onder ‘technologieën van het zelf’ verstaat Foucault technieken ‘die het individuen mogelijk maken om met eigen middelen bepaalde operaties uit te voeren met hun eigen lichaam, hun eigen ziel, hun eigen gedachten, hun eigen gedrag en wel zó dat zij zichzelf transformeren, zichzelf modificeren en een bepaalde toestand van volmaaktheid, gelukzaligheid, reinheid en bovennatuurlijke kracht bereiken.’
De technologie van het zelf, die Augustinus uitvond, richtte zich op de voortdurende ontcijfering van het zielenleven door een zuivering van het libido. Zo raakte het katholicisme steeds meer verstrikt in een spiraal van waarheidsformulering en werkelijkheidsverloochening. Sinds Augustinus, zo beweert Foucault, beleeft de mens seks in zijn hoofd. In zijn essay Seksualiteit en eenzaamheid, dat is opgenomen in de bundel Michel Foucault in gesprek, seks, macht en vriendschap (1985) verwoordde Foucault het als volgt:
‘Het hoofdprobleem van de seksuele ethiek is verschoven van relaties met personen en van het penetratiemodel naar de relatie tot het zelf en het probleem van de erectie. Ik bedoel naar de reeks innerlijke bewegingen die lopen van de eerste, vrijwel onwaarneembare gedachte tot de uiteindelijke, maar nog altijd eenzame bevlekking. Hoe verschillend en hoe tegenstrijdig ze uiteindelijk ook waren, eenzelfde effect werd bewerkstelligd: seksualiteit, subjectiviteit en waarheid werden nauw met elkaar verbonden. Dat is – denk ik – het religieuze kader waarbinnen het masturbatieprobleem – dat door de Grieken, die masturbatie als iets voor slaven en satyrs, maar niet voor vrije burgers beschouwden, werd genegeerd of verwaarloosd – verscheen als een van de voornaamste wortels van het seksuele leven.‘
In zijn autobiografie schrijft Althusser over zijn late ontmoeting met Foucault het volgende: (Pas op, dit wordt een lang citaat!)
Foucault kwam tweemaal bij me op bezoek en ik herinner me dat we beide keren spraken over alles wat zich in kringen van intellectuelen afspeelde, zoals ik met bijna al mijn vrienden deed, over personen, hun plannen, werk en conflicten, en over de politieke situatie. Dan was ik helemaal ‘normaal’, volledig op de hoogte van aIles, de ideeën schoten me weer te binnen, soms gaf ik Foucault een spits antwoord, en hij vertrok in de overtuiging dat het heel goed met me ging. Toen hij een andere keer bij me op bezoek kwam, was ik in gezelschap van pater Breton. Terwijl ik als scheidsrechter en beschermheer optrad, ontspon zich tussen hen een opmerkelijke uitwisseling van denkbeelden en ervaringen, die ik nooit van mijn leven zal vergeten.
Foucault sprak over zijn onderzoek naar de ‘waarden’ van het christendom in de vierde eeuw en hij maakte een heel belangrijke opmerking: ook al had de Kerk de liefde altijd heel hoog in haar vaandel geschreven, de vriendschap had ze steeds diep gewantrouwd, terwijl de filosofen van de oudheid en met name Epicurus die toch in het middelpunt van hun praktische ethiek hadden geplaatst. Als homoseksueel kon hij natuurlijk niet anders dan een verband leggen tussen de afkeer van de Kerk van vriendschap en de afkeer, dat wil zeggen de voorkeur (weer een ambivalentie) van het gehele apparaat van Kerk en kloosterleven ten aanzien van homoseksualiteit.
Toen nam pater Breton het woord, niet om hem naar de theologie te verwijzen, maar om hem zijn verbluffende persoonlijke ervaring te vertellen. Geboren uit onbekende ouders was hij door zijn pastoor in huis opgenomen; die merkte zijn vlugheid van begrip op en zorgde ervoor dat hij op het seminarie van Agen kwam, waar hij enige jaren voortgezet onderwijs volgde. Toen hij vijftien was, werd hij tot het noviciaat toegelaten en begon hij aan het strenge leven van aspirant-monnik-onpersoonlijkheid zonder ik (aangezien Christus geen persoon was, maar een onder het Woord gebracht onpersoonlijk iemand) en een leven volgens strikte regels.
Door de overste te gehoorzamen, vergat hij zijn ik: ‘De regel dacht voor je, omdat er voor je gedacht is, wordt iedere persoonlijke gedachte een zonde van hovaardij.’ Pas later, gezien de ontwikkeling van de levensgewoonten, en dankzij wat christelijk personalisme genoemd werd, is ernaar gestreefd om wat meer rekening te houden met ieders eigenheid, en dan nog met mate! In dit verband nam Breton een uitdrukking van Foucault over door op te merken dat in het klooster ‘de mens een zeer recente ontdekking was’. Breton had zijn hele leven niet één vriend gehad, vriendschap was nog steeds verdacht omdat ze in een speciale vriendschap, een verkapte vorm van homoseksualiteit ontaardde. In de Kerk bestond wel degelijk een verdrongen neiging tot homoseksualiteit, wat door het uitsluiten van vrouwen te verklaren is.
Het risico van speciale vriendschappen zou nooit zo sterk benadrukt zijn als homoseksualiteit niet een permanent gevaar en voortdurende aanvechting was geweest. De oversten werden geobsedeerd door speciale vriendschappen en waren doodsbang voor dit wijdverbreide kwaad. En dan had je zoveel priesters, heilige priesters zelfs, die een afschuw van vrouwen hadden, wat hun neiging tot reinheid verklaart, want de vrouw is een onrein wezen; veel priesters meenden zich aan de onreinheid te kunnen onttrekken door zich niet aan een vrouw te bezondigen en zich ‘met een knaapje te amuseren’.
Zoals die brave priester die trouw alle voorschriften naleefde en de mis las, maar die een allerliefst misdienaartje had dat hij op een dag na de mis in de sacristie liet komen; hij deed de gulp van de jongen open, knipte wat schaamhaar af en borg dat op in een soort van reliekhouder (een doosje waarin de hostie wordt bewaard). In zulke gevallen is vriendschap altijd verdacht en het was duidelijk wat Foucault bedoelde. Liefde in de ruime zin des woords, vooral wanneer het een liefde op afstand is, voor de naaste, was een middel om zich van vriendschap te bevrijden.
In wat hier uitvoerig beschreven wordt, gaat iets fundamenteel mis. Seks wordt letterlijk tot mystiek verheven, en dat was precies het proces dat Wilhelm Reich in de massapsychologie van het fascisme had herkend.
Althusser overleed in 1990, op 72-jarige leeftijd aan de gevolgen van een hartaanval. Veel van zijn laatste werken zouden pas postuum gepubliceerd worden. Zijn ideeën over ideologie zijn inmiddels achter de horizon verdwenen, net als die van Wilhelm Reich over seksualiteit. In de huidige literatuur over Hitler en het fascisme kom je ze niet of nauwelijks meer tegen. Ian Kershaw spreekt in zijn omvangrijke Hitler-biografie alleen nog maar over Das Reich, maar niet meer over Wilhelm Reich. Ideologie lijkt tegenwoordig een verdacht begrip te zijn geworden. En ook de relatie tussen seksualiteit en fascisme, of seksualiteit en mystiek, wordt nauwelijks meer betrokken bij het onderzoek naar de ontsporingen van het massagedrag of de massapsychose.
De vraag hoe dit komt is makkelijker gesteld dan beantwoord. Het zou me niet verbazen als het voortgaande proces van secularisering hier debet aan is, in combinatie natuurlijk met ‘het einde van de grote verhalen’ dat na de val van de muur defintief zijn beslag kreeg. Er lijkt een nieuwe vorm van geheugenverlies te ontstaan, waardoor niet alleen de blinde vlekken die Wilhelm Reich aanwees in de psychoanalyse en het marxisme uit zicht verdwijnen, maar ook het zicht op de oorsprong van de totalitaire systemen. Helemaal onzin kan het toch niet zijn geweest wat Reich al in 1933 had beweerd over de massapsychologie van het fascisme.