De lange weg van de wanhoop

Slide1

Ludwig Binswanger en Ellen West

Achter het kabaal dat hij maakte, gingen onzekerheid, aarzeling en inconsequentheid schuil. Zijn overgevoeligheid voor persoonlijke kritiek, zijn onvermogen een discussie met rationele argumenten te voeren, zijn onbeheerste woede-uitbarstingen, zijn extreme weerzin iets formeel vast te leggen: het waren evenzovele kenmerken van een onevenwichtige persoonlijkheid, die zijn gedrag tot op het laatst zou bepalen. Vaak nam hij niet het initiatief  om de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden, maar reageerde hij op ontwikkelingen waarop hij geen vat had. 

Dat schrijft Ian Kershaw in zijn Hitler-biografie in een van de zeldzame passages waarin hij overgaat tot een analyse van Hitlers redelijk gestoorde persoonlijkheidsstructuur. Grillig en ‘alles of niets’. Zo zou je het kunnen samenvatten. In mijn leven ben ik een paar keer mensen tegengekomen met trekken die hier in de verte op lijken. Weg wezen, zo luidt het devies in dat geval. Helemaal als je zo ongelukkig bent geweest om voor zo iemand affectieve gevoelens te gaan koesteren. In dat geval word je een prooi van ongecontroleerde woede-uitbarstingen of erger nog: je raakt verstrikt in een machtsrelatie, waar uiteindelijk sadistische neigingen op jou worden botgevierd. Hitler had dit alles tot in het extreme. Hij was onberekenbaar, sadistisch en gevaarlijk. Kortom, hij was geestelijk gestoord.

Maar wat was zijn geestesziekte? Leed Hitler soms aan een beginnende vorm van schizofrenie?  Zeker is dat hij in zijn Weense jaren een lange periode van wanhoop heeft gekend. Het leven had hem in die tijd niets meer te bieden. De jonge Hitler leefde met het uitzichtloze perspectief van daklozen en thuislozen, als een wanhopige wees op zoek naar een vaderland. En niet te vergeten: naar moederliefde. Kortom, een vorm van wanhoop om letterlijk gek van te worden. En ‘gek’ dat wordt door psychiaters’ schizofreen’ genoemd.

Wat is dat eigenlijk, schizofrenie? In zijn boek Die beginnende Schizophrenie (1959) zette Klaus Conrad zich af tegen de gangbare opvattingen over schizofrenie. Zo kon hij zich niet verenigen met de visie van Karl Jaspers die schizofrenie beschouwde als een normale perceptie van de werkelijkheid die door de patiënt abnormaal werd geïnterpreteerd om redenen die niet te begrijpen zijn. Volgens Conrad was de deformatie van de schizofrene waan wel degelijk te begrijpen op basis van structuren die toegankelijk zijn voor het verstand. Hij beriep zich daarbij op een benadering vanuit de Gestalt-analyse.

Maar hij zette zich ook af tegen de existentialistische benadering van de schizofrenie, waarbij de waan in verband wordt gebracht met de levensloop en het zogeheten ‘levensontwerp’ van de patiënt.  Deze existentialistische visie werd na de oorlog vooral verwoord door de psychiater Ludwig Binswanger. Binswanger baseerde zijn theorie voornamelijk op de grondige analyse van één patiënt: Ellen West. Klaus Conrad daarentegen had de beschikking over een uitgebreid dossier van 107 gevalsbeschrijvingen die dateerden uit het jaar 1941-1942, toen hij als psychiater werkzaam was in een veldhospitaal van het Duitse leger.

Het existentialisme was als filosofische stroming toonaangevend in de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog. Het waren jaren van vertwijfeling. Alom was er sprake van wanhoop over het lot van de mens. De ruïnes van de oorlog en de dreiging van een atoomvernietiging maakte het leven ogenschijnlijk zinloos. Het was ook de tijd van het existentialisme. De existentie gaat aan de essentie vooraf, had Sartre beweerd. De mens moest zijn lot onder ogen zien, oprecht zijn en authentiek, afstand doen van het valse bewustzijn, la mauvaise foi.

Ieder mens was immers vrij en zelf verantwoordelijk voor de invulling van zijn eigen bestaan. Hij moest een ontwerp voor zijn leven kiezen. Daarmee kwam ook de schuld als existentieel thema opnieuw in beeld. Opnieuw, omdat na de dood van God het metafysisch systeem van schuld en boete voorgoed leek afgedaan. Existentiële verantwoordelijkheid betekende ook potentiële schuld. En omdat geen mens volmaakt is, is ieder mens in wezen schuldig. Een echte verlossing is niet mogelijk. De hel is altijd de ander.

De naoorlogse vertwijfeling die eigen was aan het existentialisme is in de golf van optimisme en voorspoed van de jaren zestig achter de horizon verdwenen. Eigenlijk is het thema van de existentiële vertwijfeling nooit meer echt teruggekomen, omdat het denken in termen van existentie, schuld en levensontwerp ook in de postmoderne tijd ver te zoeken was. Vrijheid werd voortaan niet meer in existentiële termen gedefinieerd. Vrijheid werd een modaliteit van het publieke domein, een functie van universele rechten. Vrijheid werd verbonden met een breed keuze-arsenaal van individuele levensstijlen en met de ogenschijnlijk grenzeloze ruimte tot individuele expressie en meningsuiting. Vrijheid raakte verweven met het fundamentele recht op oorspronkelijkheid en het kleine verschil van het eigene. De eigen vrijheid eindigt daar, waar die van de ander begint.

Met die pragmatische definitie ging een betekenislaag van het begrip vrijheid verloren. Die diepere betekenis dient zich pas aan in de existentiële ervaring van de vertwijfeling. Een mens is pas echt vrij, als hij wordt teruggeworpen op de bodem van zijn eigen bestaan en het fiasco dat hem bedreigt of overkomt onder ogen durft te zien. Leven is leren omgaan met de vertwijfeling, want je weet dat het hoe dan ook slecht afloopt. Hoe de mens zich ook indekt met schijnzekerheden of vastklampt aan illusoir geluk, hij wordt voortdurend meegesleept in een stroom, waarin hij elk houvast moet loslaten. Zelfs het begrijpen van je eigen leven biedt geen uitkomst. Of zoals Kierkegaard zei: ‘Het leven kan alleen achterwaarts begrepen worden, maar het moet voorwaarts worden geleefd.’

De laatste tijd lees ik veel over vertwijfeling. De coronacrisis in combinatie met een wereldbeeld dat gekenmerkt wordt door de dreiging van economsiche en ecologische catastrofes, maakt dat de vertwijfeling van de ene op de andere dag je eigen leven kan overrompelen. Vertwijfeling is de plotselinge gewaarwording dat de grond onder je voeten wegzakt. Waar je altijd op vertrouwd hebt is er plotseling niet meer.

Het leven dreigt dan opeens te ontaarden in een nachtmerrie van zinloosheid. Maar is dat ook echt vertwijfeling? Volgens Kierkegaard dient de vertwijfeling zich niet aan als een ‘leven in schijn’ opeens schipbreuk lijdt. Dan was de vertwijfeling er al eerder, zonder dat hij bewust werd ervaren. Aan de vlucht in de schijn – of dat nu geld is, maatschappelijke status of een ander paradijs van illusie  – gaat de ware vertwijfeling vooraf, dat wil zeggen: een basaal gevoel van twijfel over het leven zelf, een eindig leven dat leidt tot de dood en dat in wezen niet aanvaard wordt.

Vertwijfeling heeft een onvermoede relatie met schizofrenie. Onlangs las ik ziektegeschiedenis van Ellen West die al in de jaren tien van de vorige eeuw werd opgetekend door Binswanger en in 1944 voor het eerst in boekvorm werd uitgebracht. Het is een van de beroemdste casestudies uit de geschiedenis van de psychiatrie. Ellen West was een zeer begaafde, gepassioneerde, zelfbewuste en kritische vrouw, die op haar 33ste jaar – na een ellendig leven dat zich van crisis naar crisis had voortgesleept – bij Binswanger in de inrichting werd opgenomen.

Haar naam was een pseudoniem voor een onbekende vrouw, die waarschijnlijk de dochter was van een rijke Amerikaan die in Europa was beland. Ze leed aan anorexia (dwangmatig vasten) dat voortdurend werd afgewisseld door boulimia (vraatzucht), maar vooral ook aan een onweerstaanbare drang tot zelfvernietiging die uiteindelijk ook leidde tot haar suïcide, kort na haar opname.

De diagnose van Binswanger luidde echter anders. Hij zag in haar een typisch geval van schizofrenie (schizofrenie simplex). Vanuit zijn existentialistische benadering van de psychiatrie, de Daseinsanalyse, zocht Binswanger naar het specifieke levensontwerp van deze patiënt. Wat was haar eigen keuze geweest in haar specifieke ‘geworpenheid in het bestaan’, een term die hij ontleend had aan Heidegger. Elk mens is buiten zijn wil om in zijn bestaan geworpen. Hij ontdekt zijn eigenheid in zichzelf in en zijn eigen levenssituatie: zijn Umwelt, Mitwelt en Eigenwelt. Van daaruit ontwikkelt zich zijn specifieke levensontwerp dat zich uitrolt in de biografie van een voortdurende strijd tussen een gevoel van gebondenheid aan zijn voorbestemde situatie en de drang om daar bovenuit te komen.

Volgens Binswanger moet de mens zichzelf voortdurend transcenderen, dat wil zeggen, hij moet zichzelf overstijgen en zich openstellen voor een onbekende toekomst met een telkens wijkend perspectief. De eerste misinterpretaties van de werkelijkheid bij de doorbraak schizofrenie duiden op een onvermogen om de eigen levenservaring te overstijgen. De patiënt zit vast in een kokerblik die bepaald wordt door zijn eigen fixatie op het heden en het als beklemmend ervaren levensontwerp. Hij is dan onmachtig om zijn momentane ervaringen nog los te weken uit het hier en nu en in een bredere context te plaatsen.

Daardoor wordt hij overspoeld door een voortdurend veranderende ervaringshorizon. Hij raakt op drift in de levensstroom van het zijn in de tijd en lijdt tenslotte schipbreuk. De strijd om zich aan het  levensontwerp te ontworstelen wordt opgegeven. De schizofrenie is een vlucht vooruit, een onmogelijke uitweg uit de fuik waarin het leven is vastgelopen.

Bij Ellen West diende deze innerlijke strijd zich aan rond haar 20ste jaar in een elementair conflict. Zij nam opeens geen genoegen met zichzelf en met haar leven zoals ze het aantrof, en trachtte daar op een radicale wijze aan te ontsnappen. Plotseling werd zij bevangen door de pure angst van het in de wereld zijn, dat wil zeggen, een wereld die onvolmaakt is. In die vertwijfeling splitst haar wereldbeeld zich uiteen in enerzijds een etherisch ideaal van totale lichaamloosheid en spiritualiteit en anderzijds een jammerlijk gekluisterd zijn aan de aardse wereld van lichaam, vlees, eten, ziekte, verval en dood.

Die  plotselinge hang naar het absolute, die voortkomt uit een vroege ervaring van vertwijfeling, is volgens Binswanger eigen aan de schizofrenie. Het is dan het één of het ander, alles of niets, een tussenweg is er niet meer. Aut Caesar, aut nihil was dan ook het levensmotto van Ellen West. Of beter gezegd, haar doodsmotto, dat haar onherroepelijk voortsleepte naar haar tragisch levenseinde.

Haar zelfgekozen dood was volgens Binswanger een keuze die eigen was aan haar levensontwerp, een daad van existentiële authenticiteit. Zij had de suïcide als levensstijl gekozen. Ellen West leed aan de ‘ziekte tot de dood’, een ziekte van het bestaan zelf, die in de moderne tijd is opgekomen en die door Kierkegaard wellicht voor het eerst is beschreven in zijn magistrale boek over de vertwijfeling, De ziekte tot de dood (1849). Ellen West was een begaafd dichteres. In de beschrijving van haar ziektegeschiedenis, die in de optiek van Binswanger per definitie samen moest vallen met haar levensgeschiedenis, nam hij ook een aantal van haar gedichten op, waaronder dit:

Ik zou willen sterven zoals de vogel sterft
Die zijn keel verscheurt met jubelend gezang
Niet leven wil ik zoals de aardworm leeft.
Niet oud en lelijk worden, uitgeblust en dom!
Nee, voelen wil ik, hoe mijn krachten ontvlammen,
En verbranden wil ik in mijn eigen, laaiende vuur
(..)
Wee mij, wee mij
De aarde draagt het koren,
Maar ik,
Ik ben onvruchtbaar,
Een weggeworpen schaal,
Gebarsten, niet meer bruikbaar,
Een waardeloze huls
Schepper, Schepper
Neem mij weer terug!
Schep mij een tweede maal
En schep mij beter!

Laat een reactie achter

(verplicht)

(verplicht, wordt nooit weergegeven)