Op zoek naar de leegte
There are women for whom it holds that, in order to be allowed to fuck them freely and repeatedly, one would be ready to calmly observe one’s own wife and small child drowning in cold water.’
Met deze ijzingwekkende eerste zin van zijn roman veroorzaakte een Engelse schrijver in de jaren negentig een klein schandaal. De Sloveense filosoof Slavoi Žižek noemt dit voorbeeld in zijn boek The puppet and the dwarf, the perverse core of christianity (2003). Hij bestempelt de houding van volledige overgave, die in deze zin wordt verwoord, als de extreme formulering van de religieuze status van de seksuele extase. Al was het dan literaire verbeelding en geen werkelijkheid, deze schrijver was ‘in search of the miraculous‘, zij het meer op de wijze van Bataille dan van Christus.
De religieus-seksuele extase, die hij beschreef, was volslagen a-moreel, maar wat heeft literatuur met de moraal van doen? Wat had Christus met de moraal te maken, toen hij zijn leerlingen opriep om vrouw en kinderen te verlaten? Waar ligt de grens tussen werkelijkheid en fictie, tussen kunst, religie en geweld? In de ogen van de Romeinen was Christus een potentiële zelfmoordterrorist die terecht gekruisigd werd. Grote kunstenaars, terroristen en godsdienstfanaten zijn uit misschien wel hetzelfde hout gesneden. Voor hun ideaal doen ze alles. Ze gaan op zoek het wonderbaarlijke, desnoods met een doodsprong in het absolute. Een kunstenaar is een onmenselijk mens.
Het stellen van hoogste ideaal valt samen met het veronachtzamen van de dood. Maar geldt dat verheven ideaal wel voor een kunstenaar? Anders gezegd, zijn er kunstenaars die hun eigen leven hebben willen opofferen voor de kunst? Vereist het kunstenaarschap ook zoiets als deze ultieme moed? G.K. Chesterton heeft ooit de paradox van de moed als volgt omschreven: ‘a strong desire for living with a strange careless about dying.’ Ik denk dat in het rijtje godsdienstfanaat en zelfmoordterrorist de kunstenaar op een treetje lager staat in de hiërarchie. Maar ook hier zijn er uiteraard uitzonderingen. Neem alleen al Bas Jan Ader die met zijn zeereis In Search of the Miraculous een subliem kunstwerk realiseerde, maar daarbij wel een vrijwel zekere dood tegemoet ging.
En wat te denken van de Japanse schrijver Yukio Mishima. In 1970 pleegde hij op rituele wijze zelfmoord volgens de oude Japanse mores van de Samurai, door eerst een dood-gedicht te schrijven en vervolgens met een zwaard de hand aan zichzelf te slaan. Mishima was fel gekant tegen de ondergang van oude Japanse cultuur. Hoe onbaatzuchtig is de zelfverkozen dood? Zelfmoord kan een ultiem kunstwerk zijn en er zijn kunstenaars die zelfmoord plegen om daarmee verzekerd te zijn van eeuwige roem.
In zijn beroemde boek over de zelfmoord De mythe van Sisyphus (1942) noemt Albert Camus de filosoof Jules Lequier, geboren in 1814, die in 1862 bij Plérin de zee in zwom en niet terugkwam, en waarvan men aannam dat hij de dood zocht om zijn roem veilig te stellen. Ook maakt hij gewag van een zekere Peregrinos die vanwege zijn legendarische zelfmoord in het oude Griekenland ook nu nog in een legende voortleeft. Deze cynische filosoof kondigde zonder enig aanwijsbaar motief zijn eigen zelfmoord aan, die hij bij de eerstvolgende Spelen in Olympia ten uitvoer zou brengen. Daar voegde hij wat je noemt de daad bij het woord. Nadat hij zijn eigen begrafenisrede had uitgesproken, stak hij zichzelf in brand. Camus noemt ook een eigentijds navolger van Peregrinos, een Franse schrijver, die na de voltooiing van zijn eerste boek zelfmoord pleegde, om de aandacht op zijn werk te vestigen. Die aandacht werd inderdaad gewekt, maar het boek werd al gauw vergeten.
Grote kunstenaars kiezen voor de kunst, en laten – als er het echt op aan komt – desnoods vrouw en kinderen daarvoor in de steek. En toch, een hoge mate van narcisme mag dan een voorwaarde zijn voor het grote kunstenaarschap, het zijn alleen de allergrootste kunstenaars die de diepte van het menselijk bestaan daadwerkelijk weten te peilen. Dat is de paradox van het kunstenaarschap: op het toppunt van het onmenselijke wordt de kunstenaar bij uitstek menselijk. Picasso was een onmenselijk mens, en daarom als kunstenaar het prototype van de moderne mens. Een echt goed kunstenaar moet wreed en rücksichtlos kunnen zijn. Hij moet alles veronachtzamen, zelfs de dood.
De totale overgave kent geen bedenkingen. Het is alles of niets. De dood of niet de dood. Maar waar liggen de grenzen tussen kunst, religie en geweld? Grote kunstenaars, terroristen en godsdienstfanaten zijn misschien wel uit het zelfde hout gesneden. Alle drie hanteren vormen van geweld, symbolisch geweld, systematisch geweld of fysiek geweld. Alle drie hebben ook een relatie met de dood die om een onvoorwaardelijk antwoord vraagt. Voor hun ideaal doen ze alles. Ze gaan op zoek het wonderbaarlijke dat ze tot elke prijs willen bereiken, desnoods in de dood. Ze willen de ultieme grens overschrijden. Ze willen de schijn doorbreken, het noodlot tarten, het noodlot wórden. Desnoods met een sprong in het absolute. Een sprong in de dood.
Het veronachtzamen van de dood is het uiterste wat een mens kan bereiken. Het is het sublieme en het onmenselijke. Het is menselijker dan de mens en echter dan echt. Het is de realiteit in optima forma. De dood die geen dood meer is. Het is het hoogste en het diepste tegelijk, even verschrikkelijk als God zelf, als er tenminste zoiets als ‘God’ mocht bestaan. En mocht Hij niet bestaan, dan is de immense leegte die Hij heeft achtergelaten wellicht nog verschrikkelijker dan een bestaande God ooit kan zijn. Het verlangen blijft bestaan, ook al is er alleen maar leegte. Zoals Thomas van Aquino ooit zei: ‘Elk verstand verlangt van nature Gods aard te zien.’
Het project In search of the miraculous van Bas Jan Ader had een sterk mythisch karakter. Het is mythe van de kunstenaar die in zijn eigen werk ten ondergaat. Deze mythe is diep romantisch. Het is het verhaal van de held die springt in de vulkaan. Het verhaal van Empedocles dat Hölderlin inspireerde. De held die even dacht dat hij een god was. De roep van de onsterfelijkheid, de sprong in de krater van de Etna, waar alleen de schoenen van de held weer werden uitgespuwd. De angst voor het goddelijke, de Timor Domini, de angst ook voor het numineuze dat tevens een onweerstaanbare aantrekkingskracht uitoefent op de mysticus. De vlinder die verbrandt in het licht. Het verlangen om de verdrinken in het oneindige. Het is het verhaal ook van de dichter die wegzwemt in de zee en op deze wijze één wordt met natuur en universum. Het is de dood als artistieke voleinding van de kunst. Zelfdestructie als toppunt van spiritualiteit.
Die mythe is in feite de diepste onderlegger van de romantische orde, waarin we nog altijd gevangen zitten. In de conceptuele kunst van de jaren ‘68-‘75 kwam die romantische spiritualiteit nog één keer tot bloei. Bas Jan Ader was misschien wel de meest sublieme en ook tragische laatbloeier van deze stroming. Daarna begon het heimwee. Het tijdperk van het erna, het geweest zijn. Het post-modernisme. De tragische ondergang van Bas Jan Ader in zijn project In search of the miraculous is het hoogtepunt en tegelijk ook het breekpunt geweest van de moderniteit. Het was het ultieme bewijs van de onmogelijkheid om het sublieme in het hier en nu te beleven.
Er zijn verbanden te leggen tussen thema van ‘de val‘ in het werk van Bas Jan Ader en zijn jeugd in het Groninger Beerta, met name met dood van zijn vader die omkwam als verzetsheld in de oorlog. Deze traumatische jeugd heeft zijn sporen nagelaten in het werk. Maar daarnaast voegt dit werk zich naadloos in de spirituele traditie van het modernisme. De kunst biedt troost als nooit tevoren, zoals ooit Christus dat gedaan heeft.
Kunst is geloof en geloven deed je bij uitstek in de kerk van de moderne kunst. De globalisering mag dan het decor van de kunstwereld ingrijpend veranderd hebben, de kerk van de beeldende kunst bloeit nog altijd en misschien nog wel meer dan ooit tevoren. Hoe je het ook wendt of keert, kunst is en blijft een vorm van mystiek. We zijn nog altijd gegijzeld door de dwingende gedachte dat de kunst volledig vrij moet zijn binnen haar eigen, quasi-religieuze domein, waarin zij voor burgers met goede smaak schoonheid en troost kan bieden.
Deze onvernietigbare religieuze kern van de in oorsprong romantische kunst is in de twintigste eeuw met de komst van abstractie en formalisering alleen nog maar krachtiger geworden. De romantische ironie heeft daar niets aan kunnen veranderen. De mystiek heeft zelfs het postmodernisme overleefd, omdat kunst immuun is geworden voor ironie, die de mystieke kern van de kunst juist resistent heeft gemaakt tegen elke vorm van ontmythologisering. Wie de mythe wil onttakelen draagt alleen maar bij aan het voortbestaan van de mythe. Wie de mythe van de kunst ironiseert is in wezen een fanatiek gelovige van het mystieke geheim dat ‘kunst’ heet.
De Romantiek heeft de religie ooit omgesmeed tot een esthetische vorm van mystiek die voortleeft tot in de kunst van vandaag. In het hart van de moderniteit heerst de stilte, de leegte, het gat van de tragisch afwezige God, die zich heeft teruggetrokken om de nieuwe wereld mogelijk te maken. De mystieke theorie van de leegte in de moderne kunst is met name door Joodse denkers in de steigers gezet. Clement Greenberg, Meyer Schapiro en Hans Jaffé waren ieder op hun eigen wijze schatplichtig aan de Joodse mystiek van de gebroken wereld die de sporen draagt van een afwezige God.