‘En het gebeurde, als zij voortgingen, gaande en sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige paarden, die tussen hen beiden scheiding maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel.’
Dat is nog eens taal waarvoor je capituleert. Bijbelse taal die grenst aan de wartaal, maar die voor iedereen verstaanbaar is. Het is ook taal op de grens van leven en dood. Wie wil er zo niet sterven door letterlijk de hemel te bestormen in een vurige wagen met vurige paarden en ook nog in een onweder? Die taal bestaat niet meer. Dit soort woorden is zelf gestorven. God is een woord van drie letters geworden. Niet meer en niet minder
Ooit bestond er een dichterlijk mythische voorstellingswijze van de taal waar de religie patent op had. In de moderne tijd is dat vermogen verloren gegaan. De taal van de verbeelding was ooit niet alleen maar een taal van verzinsels, maar kon ook waarheden aan het licht brengen waar de ratio geen toegang toe heeft. Jung sprak in dit verband over ‘de transcendente functie’ die eigen is aan ‘de actieve imaginatie’ Dat was een vermogen dat de geest kan terugbrengen naar de oude grondlagen van de ziel. Ignatius van Loyola had ooit de ‘de geestelijke oefening’ bedacht om met de ogen van de verbeelding de breedte en de diepte van de hel te aanschouwen. Kom daar vandaag nog eens om. We hebben alleen nog Netflix voor al dit soort geestelijke oefeningen.
Maar niet alleen de taal van de imaginatie, ook de vloeiende overgang tussen taal en wartaal, die in de Bijbelse taal nog herkenbaar was, is weggevallen. Taal en wartaal hebben nieuwe registers gekregen. Het gesticht werd een therapeutische gemeenschap voor intramurale zorg en het klooster een spiritueel congrescentrum met een gericht aanbod op de markt van welzijn en geluk. Maar wat viel er tussen wal en schip? Met de secularisering brak er tijd aan waarin niet langer de seksualiteit, maar juist de religie verdrongen zou gaan worden. Een tijd waarin godsdienst voorgoed als een bijverschijnsel van de drift zou worden beschouwd en de bevrijde seksualiteit zich ging ontwikkelen van een geheiligd sacrament van de liefde, dat omgeven was met remmingen en taboes, tot een weldadige ontlading van lichamelijke en geestelijke spanningen in tijden van het spektakel.
Zo leidde het proces van de snelle ontzuiling en radicale secularisering tot een nieuwe wereld zonder God, waarin een oude kwaal terugkeerde in een tegengestelde gedaante. De toekomst van de religie werd de toekomst van de psychiatrie zoals Foucault heeft beweerd. De westerse psychiatrie werd de erfgenaam van de Kerk als het gaat om de zorg van geesteszieken met hun onverstaanbare wartaal.
Woorden zitten vastgekleefd aan dingen in de wereld. Misschien zijn ze die dingen wel. Maar zijn de taalverbindingen van het gezond verstand niet even denkbeeldig als de nieuwe relaties die het bewustzijn creëert in een psychotische toestand? Is de grammatica van de waanzin soms verwant aan de grammatica van de religie en de mystiek? De Tractatus van Wittgenstein is een boek dat gaat over de grenzen van de taal en volgens menigeen ook over mystiek. Maar voor wie die grenzen van de taal in beeld wil krijgen serveert Wittgenstein vooral raadselachtige stellingen, zoals deze: ‘Das Rätsel gibt es nicht’.
Evenals taal wordt geloof gedragen door de eerste verlangens die zich hechten aan de dingen, door een herbeleving ook van het vroegste beeld dat het kind zich vormt van de ouderen om zich heen. Anderzijds zijn waan en geloof aan elkaar verwant, omdat beide systemen beelden creëren die niet met het gezonde verstand te rijmen zijn. Die verwarring tussen waan en werkelijkheid, tussen geloof en ongeloof, is voor mij nooit geheel verdwenen, zeker niet als het gaat om vreemde herinneringen aan mijn pubertijd, vooral die periode rond mijn achttiende jaar toen ik van de ene op de andere dag profetische taal begon uit te staan. Ik werd letterlijk gek in de jaren zestig. Maar gek worden is zo oud als de wereld.
Zo’n tweeduizend jaar geleden was gek zijn heel gewoon. Als je gek was hadden kwade geesten je geest in bezit genomen. Jezus was voor alles een exorcist, een psychiater op tournee in Galilea. Hij wist de kwade geesten bij de psychotici van die tijd te bedwingen en uit de drijven. Mensen spraken toen ook wel eens in tongen, een soort trance waarin de orakelende psychoot avant la lettre een waanzinnige wartaal uitsloeg, een begenadigde toestand van de geest die ook heilzaam kon zijn, omdat de waarheid daarmee naar boven kwam en het kwaad zichtbaar werd.
Soms zelfs was in die wartaal een diepere zin te ontdekken, een voorspelling of een waarschuwing. Het warrig spreken in trance is een verschijnsel dat ook bij hedendaagse psychotici voorkomt. Zelf heb ik – voor zover ik weet – nooit wartaal uitgeslagen, maar ik ben wel eens, al sprekend in het openbaar, in trance geraakt en heb zo een zaal met toehoorders een half uur lang in vervoering toegesproken. Mijn woorden sloegen op hol en je kon een speld horen vallen. Een week later lag ik onder een spanlaken in een isoleercel.
Filosofisch gezien is er iets raars aan de hand als de taal op deze wijze gaat vliegen. Bij de taal die op hol slaat spreekt de taal zelf, ogenschijnlijk zonder subject, zodat een direct contact mogelijk wordt met het mysterie, het numineuze. Begenadigde wartaal is een categorische transformatie van het spreken zelf. Heidegger spreekt over ‘Die sprache spricht’. Ik kan me niet herinneren dat Heidegger ooit over begenadigde wartaal heeft geschreven. Het gaat bij hem om de functie van de taal en het spreken. Bij Heidegger blijven de woorden overeind, al krijgen ze als het ware een boventoon.
Bij het spreken in trance is er van de reguliere betekenis van woorden geen sprake meer. De taal zelf neemt het heft in handen. Maar wat is een taal zonder betekenis? Taal is communicatie tussen een ‘zender’ en een ‘ontvanger’. Maar in de staat van vervoering communiceert er iets anders. Alles communiceert. Zelfs iets wat niet te benoemen valt. Iets wat de taal te buiten en te boven gaat. Is een dergelijk begenadigd spreken nog mogelijk, behalve dan in de waanzin?
Heidegger dacht na over het sterven van de taal. De taal is niet meer het medium waarin het heilige zich tegenwoordig kan stellen. De taal als neutraal en objectief communicatiemedium is zijn geheiligde rituele functie kwijtgeraakt. De oorsprong van de taal was magisch en verbonden met ritueel en religie. De betekenis van de taal was een oorspronkelijk zich tekenen in de wereld, een uitstaan in de wereld, en in die zin zuiver spiritueel van aard. De rituele taal hoeft ook niet in zijn betekenis begrepen te worden. De woorden zijn in feite klanken, zoals ook het Gregoriaans in de katholieke Mis voor de gelovige in feite een rituele communicatie is. In het ritueel spreekt dus de taal en niet de woorden.
De betekenis van het ritueel is dat de taal zelf spreekt. Die taal hoef je niet woordelijk te verstaan. Sterker nog, zodra je de woorden zou gaan verstaan, is het mysterie verdwenen. Vandaar ook het fiasco van de katholieke liturgie-vernieuwing in de jaren zestig, die het Gregoriaans wilde vervangen door de volkstaal. Maar er nog iets dat hier ogenschijnlijk haaks op staat. Het christendom heeft van oudsher niets met taal die zich alleen als begenadigde wartaal manifesteert. Paulus waarschuwde uitdrukkelijk voor het op hol slaan van de taal. Het christendom heeft in die zin niets met de waanzin van doen. In zijn eerste brief aan de Korinthiërs (14: 23-25) schreef Paulus:.
‘Jaag de liefde na en streef naar de gaven van de Geest, vooral naar die van de profetie. Iemand die in klanktaal spreekt, spreekt niet tot mensen maar alleen tot God. Niemand kan hem verstaan, want door toedoen van de Geest spreekt hij onbegrijpelijke taal. Maar iemand die profeteert spreekt tot mensen, en wat hij zegt is opbouwend, troostend en bemoedigend. Iemand die in klanktaal spreekt is daar alleen zelf bij gebaat; iemand die profeteert doet dat ten bate van de gemeente. Ik zou willen dat u allen in klanktaal kon spreken, maar ik wil nog liever dat u profeteert. Iemand die profeteert is nuttiger dan iemand die in klanktaal spreekt, tenzij hij uitlegt wat hij zegt, zodat de gemeente er baat bij heeft.’
Kennelijk werd er in die tijd nog al eens in tongen gesproken. ‘Lallen’ zo noemen we dat tegenwoordig. De officiële naam voor dit wonderlijke fenomeen is glossolalie of glossolalia. Het woord is afkomstig van het Griekse γλωσσα (glossa – taal, tong) en λαλειν (lalein – spreken), zo lees ik op Wikipedia. Wie zo spreekt in wartaal is voor de ander niet te volgen en dat vond Paulus niet goed. De boodschap, de kerygma, moet natuurlijk wel begrijpelijk zijn. Als je lalt heb je geen boodschap, en toch is dat nog maar de vraag, Ook al is er geen touw aan vast te knopen, het zou kunnen dat er een bepaalde structuur zit in de kolder die ontsnapt aan het gedruis van je mond.
Method in madness, zoals Skakespeare zei. Ook orakeltaal mag dan als onzin klinken, voor wie goed luistert zit er een systeem in, al is de structuur van dit soort taaluitingen mogelijk niet te herleiden tot de reguliere syntaxis. En trouwens, elke taal kent zijn eigen gelal. Een Chinese lalt anders dan een Fransman. En Hollanders lallen anders dan Friezen. Wie wartaal spreekt is geestelijk ziek, zo beweren psychiaters. Maar is dat wel zo? ‘Er is niets tegen geouwehoer’, zei Gerard Reve,’ als er maar Gods zegen op rust’.
Ook de taal van de waanzin is vaak diep religieus. Glossolalie en echolalie zijn gesneden koek voor een psychoticus. Maar kan de waanzin ook gezegende taal voortbrengen? Zoiets als de Bergrede? In zijn boek Varieties of religious experience (1902) heeft William James erop gewezen dat vele religieus begaafden vaak een excentriek leven leidden. Zij waren allesbehalve geestelijk normaal. Zo schreef hij:
‘In sterkere mate dan andere genieën zijn religieuze leiders bezocht door abnormale psychische verschijnselen. Zonder uitzondering waren zij lieden met een verhoogde emotionele gevoeligheid. Dikwijls was hun innerlijk leven onharmonisch en kenden zij tijden van melancholie. Zij kenden geen maat en hadden te lijden onder obsessies en idées fixes; niet zelden raakten zij in trance, hoorden stemmen, hadden visioenen, kortom, toonden allerlei verschijnselen die wij gewoonlijk pathologisch noemen.’
Kortom, wartaal is vaak zo gek nog niet. In het gelal heeft de taal een transformatie ondergaan. En zoals in de taalkunde wordt gesproken over een ‘transformationeel-generatieve grammatica’, zo heeft ook het religieuze genie zijn eigen formatieve regels in de hersenen, waarmee hij profetische taal genereert. Zo kan de gedachte ontstaan dat de grammatica van de profeet en die van de gek wellicht verwante registers hebben.