Schrijven in tijden van corona

De ontkerkelijkte samenleving heeft zich losgemaakt van dat hemels perspectief, dat vooral zou uitnodigen tot formele deugdzaamheid. Tot hypocrisie dus. Of tot het hanteren van dubbele standaarden. Toch geldt het leven op aarde als zaligmaker. Het leven is niet langer het voorportaal van de hemel, maar een doel op zichzelf. Het devies memento mori (‘gedenk te sterven’) heeft moeten wijken voor het levensmotto carpe diem (‘pluk de dag’). (…)

Zelfs de moderne uitvaart staat meer in het teken van carpe diem dan van memento mori. De enige rol die hierin vaak voor geestelijken is weggelegd, is die van ceremoniemeester. Niet die van de grote verhalenverteller die, zoals wijlen dominee Nico ter Linden het uitdrukte, op basis van ‘het mooiste script ter wereld’ leven en dood met elkaar weet te verzoenen. Vaak krijgen predikanten die een uitvaart verzorgen zelfs het verzoek om het níét over God te hebben. Want de overledene had het ook nooit over God.

Dat schrijft Sander van Walsum in een fraai artikel dat afgelopen zaterdag verscheen in de weekendbijlage van De Volkskrant. De dood verdient een plek in ons leven, zo luidt de titel. Het betoog gaat over de verschraling van ervaringen en de rituelen rondom de dood in deze seculiere tijd. De dood in tijden van corona was voor hem de aanleiding voor het schijven van dit artikel. Zo stelt van Walsum: ‘Vóór corona werd al het moois in het leven geschaard onder het motto ‘pluk de dag’. Zo achten we de sluiting van een wankel huwelijk belangrijker dan een mooi levenseinde.’

Juist in tijden corona moeten we rouwen onder een lege hemel. Dat was ook het thema van mijn boek Het virus van de melancholie, waaraan ik direct na het uitbreken van de coronacrisis begon te schrijven en dat in november j.l. verscheen. Wij zijn nu drie maanden verder en het is opmerkelijk hoe weinig zichtbaar mijn boek tot nog toe in de media is geweest, terwijl mijn uitgever alle landelijke en regionale media een recensie-exemplaar heeft toegestuurd.

Alleen Omrop Fryslân besteedde er aandacht aan. De overige media – zowel regionaal als landelijk – zwijgen tot nog toe in alle talen. Of het boek wordt over het hoofd gezien. Dat kan. Het zijn rare tijden, deze tijden van corona met al dat thuiswerken en online vergaderen. Ook Kirsten van Santen noemde mijn boek niet in een uitgebreid artikel van vorige week donderdag in de Leeuwarder Courant: Schrijvers en dichters in de pandemie: hoe beïnvloedt het coronavirus de letteren in het Noorden?

Misschien ben ik niet noordelijk genoeg. Misschien niet Fries genoeg. Misschien ben ik niet genoeg een schrijver? Zeven boeken gepubliceerd inmiddels, dat wel. Dus wanneer ben je een schrijver? Ik heb Kirsten van Santen een mailtje gestuurd. Maar ze reageert niet. Ook niet in het Fries.

Wat blijkt uit haar artikel is het volgende. Hoewel er landelijk al verscheidene corona-werken zijn verschenen, zoals de Corona-kronieken van Ilja Leonard Pfeiffer ( ja ja, dat is een echte schrijver!) en de roman Quarantaine van de taalkundige en cabaretier Wim Daniëls (is dat een schrijver?) blijken schrijvers tot nog toe moeite te hebben met dit thema, en vooral in het Noorden zou deze tendens te merken zijn. Om over Friese schrijvers maar te zwijgen. Kirsten van Santen schrijft (want Kirsten kan schrijven) :

Huidhonger, hamsteren en online vergaderen, het kan haast niet anders dat corona de Nederlandse letteren binnensluipt. Toch aarzelen schrijvers, het zijn weliswaar interessante tijden, maar het is nog maar de vraag hoe hoe interessant het virus literair is.

Ach ja, zou Camus dat ook hebben gedacht, toen hij La Peste schreef? Nu is mijn boek geen literatuur, maar wel een filosofisch essay. En ook de literatuur zelf komt uitgebreid aan bod in Het virus van de melancholie, onder meer in de bespreking van werk van Vestdijk en Camus, maar ook in het onderwerp ‘rouw in de naoorlogse literatuur’.

De povere aandacht vanuit de media voor mijn boek staat in schril contrast met een reeks positieve reacties die ik inmiddels van vrienden, maar ook van – voor mij onbekende – lezers heb mogen ontvangen. Ik heb dan ook zeker geen last van melancholie vanwege te weinig aandacht voor Het virus van de melancholie. Integendeel, ik ben een positief ingesteld mens en ik verwacht altijd het onverwachte. ‘We gaan de goede tijden tegemoet’, zo luidde het levensmotto van mijn moeder. En daar sluit ik mij bij aan, ook – en misschien wel bij uitstek – in deze tijden van corona.

Hoe dan ook, ik ga door met schrijven. Corona of geen corona. Ik blijf schrijven tot de dood er op volgt. Overigens sluit het artikel van Sander van Walsum in de Volkskrant – De dood verdient een plek in ons leven – wel heel nauw aan bij de thematiek van mijn boek. Vandaar vandaag op mijn blog een passage uit het Het virus van de melancholie.

***

We schrijven maart 2020. De coronacrisis brak uit. In veel commentaren op de gevolgen van de corona-crisis kwam de vraag naar voren hoe het mogelijk is dat we een catastrofe nodig hebben om de kwalijke kenmerken van de huidige maatschappij onder ogen te kunnen zien. Bij mij spitste die vraag zich toe op mijn eigen leven. Hoe is het mogelijk dat de coronacrisis mij terugwierp op wat de rouw voor mij betekend had? Er diende zich een wonderlijke parallel aan tussen deze pandemie en de rouw. Alsof ook de psychologische impact van de coronacrisis de achtereenvolgende fasen van de rouw vertoonde die in alle handboeken over de rouw worden opgesomd: ontkenning, marchanderen, woede, verdriet, aanvaarding. 

Er was iets waardoor deze crisis bij mij een herinnering opriep. Er leek iets verloren gegaan, een verlies dat gepaard ging met rouwgevoelens. Het was het virus van de melancholie. Het corona-virus was overal en maakte iedereen gelijk. In tegenstelling tot het hiërarchische en gecentraliseerde denken, was er plotseling ook iets nieuws ontstaan: een wijze van denken zonder centrum. Onontkoombaar ontstond het besef dat wereldwijd alles met alles te maken heeft. Ik realiseerde mij dat de gevolgen van deze pandemie holistisch van aard zijn. Het is niet de mens die vanuit zijn centrum stuurt en bestuurt, maar een ongrijpbaar virus op de grens van leven en niet-leven, dat de mensheid als een wereldwijd web van organismen besmet en met de dood kan bedreigen. 

Ik vroeg mij af wat een virus eigenlijk is en wat het verschil is tussen dode materie en de eerste vormen van leven. En terwijl ik mij meer en meer verdiepte in dit soort zaken die mij tot nog toe vreemd waren, ging het mij stilaan duizelen. Allerlei grenzen gingen vervagen. Zo zag ik zelfs de grenzen wegvallen tussen menselijk en niet-menselijk, tussen lichaam en geest, tussen subject en object, en uiteindelijk zelfs de grens tussen de natuur en het onbenoembare dat zich overal daarin schuilhoudt en de natuur al of of niet te boven of te buiten gaat. 

Het coronavirus bracht mij een grenzeloos gevoel van verbondenheid met alles, zelfs met de – al of niet – dode materie. Het versterkte ook mijn ecologische bewuszijn. Dat alles deed me beseffen dat in de wetenschap al eens eerder sprake is geweest van een ander format, kader of perspectief. Dat is het denken over levende of complex-dynamische systemen. Zou het mogelijk zijn, zo vroeg ik mij af, om ook de rouw en de melancholie in een ander format te gaan zien? Meer holistisch, als deel van een golfslag in een veel groter geheel. 

Ook in dat kader bezien hebben de uiteenlopende vormen van melancholie wellicht meer gemeen dan de verschillen in oorzaak of herkomst doen vermoeden. Elke vorm van melancholie is onderhevig aan een golfslag in de tijd. Melancholie maakt deel uit van een ecologie van het bestaan die breder is dan de geïsoleerde termen van het menselijk subject. De melancholie is nooit een statische gemoedstoestand, maar vertoont telkens weer een dynamiek, een getij als eb en vloed in de zee van leven, die al het levende – en misschien zelfs al het dode – met elkaar verbindt. 

Inmiddels was er in mijn eigen leven veel veranderd. Al eerder was ik weer gaan schrijven, maar alles waar ik aan begon bleef steken in een eerste begin. De corona-pandemie bracht dit schrijfproces opnieuw in beweging. Andere tijden creëerden voor mij een ander perspectief om terug te zien op een periode van rouw. Het leek of alles was veranderd, de manier waaróp ik naar de dingen keek. De coronacrisis bracht mij tot het inzicht dat er in de rouw niet alleen sprake is van een verlies, maar ook van een winst. Er ontstaan nieuwe inzichten. Teksten die ik tot dan toe meende te kunnen doorgronden, ging ik opeens anders lezen. Dat betrof met name het werk van Vestdijk en Camus.