In de jaren zestig was er in Nederland sprake van een groeiend spanningsveld tussen de kerkelijke moraal en een voortschrijdend inzicht op terreinen als psychologie, psychiatrie en sociologie. De bemoeienis van katholieke wetenschappers met de geloofsleer en de moraal was een typisch Nederlands fenomeen, dat zich na de oorlog in steeds sterkere mate manifesteerde. In de menswetenschappen werd ook door katholieken gezocht naar een ‘nieuw ontwerp voor de mens’, totdat de Angelsaksische filosofie met zijn strenge methodische beperkingen het tij deed keren.
Na de oorlog vinden de zogeheten ‘geestelijke bevrijders’ van de katholieke gezondheidszorg een pioniersfunctie vervullen in de op de drift geraakte emancipatie van de katholieke zuil, een proces dat zich opeens op een veel breder maatschappelijk terrein aandiende en niet alleen de traditionele opvattingen over het gezag, maar ook de seksuele moraal snel deden veranderen. De beeldbuis werd het medium bij uitstek waar deze strijd werd uitgevochten. De ‘beeldenstrijd’ van de bevrijding ging gelijk op met de ‘beeldreligie’ van een nieuw medium, dat in het Gooi opeens voor onvermoede persoonlijkheden een onaantastbaar aureool wist te creëren.
‘Gij zult geen ander tijdverdrijf kennen dan het kijkbedrijf,’ zei Peter Lohr in de geruchtmakende satire ‘Beeldreligie’ in het programma Zo is het toevallig ook nog eens een keer van 4 januari 1964. ‘Gij zult de knop geenszins omdraaien, want dit is Het Beeld een gruwel.’ Dankzij dat nieuwe, haast magische medium was Kees Trimbos een charismatisch spreker geworden, die werd gezien en gehoord in elke Hollandse huiskamer, waar hij – evenals bisschop Bekkers dat deed vanuit kerkelijk perspectief – de gelovigen geruststelde vanuit het gezag van de geestelijke gezondheidszorg. Seks was niet per definitie zondig, zo luidde de telkens herhaalde mantra. Zelfs homoseksualiteit was dat niet, al had Paulus dan wat anders beweerd in die akelige passage in zijn ‘Brief aan de Korintiërs’, waarin ‘hoerenlopers, afgodendienaars, knapenschenners, gierigaards, dronkaards, las- teraars en oplichters’ op één hoop worden gegooid. Zij zouden het Koninkrijk Gods niet erven.
In deze tijden van corona, waarin het verlangen naar ‘het oude normaal’ een nieuwe moraal heeft voortgebracht die niet langer door geestelijken vanaf de kansel maar door politici op persconferenties verkondigd wordt, is de satire ver te zoeken. Waar blijft een nieuwe uitzending over de ‘Beeldreligie van de persconferenties’? Waar blijft de corona-variant van ‘Zo is het toevallig ook nog eens een keer’? Geef ons heden onze wekelijkse persconferentie! Geef ons heden ons dagelijks praatprogramma met profeten en virologen! Zoals de religie in the sixties opstandige satire voortbracht, zo draagt het huidige gebrek aan satire mogelijk bij aan viruswaanzin en complottheorieën. Wie doelbewust de passie preekt, bewerkstelligt niet zelden het tegengestelde. Moraalridders bevorderen van oudsher de zonde.
In de jaren zestig veranderde het woord ‘zonde’ van gewicht, zo het zijn betekenis niet geheel verloor. Het ging voortaan om verantwoordelijkheid en het eigen geweten en het was de onvoorwaardelijkheid van de liefde die uiteindelijk altijd de doorslag gaf. Dat alles bracht een ingrijpende wijziging teweeg in de verhouding tussen geestelijke gezondheidszorg en godsgeloof. Was voorheen de aandacht voornamelijk gericht op het herstellen van een verkrampt gevoelsleven, in de jaren zestig richtte de zorg zich in toenemende mate op de gevolgen van een verworven vrijheid in een tijd dat de alziende God zelf een patiënt leek te worden die gewoon rondliep tussen de mensen.
Niet alleen de Volkskrant deed afstand van het etiket ‘rooms-katholiek’, ook de katholieke gezondheidszorg werd steeds minder rooms, om niet te zeggen: steeds meer antireligieus. De knellende banden van weleer werden in één keer afgeworpen op de schroothoop van de geschiedenis. De geestelijke gezondheid verloor zo zijn dubbele betekenis. De psychiaters maakten zelf wel uit wat geestelijk gezond was of niet.
Een religie zonder autoritaire vader, daar wilde men in de jaren zestig meer van weten. Daarom trokken de hippies naar India en Afghanistan. Daarom werden goeroes uit het Oosten ingevlogen. De westerse wereld stond aan de vooravond van wat Han Fortmann als een ‘Oosterse renaissance’ zou bestempelen. De westerse cultuur was immers ten dode opgeschreven. De westerse mens verdorde door een toenemende ‘cerebralisering’ van het leven die de moderniteit teweeg had gebracht. De algehele teloorgang van affectieve kennis, die hieruit voortkwam, kon alleen worden bestreden door een herbronning en revitalisering van de religie. En daarvoor moest je in het Oosten zijn.
In zijn boek De toekomst der religie had Vestdijk al voorspeld dat in de atheïstische, oosterse religies de toekomst van de religie besloten lag. Vestdijk constateerde dat de tragiek van het christendom voortkomt uit een doofheid voor zijn eigen mystiek. De christelijke heilsleer verkondigde een moraal die in de natuur van de mens geen enkel aanknopingspunt had. Zo was de tragische tegenstelling ontstaan tussen de uiterste training van het geweten, die Augustinus had bepleit, en het groeiende onvermogen van de christenen om een waarachtig christelijk leven te leiden. De weg naar de teloorgang van het katholicisme in Nederland was dus geplaveid met de beste bedoelingen. In een poging het katholicisme te moderniseren, werd het uiteindelijk teruggeworpen in de orthodoxie. Je zou het de wet van het omgekeerde effect van de wilsinspanning kunnen noemen.
Het was de Franse psycholoog en farmacist Emile Coué (1857-1926), die de werking van het onbewuste onderzocht aan de hand van de autosuggestie, die deze wet voor het eerst formuleerde als ‘La loi de l’effort converti’. Ook op het terrein van de godsdienstwetenschap heeft deze wet school gemaakt. Vestdijk maakte er melding van in zijn De toekomst der religie En ook Han Fortmann greep er op terug in zijn boek Als ziende de onzienlijke (1964). De wet van Coué wordt door hen toegeschreven aan Charles Baudouin (1893-1963), maar dat is ten onrechte. Baudouin was de auteur van het boek Suggestion et autosuggestion (1927), maar hij had zijn ideeën ontleend aan Coué die zijn wet ooit als volgt had geformuleerd;.
‘Elke keer dat er een conflict ontstaat tussen onze verbeelding (i.c.: het onbewuste) en onze wil, is het altijd de verbeelding die er toe doet, en zo doen wij dan niet wat we willen, maar precies het tegenovergestelde. En hoe meer wij ons doelbewust inspannen, hoe meer we het tegengestelde zullen van wat we werkelijk willen. ‘
Het onbewuste is zo koppig als een muilezel en gaat hoe dan ook zijn eigen gang. Je kunt je dus maar beter bij deze situatie neerleggen en luisteren naar wat je onbewuste je te zeggen heeft. Kortom, je moet je oor op je eigen ziel te luister leggen.
Maar dat is ook precies de les die het christendom leerde. Bovendien moet je leren om jezelf voor de gek te houden. Je moet je hele doen en laten zo inrichten alsof je de grootste beloning verwacht (een eeuwig leven in het hiernamaals), maar tegelijkertijd van die beloning volledig afstand doet, alsof je totaal geen prijs meer stelt op een hemelse honorering van je goede daden. Doen alsof, dat is typisch christelijk. Wie God zoekt, moet hem verlaten, zei Paulus.
Freud zou zeggen: je moet je driftleven sublimeren, wil je nog iets van het aardse geluk (driftbevrediging) deelachtig worden. Het morele kompas van het christendom was op de hemel gericht, het morele kompas van Freud op de duistere kracht van de drift die de mens met de kosmos verbindt.Daarnaast heeft de wet van Coué een sterke gelijkenis met de vaak geciteerde woorden van Teresa van Avila: ‘We moeten leren, dat we ons elke keer weer oneindig ver verwijderen van hetgeen ons hart ten diepste verlangt.’
Utopische dromen leiden niet zelden tot totalitaire nachtmerries die het paradijs op aarde claimen te zijn. Of anders gezegd, in het proces van radicale secularisering werd God aan de kant gezet, waardoor juist een nieuwe God gecreëerd kon worden. Maar die God is nog altijd dezelfde, alleen in aan andere gedaante. Een God wordt gecreëerd door een afgod af te breken. Wie het uiterste bestrijdt, roept het uiterste juist op. Dat is de wonderlijke, psychologische wet die ook Jung had ontdekt, zij het in een iets andere vorm.
Het was een wet die op de schaal van de menselijke psyche een vergelijkbaar proces beschreef als wat Jung zich in de cultuur als geheel zag voltrekken: een enantiodromie. Als de collectieve archetypen worden verwaarloosd, zo beweerde hij, is een algehele cultuurverwoesting het gevolg waarin de demonische krachten worden ontketend. Een teveel aan werkzame kracht mondt noodzakelijkerwijs uit in haar tegendeel, dat wil zeggen: het andere uiterste dat raakt aan het eigen uitgangspunt. Dat is de psychische vertaling van de natuurlijke wet van het behoud van energie. Maar het is ook de hoofdwet van de geschiedenis: l’histoire se répète.