Wie door de poort in de kom van de terp aankomt wordt langzaam omhoog geleid langs diverse vensters om, aldus Reutelingsperger, “de prachtige wijsheid van het landschap te ervaren.” Een bezoek kan volgens hem zelfs een mystieke ervaring worden. Reutelingsperger vergelijkt het als katholiek met een statiegang in de kerk waarbij bezoekers eerst rechtsaf slaan om onder de indruk te raken van de verschillende afbeeldingen uit het verhaal van Jezus. Ook in de Terp van de takomst, zoals het kunstwerk wordt genoemd, slaan bezoekers rechtsaf om naar het hoogste punt te worden gevoerd. Onderweg worden ze getrakteerd op steeds wisselende, fascinerende panorama’s. ”We nodigen mensen uit om daar even bij stil te staan.”
Leeuwarder Courant, vrijdag 26 februari 2021.
De verering van een heilige plaats in de natuur komt al voor in de meest primitieve cultuuruitingen van de mens. Zo ontstonden veel bedevaartplaatsen op de plaats van een bron, waaraan ook al in voorchristelijke tijden geneeskrachtige werking werd toegedacht. De magische beleving van het landschap speelde ook voor de middeleeuwse pelgrim een belangrijke rol. Het natuurschoon onderweg werd door hem ervaren op een meditatieve wijze. God was immers in alles aanwezig, in de bergen, de watervallen en de schitterende vergezichten onderweg.
Kort gezegd, de natuur was voor de pelgrim een geheiligd domein. Zo zeer zelfs de ervaring van teveel aardse schoonheid tot een intens schuldgevoel kon leiden. Petrarca wordt door zijn beschrijving van het uitzicht vanaf de Mont Ventoux wel eens de eerste natuurtoerist genoemd. Maar aangekomen op de top voelt hij zich niet alleen overmand door heimwee naar zijn vaderland dat hij kan zien in de verte, maar ook door spijt en zelfverwijt bij het aanschouwen van zoveel schoonheid.
Hij herinnert zich dan woorden van Augustinus, die had beweerd dat mensen wel bergen en oceanen bewonderen, maar daar bij zich zelf vergeten. Petrarca aarzelt dan tussen het pelgrimeren van de ziel en het genieten van de natuur. Anders gezegd: tussen de sacrale blik van de Middeleeuwen en de fotografische blik van de moderne tijd. De eerste is naar binnen gericht, de tweede op oneindig.
De sacrale beleving van aardse schoonheid kreeg een nieuwe vertaling in onze moderne kijk op de natuur, een blik die in de tijd van Romantiek is ontstaan. Natuurschoon vormt vandaag de dag een onbetwiste, collectieve waarde, die niet alleen gekoesterd en bewaard moet worden, maar ook alom gekoloniseerd wordt door de toeristenindustrie. Beelden van spectaculaire vergezichten worden omgevormd tot hedendaagse altaarstukken die full color worden afgebeeld op ansichtkaarten en in reisfolders. In dat licht bezien wordt de natuur tegenwoordig opnieuw heilig verklaard. Wij begrijpen dan ook weinig van het dilemma van Petrarca.
De natuur moet, want het ze goed. De ongerepte horizon lijkt het enige ideaal dat de postmoderne mens nog rest. Hij stort zijn bijdrage voor Greenpeace en is trouw lid van Natuurbescherming. Tegen de natuur zijn staat voor een hedendaags politicus gelijk aan vloeken in de kerk. Het beleid op het terrein van natuurbehoud leidt tot radicale herbestemming van landbouwgronden tot natuurgebied. Gasboringen komen ter discussie te staan vanwege de aantasting van het landschap. De plaatsing van windturbines wordt bestreden vanuit een mythische opvatting wat een mooi landschap ooit was en voor altijd behoort te zijn. Er ligt een puriteins streven naar ongereptheid en zuiverheid in al deze uitingen van zorg om het behoud van de natuur. Een vrome, bijna ascetische houding waar Petrarca nog een puntje aan kon zuigen.
De hedendaagse cultuur, zo wordt wel beweerd, is ten prooi gevallen aan een voortwoekerend proces van musealisering. In toenemende mate lijken we ons tot objecten uit het verleden, maar ook uit onze alledaagse leefomgeving te verhouden als ware het museale objecten. In feite is het met onze houding tot de natuur niet veel anders gesteld. Naast het christendom met zijn monumentale kerken en kunstschatten, werd de natuur zelf de belangrijkste hoofdleverancier van de moderne toerist.
Zo ontstond al in de negentiende eeuw de mythe van de Alpen en het puriteinse ideaal van de bergbeklimmer. Een foto van een besneeuwd bergtop in Zwitserland werd een icoon van ultieme zuiverheid, het natuurlijke toppunt van schoonheid in de optiek van de nieuwe wereldburger. Deze esthetische beleving van de natuur is in het begin van de vorige eeuw geijkt door schilders als Caspar David Friedrich en Otto Runge, die een hernieuwde dimensie van heiligheid aan de natuur hebben toegevoegd in een tijd dat het hemels baldakijn, dat de wereld van oudsher overspande, door de Verlichting voor het eerst aan het wankelen werd gebracht.
Zoals het eenzame individu, dat in een berglandschap wegkijkt naar een oneindige horizon in de verte, een uitvinding was van de Romantiek, zo kijkt de verdwaalde wandelaar op het rand van het Wad naar de onpeilbare verte. In dit landschap is het sacrale nog te beleven in deze goddeloze tijd. Het Wad biedt uitzicht op een verdwenen samenhang, voor een wereld die verworden is tot een verloren ruimte zonder centrum, een eindeloos domein voor de eenzame wandelaar, die – zoals Rousseau dat voor het eerst had gedaan – in de vrije natuur vrijuit kon mijmeren over de natuurlijke aard van de samenleving zoals die ooit was bedoeld.
En naarmate de secularisering van de wereld verder om zich heen grijpt, wordt de schoonheid van de natuur steeds meer verzelfstandigd tot een onaantastbare waarde, om tenslotte te eindigen als een eigentijdse variant van een oude mythe: de terugkeer van de Verlosser. De ritualisering van het Waddenlandschap vraagt om de wederkeer van de Mensenzoon, de Messias die komt op de wolken ten overstaan van alle volkeren.