Op weg naar de hemel
Salvador Dali was gefascineerd door de wisseling van paradigma die de kwantummechanica teweeg heeft gebracht. Geïnspireerd door Heisenbergs onzekerheidsprincipe schreef hij in 1958 zijn Anti-Materie Manifest. Zelf zei hij hierover: “In de surrealistische periode wilde ik de iconografie van het innerlijk en het wonderbaarlijke in kaart brengen, geïnspireerd door mijn geestelijke vader Freud. Vandaag de dag gaat mijn aandacht uit naar de uiterlijke wereld, de natuurkunde, die de wereld van de psychologie heeft overstegen. (…) de natuurkundigen zijn in staat gesteld om anti-materie te produceren. Laat het aan de kunstenaars, die van oudsher in engelen gespecialiseerd zijn, toegestaan zijn deze anti-materie te schilderden.”
Het zijn fascinerende woorden, die vooruit lijken te lopen op het Bernini-mysterie van Dan Brown, dat in 2008 werd verfilmd onder de titel Angels & Deamons. Dat verhaal gaat over een geheimzinnige sekte die een aanslag pleegt op het Vaticaan met een bom van anti-materie. Maar Dali’s Anti-Materie Manifest lijkt ook vooruit te wijzen op de nieuwste deeltjesversneller die in 2008 in Genève in werking werd gesteld en die kleine zwarte gaten produceert, waarin – als het proces van deeltjesbotsingen onverhoopt uit de hand loopt – niet alleen de directe omgeving van Genève, maar uiteindelijk ook Zwitserland en zelfs de hele aardbol in het niet kan verdwijnen. Kortom, de natuur is tegenwoordig niet meer het zorgeloze decor voor surrealistische overpeinzingen. De natuurkunde heeft de wereld veranderd in de meest letterlijke zin van het woord. De realiteit is de realiteit niet meer.
De grens tussen geest en materie had Dali altijd al gefascineerd, maar door de ontdekkingen van de natuurwetenschap zag hij verbijsterd toe, hoe zijn fantasie werkelijkheid werd. Wat hij altijd gedacht had was waar. Er bestaat geen grens tussen subject en object. Wat in de kwantummechanica op microniveau aan het licht was gekomen, zou ons wereldbeeld voorgoed gaan veranderen. Met de elementaire ontdekkingen in de wetenschap kwam de ware aard van de materie in beeld, zodanig zelfs dat een mysterieus licht werd geworpen op wat Dali de ‘psycho-morfologische integratie’ noemde. Is de waarneming bepalend voor de werkelijkheid, of gaat de werkelijkheid aan de waarneming vooraf?
Anders gezegd, wat is het verband tussen geest en materie? Dat is exact de vraag, die ook in de religie en de metafysica de mens al eeuwenlang heeft beziggehouden. Is er eigenlijk wel een grens tussen ‘binnen’ en ‘buiten’? Is er wel een grens tussen de ziel en de materie? In 1956 schilderde Dali de Tenhemelopneming van Maria, maar heel anders dan in de traditie van de schilderkunst tot dan toe gebruikelijk was. Zijn Anti-Protonic Assumption of Mary, vernoemde Dali naar het antiproton. Dat is het anti-deeltje van het proton. Dat wil zeggen: een deeltje dat identiek is aan het proton maar met een tegengestelde lading. Wikipedia meldt hierover het volgende:
‘Als protonen en antiprotonen met elkaar botsen, komt er een grote hoeveelheid energie vrij en vernietigen ze elkaar. Die energie is niet alleen de energie van de rustmassa (E = mc²), maar ook de energie die vrijkomt van de bewegingsenergie. Er is geen anti-energie, energie is de bouwstof voor zowel materie als antimaterie.’
Met dat stukje hedendaagse natuurkunde bekijk je zo’n tenhemelopneming van Maria toch een beetje anders. Wat gebeurde er precies toen Maria zomaar in de wolken verdween, op weg naar de hemel? Hoe zat het met haar protonen en anti-protonen? Jaren geleden las ik het boek van Marina Warner Alone of all her sex, the myth and cult of virgin Mary (1976). Zij heeft helaas niets te melden over Salvador Dali en zijn anti-protonische hemelvaart van de Heilige Maagd. Marina Warner schreef een feministische studie over Maria, en daar komt weinig natuurkunde aan te pas. Wel onderzocht zij de verschillende facetten van de Maria-cultus van het vroege christendom tot op de dag van vandaag. Het katholicisme is een geloof van tegenstrijdigheden en dat geldt bij uitstek voor alles wat de katholieke geloofsleer te melden heeft over de Moeder van God en haar tenhemelopneming.
In 1950 werd het dogma van Maria-tenhemelopneming afgekondigd, zes jaar voordat Dali zijn Anti-protonic Assumption of Mary schilderde. De afkondiging van dat dogma was volgens Calr Gustav Jung de belangrijkste stap van de Katholieke Kerk sinds de Reformatie. Dit dogma was door Jung al in 1940 voorspeld, op grond van zijn analyse van de Triniteit en de Quaterniteit. Het zou de eerste stap zijn op weg naar de erkenning van Maria als Vierde Persoon Gods.
Maar volgens Marina Warner rammelt dit dogma aan alle kanten. Er is geen enkele historische bron waarop dit verhaal zich kan baseren. Zelfs in het Nieuwe Testament komt het niet voor. Volgens Marina Warner beriep Paus Pius XII bij de formulering van dit dogma zich op allerlei oude teksten, maar geen enkele daarvan was afkomstig van de apocriefe verhalen over Maria’s overlijden, die in de eerste eeuwen na Christus ontstaan moeten zijn.
Die eerste verhalen gaan over het graf van Maria, waaruit haar lichaam door Christus of de aartsengel Michael word weggenomen om bij de levensboom in de hemel met haar ziel te worden verenigd. Aan de apostelen, die vanaf de wolken toekijken, worden dan de verschrikkingen van de hel geopenbaard. De hemelvaart van de Maagd was van begin af aan intrinsiek verbonden met de afgrond van het inferno.
Kortom, de tenhemelopneming van Maria is een verhaal dat in de loop der eeuwen een eigen leven is gaan leiden, omdat gelovigen het idee niet konden verdragen dat het lichaam van juist deze vrouw, die het symbool van de hoogste zuiverheid was, na haar dood door de maden zou worden opgevreten. Wie vrij was van de erfzonde, was ook vrij van de ultieme straf: de ontbinding van het lichaam na de dood.
Geertgen tot Sint Jans, De verheerlijking van Maria, 1490-1495, Museum Boymans van Beuningen.
Het paneel De verheerlijking van Maria van Geertgen tot Sint Jans laat een roos-achtige concentrische voorstelling zien van de Heilige Maagd. Dit beeld bevat een verwijzing naar het Evangelie volgens Johannes (12:1) : En daar werd een groot teken gezien aan de hemel, een vrouw bekleed met de zon, en de maan was onder haar voeten, en op haar hoofd een kroon van twaalf sterren. Maria werd vaak met een roos geassocieerd. De roos van was oudsher het symbool bij uitstek de vrouw, de vulva, maar ook van de onbevlekte ontvangenis, dat wil zeggen: een ontvangenis zonder erfzonde. De Maria, die Bernadette in de grot in Lourdes zag verschijnen, had een gele roos op elke voet.
Meegaandheid, zachtheid, vriendelijkheid, ontvankelijkheid, mededogen, verdraagzaamheid en bescheidenheid, dat zijn van oudsher kwaliteiten die volgens Marina Warner aan Maria werden toebedeeld. Zeker in de westerse cultuur is Maria het oertype van de vrouw geworden. De vrouwelijke Yin, die het volmaakte complement vormde van de mannelijke Yang.
Jung – geen familie van Yin of Yang – zag in haar dan ook een archetype. Zuiverheid en moederschap kwamen in Maria van oudsher samen. Zij was de gezuiverde vrouw en tegelijk ook de Moeder van God. Misschien wel de enige vrouw die echt deugde, want de Bijbel had het niet zo op vrouwen. In het boek Genesis staat het al: ‘Naar uw man zal uw begeerte uitgaan. Hij zal U overheersen.’ De vrouw is de eeuwige verleidster, die bezweek voor de duivel en daarna de man op het slechte pad leidde. Maar Maria, dat was een ander verhaal. Gezegend is zij onder de vrouwen en gezegend de vrucht van haar schoot.
Toch moest Jezus nooit zoveel van haar hebben. Integendeel, bij de weinige keren dat Maria voorkomt in het Nieuwe Testament is er geen sprake van een innige moeder-zoon relatie. Als de wijn opraakt bij de bruiloft te Kanaän, denkt Maria dat haar begaafde, charismatische zoon dit probleem wel even zal fiksen. ‘Wat hij ook, zegt doet dat’, zegt ze aan iedereen. Maar Jezus reageert kriegel op zijn bemoeizuchtige moeder. ‘Mijn tijd is nog niet gekomen,’ laat hij haar weten. Later staat Maria onder aan het kruis en lijdt zij de dood van haar zoon tot het laatst met hem mee mee.
Maar Jezus blijft ook dan zakelijk en afstandelijk. Het woord ‘moeder’ kan er niet eens af. ‘Vrouw, zie uw zoon!’, zegt de creperende Jezus doelend op Johannes, als degene die voor haar zal zorgen als hij er niet meer is. Inderdaad trok Maria daarna in bij Johannes, die later samen met haar in Efeze ging wonen. Nee, de hardvochtigheid van Jezus jegens zijn eigen moeder is moeilijk te rijmen met het zachte karakter dat Maria moet hebben gehad. Ze was het toonbeeld van de meegaande vrouw, voor wie het moederschap het hoogste goed in haar leven was. Niet bepaald een feministisch type dus. Ze was niet eens baas in eigen buik.
Het opkomende feminisme in de jaren zeventig had dan ook grote moeite met Maria. Er verschenen nieuwe studies over het historisch proces van beeldvorming van deze gezegende moedersloof en het boek Marina Warner past naadloos in die trend. Maar hoe je het ook wendt of keert, de mythe van Maria kruipt waar hij niet gaan kan. Het archetype is ijzersterk. Maria was niet alleen de Moeder van God, maar ook van oudsher de heidense moedergodin van het gewone volk. Haar verering stak die van de macho-God-de-Vader en zijn opdringerige Zoon naar de kroon, en de kerk vond het altijd wel best. ‘Door Maria tot Jezus‘. Zij was bovendien de waarborg van de zuiverheid en de kuisheid, maar ook de bemiddelares, die met haar vrouwelijke voorspraak als geen ander toegang tot de leiding had in autoritaire mannen-hemel.
Marina Warner raadpleegde tal van bronnen op heel verschillende terreinen, niet alleen de theologie, maar ook de antropologie en niet te vergeten de kunstgeschiedenis, want Maria was door de eeuwen heen een dankbaar onderwerp voor schilders en beeldhouwers. Zo schreef zij een kritische analyse die uitgaat van de premisse dat de Maria-cultus een historische constructie is van een patriarchale cultuur, een mythe die de waardigheid en gelijkwaardigheid van de vrouw ondermijnt. De verschillende rollen van Maria worden successievelijk ontleed: koningin, bruid, moeder, maagd en bemiddelaar.
Het vroege christendom was vooral gefascineerd door haar maagdelijkheid. Daarna kwam haar moederrol weer naar voren, totdat de Contra-Reformatie weer de nadruk legde op de maagdelijke geboorte. Bemiddelaar is ze eigenlijk altijd geweest en zal ze wellicht ook altijd blijven, al denken de hedendaagse feministen daar wellicht anders over. Marina Warner was in ieder geval van mening dat de Maria-cultus zijn langste tijd heeft gehad. De mythe zal voortleven door de betoverende lyriek, maar dan wel ontdaan van zijn morele betekenis die niet meer van deze tijd is.
Jung vond van niet. Als archetype was Maria onvergankelijk, dacht hij. Ook Jung was gefascineerd door de figuur van Maria. De symboliek van de kerkelijke Maria-dogma’s vertegenwoordigden voor hem de ’tijdloze waarheden van de ziel’, die altijd weer beleefd zullen worden in nieuwe vormen van verering. De hele problematiek rond Maria draait in feite om de oppositie ‘feit versus symbool’. Een feit is waar, een symbool is niet waar. Maar in de moderne tijd werd een een symbool steeds meer een figuurlijke verwijzing zonder feitelijke grondslag. Een christelijk symbool echter verwijst van oudsher wel degelijk naar een feitelijke waarheid, zij het niet in een fysische, maar in een bezielde werkelijkheid.
Nu kun je stellen dat deze problematiek rondom de feitelijke grondslag van het symbool sinds the linguistic turn in de filosofie niet meer aan de orde is. Maar dat is maar betrekkelijk. Zelfs Wittgenstein ging zich uiteindelijk voor de ideeën van Thomas van Aquino interesseren.
Marina Warner (geb. 1946) is inmiddels een groot geleerde. Ze publiceerde niet alleen feministische boeken, maar ook studies op het terrein van religie en mythologie. De Maria-vereerder Gerard Reve heeft ooit contact met haar gezocht. Hij schreef haar twee brieven: op 7 november 1977 en 8 januari 1978. Beide zijn opgenomen in Brieven aan geschoolde arbeiders (1985). Twee dingen vallen daarin op. Ten eerste benadrukte Reve ‘de grote Waarheid van de Kerk’ als een heidense, tijdloze een eeuwige waarheid die veel ouder is dan het christendom en dus niet alleen het exclusieve eigendom is van de Rooms-katholieke Kerk.
Gerard Reve en Marina Warner
Daarnaast beaamde hij een van de opmerkelijke conclusies van Warner, dat het niet goed is om kinderen op al te jonge leeftijd met religie in aanraking te brengen. Als ouders naar de kerk gaan, zouden ze hun kinderen naar het zwembad moeten sturen. Voor zijn pubertijd mag een kind eigenlijk niet met religie worden geconfronteerd, omdat dat dan alleen maar verwarrend kan werken. Een kind neemt immers alles al te letterlijk op en is nog niet rijp om de religieuze symboliek op zijn werkelijke waarde te kunnen schatten.
Ik weet niet of Reve met zijn eerste bewering gelijk had. Met de tweede had hij zeker gelijk. Die komt ook overeen met wat inmiddels bekend is over de ‘genadeoorden’ van Maria. Sommige daarvan hadden al bekendheid als een heidense cultusplaats. Zelfs de bron van Lourdes was al in prehistorische tijden als cultusplaats in gebruik. En inderdaad, wat de kinderen betreft, die moet je uit de buurt houden van dit soort ‘heilige’ plekken, anders gaan ze alleen maar huilende madonna’s zien die de wereld willen redden.
Marina Warner in gesprek met Mark Walinger
Marina Warner is een wonderlijke vrouw. Onlangs zag ik op YouTube een uitgebreid gesprek, dat zij voerde de Engelse kunstenaar Mark Wallinger. Wallinger heeft zich in zijn werk veel met religie beziggehouden, niet alleen het christendom, maar ook de islam. Daar zit een verhaal aan vast. In september 2001 liep ik rond op de Biënnale van Venetië. Nog pas een week daarvoor waren twee vliegtuigen in de Twin Towers gevlogen. Er hing een sinistere sfeer op het Biënnale-terrein.
In het Engelse paviljoen zag ik een video-installatie van Mark Wallinger. Die video maakte diepe indruk op mij. ‘Angel’, zo luidde de titel. Later hoorde ik dat die naam ‘Angel’ ontleend is aan het gelijknamige Londense metrostation, waar de video is opgenomen. Wat je ziet is heel simpel, maar tegelijk intrigerend. Een man in een wit overhemd, met een zwarte bril een witte stok – kennelijk een blinde – loopt onderaan een roltrap, maar hij komt niet vooruit. De roltrap gaat achter hem naar boven en hij loopt voortdurend naar beneden. De ‘lus’, waarin hij met deze beweging is terechtgekomen, lijkt een beetje op die van een hamster in een tredmolen. Het resultaat is nul.
Maar gaat de roltrap achter hem werkelijk naar boven? Naast hem, op de andere roltrap, zijn mensen te zien die naar beneden gaan, terwijl ze omgekeerd staan, met hun gezicht naar boven. Er is iets mis, maar wat? Daar kom je niet achter. En het gaat zo de hele tijd door. De video duurt zeven-en-een-halve minuut. Onderwijl hoor je een tekst die wordt voorgelezen, maar de woorden zijn onverstaanbaar.
Het zijn de eerste woorden van het Evangelie van Johannes uit de King James-versie (1611) van de Bijbel: ‘In den beginne was het Woord. En het Woord was bij God. En het woord was God.’ Op het eind komt er opeens een verandering. De blinde man geeft het op om nog langer vooruit te bewegen, met het gevolg dat hij door de roltrap naar boven wordt meegevoerd en zo uit beeld verdwijnt. Tegelijk hoor je dan opeens muziek op volle geluidssterkte. Het is de kroningshymne Zadok The Priest , Händels volkslied voor de kroning van George II (1727) in de Westminster Abbey.
Toen ik op YouTube het gesprek zag tussen Marina Warner en Mark Wallinger begreep ik pas hoe deze video is gemaakt. De woorden uit het Johannes-Evangelie, die je te horen krijgt, klinken vreemd en onduidelijk. De stem van Wallinger heeft een onherkenbare kwaliteit, waarvan wel gezegd is dat deze wijze van spreken herinnert aan de spraak van doven. een blinde dus die spreekt als een dove. Dit effect komt doordat de kunstenaar zijn eigen stem opnam terwijl hij de woorden achterstevoren zei, terwijl hij probeerde de oorspronkelijke spraakpatronen en accenten van het correct gesproken stuk te behouden.
Het resultaat klinkt als wartaal, maar het is heilige taal. Ik herinner me dat complotdenkers in de jaren zestig wel eens liedjes van de Beatles achterstevoren op een bandje afluisterden omdat ze het vermoeden hadden dat er satanische boodschappen in verpakt waren. De duivel spreekt kennelijk achterstevoren. Zoals de lamme de blind leidt, niet op weg naar de hemel, maar op weg naar de hel.
De video-opname werd door Wallinger vervolgens omgekeerd, zodat de woorden in de juiste volgorde op zijn minst verstaanbaar zouden zijn als de video werd afgespeeld. Als gevolg hiervan wordt de rest van de film ‘omgekeerd’ gezien, waarbij het einde van de film het begin is en de mensen op de roltrappen achterwaarts op en neer lijken te lopen. Alsof ze op en neer gaan op een Jacobsladder, op weg naar de hemel en weer terug.
De videofilm eindigt als Wallinger stopt met lopen en praten en – in een onwerkelijke en bijna onaardse vertoning- de roltrap langzaam opstijgt waarbij je als kijker meegesleept wordt naar de triomfantelijke geluiden van Händels Zadok de priester. De video is opgenomen in één lange continue opname en er is niet in gemonteerd.
Het geheel bracht bij mij destijds een intense, haast religieuze ervaring teweeg. Wat ik zag associeerde ik niet alleen met de dood, maar ook met de tijd. Als het leven ophoudt, verdwijn je opeens in het verleden. Leven is niet het voortbewegen op een stroom of een beweging die je meevoert als op een lopende band – in casu de tijd – maar omgekeerd: het leven is een permanente beweging tegen de stroom in.
Wie ophoudt met voortbewegen wordt meegesleurd in het verleden. Dat meesleuren begint meteen als het bewegen ophoudt. Wat wij ‘het voortgaan van de tijd’ noemen is dus in feite de eigen voortbeweging tegen de stroom in. Wie sterft stroomt weg in de tijd, die je zelf in stand houdt door te leven. En wie weet vergaat het een enkeling als Maria, en wordt hij of zij – op het moment van overlijden – opgenomen in een uitgestrektheid buiten de tijd en buiten de ruimte. Vooruit of achteruit, of misschien wel beide tegelijk, met protonen en anti-protonen…. op weg naar de hemel… of de hel.