Dat schreef de dichter Roland Holst in 1937 in Een winter aan zee. Wat is poëzie anders dan een onzeker gissen aan de oever van een onstuimige en onoverzichtelijke zee. Roland Holst schrijf traadselachtige woorden. Het besef van dood, seksuele en mystieke eenwording en een verlangen naar de eeuwigheid komen samen in zijn poëzie. Mystieke liefde zonder God vindt hier zijn vervulling in het verlangen dat de zee oproept. Het is de oneindigheid die zijn intrede doet bij de ontgrenzing van het leven. Mystiek is het verlangen dat de liefde oproept naar een voltooiing die ooit eerder bestaan moet hebben, een herinnering die niet alleen in de geestelijke, maar ook in de lichamelijke liefde wordt opgeroepen. Alle mystiek is heimwee.
Is een God noodzakelijk voor de mystiek? Of kan de mystiek voortleven in een poëtisch verlangen naar ontgrenzing? Dat soort vragen worden opgeroepen door de zee in de winter. Een stem van een meeuw kermt en huilt, maar wat is het gevoel dat dit alles draagt? Heimwee naar een vluchtige extase, of een eeuwige stilstand buiten de tijd? Is de mystieke liefde niet het voorbeeld bij uitstek van liefde die onvoorwaardelijk is?
De mystieke geschriften van Theresa van Avila lenen zich bij uitstek voor het bestuderen van de mystieke liefde, al was dat een liefde die gericht was tot God. Wat zij doormaakt is geen mystiek delirium, maar ook geen vorm van hysterie. De buitengewoon heldere analyse die Theresa van Avila geeft van alles wat zich in haar innerlijk afspeelt, maakt haar werk haast een universele handleiding voor het onderkennen van illusies als het gaat om de zelfreflectie van de geest. Zij schrijft:
‘De wil gaat in de liefde op, maar weet niet hoe hij bemint. Begrijpt het verstand, dan weet het niet hoe het verstaat. Naar mijn mening kan het niet begrijpen, het begrijpt niet eens zichzelf, en ik kom er ook niet toe mij een begrip ervan te vormen.’
Het is een heldere vorm van geestelijke zelfkritiek, waar menig hedendaags psycholoog of dichter een voorbeeld aan zou kunnen nemen’. Teresa van Avila is er voortdurend op bedacht om onderscheid te maken tussen waarheid en inbeelding. Zij is niet uit op genot of extase, maar ontdoet zich juist systematisch en steeds meer van zelfzucht en zelfgenoegzaamheid.
In zijn boek De mateloosheid van het christendom (1998) benadert Paul Moyaert de mystieke ervaring op een heel eigen manier. Zijn boek gaat in feite over drie wezenlijke aspecten van het christendom: naastenliefde, zin voor symbolen en de mystieke ervaring. Het dogmatisch aspect van de openbaring komt in deze studie niet aan bod. Moyaert laat zien dat in deze drie wezenlijke aspecten van het christendom telkens een aspect van de religie naar voren komt dat zich nog niet heeft laten temmen door moreel fatsoen, de rationaliteit of een ‘ideaal van psychisch welzijn’ zoals dat tegenwoordig opgeld doet als we spreken over de geest.
Het wezenlijke kenmerk van het christendom is volgens Moyaert de mateloosheid. Dat wil zeggen de mateloze liefde en het mateloze verlangen. Je zou het ook de christelijk hang naar het oneindige, het onbegrensde en het irrationele kunnen noemen. Het is een geneigdheid van de geest die zich bij uitstek in de liefde manifesteert. In laatste instantie is het christendom een religie van de mateloze liefde.
Zo houdt het christelijke leer ons voor dat we zelfs onze vijanden moeten beminnen. Dat is niet alleen ongehoord, maar ook mateloos. Anders gezegd: het is gekkenwerk. Het christendom is een scandalon, zoals Paulus zei. Die hang naar het mateloze die zich ook in de christelijke devotie openbaart moet volgens Moyaert tegen zichzelf worden beschermd. De werken van barmhartigheden zijn in feite beschermde geleiders voor de mateloze naastenliefde. En de christelijke symbolen zijn hitteschilden voor de ziel als afweer voor het sacrale. ‘De symbolische orde van de religie’ zo stelt Moyaert, ‘ komt aan die noodzaak tegemoet door arbitraire ankerpunten van het sacrale vast te leggen, door devotiepraktijken aan bepaalde voorschriften te binden en door kerken te bouwen die het sacrale omheinen. De religie beschermt ons tegen de terreur van het sacrale. ‘
Het afschrikwekkende van God is tegelijk wat de liefde tot God doet ontstaan. Het is de timor domini, de huivering voor het sacrale, waar de liefde en de idealisering uit voortkomt. Daarin duikt iets op wat ook bij Vestdijk te herkennen valt. Zijn drang tot idealiseren van de geliefde kwam voort uit een onmacht om zich aan een geliefde te binden. Angst en liefde, de leegte en de extase gingen bij hem steeds hand in hand. Rudolf Otto sprak over het tremendum et fascinosum, het mysterie dat ons zowel doet huiveren als fascineert.
Dat geldt niet alleen voor de mystieke overgave aan God, maar ook voor de erotische fascinatie. Aan het orgasme kan een onbewuste angst vooraf gaan, omdat de totale overgave ook een afgrond opent, waarin men zich met huid en haar kan verliezen. Zo is het ook met de mystieke overgave aan God, wat dat ook mag zijn, of het het totaal dat men als zodanig benoemt. Angst, seks en mystiek vormen een drie-eenheid in alle betekenissen van het woord.
Maar er is nog iets. Volgens Moyaert wordt het christendom gekenmerkt door een eigen theorie van het symbool die haaks staat op de moderne, expressionistische of intellectualistische symbooltheorie, waarbij de zin van een teken zijn eindbestemming vindt in een punt dat buiten het teken zelf ligt. In de christelijke symbooltheorie is er geen sprake van een uitwendige relatie tussen teken en betekenis, maar een inwendige. Teken en betekenis zijn samengetrokken in iets dat zich aandient als een concrete identiteit.
Anders gezegd de betekenis is in het teken daadwerkelijk geïncarneerd. De huidige crisis van de christelijke religie is in feite een crisis van het christelijke symbool, waardoor begrippen als ‘incarnatie’ en ’transsubstantiatie’ in feite ondenkbaar zijn geworden. Het is het drama van de unio mystica die niet meer kan bestaan. Het heilige kan niet meer echt aanwezig zijn in het hier en nu. In zijn boek wil Paul Moyaert via talrijke omwegen aantonen dat de moderne theorie van het symbool een verarming en een misvatting is van de eigenlijke structuur en betekeniskracht van symbolen.
Na een beschouwing over de naastenliefde en het christelijke symbool besluit Moyaert zijn boek met een uitvoerige analyse van de mystiek van Teresa van Avila. In feite is deze analyse een frontale aanval op de libidotheorie van Freud, waarin de mystieke vervoering een plaats krijgt tussen rationeel volledig definieerbare fenomenen als hysterie, verering, idealisering en sublimering.
Maar in zijn aanval op het monistisch naturalisme van Freud maakt Moyaert tegelijk ook gebruik van het begrippenkader dat door Freud zelf is ontwikkeld. De freudiaanse ‘mechanica van het verlangen’ wordt in overeenstemming gebracht met de christelijke symbooltheorie waarbij de mateloosheid van de liefde centraal staat. En zo ontstaat een geheel nieuwe visie op de mystieke liefde die de christelijke mateloosheid bij uitstek belichaamt. Ik vat het betoog van Moyaart samen in het volgende cruciale citaat:
‘Zoals om het even welk verlangen ontvangt mystiek haar stuwkracht en oriëntatie vermogen uit krachten die op elkaar inwerken en die het verlangen zowel van binnenuit en van buitenaf besturen. Mystiek wordt zowel gevormd door de aantrekkingskracht van religieuze beelden, symbolen, woorden en verhalen als door de psychische processen die het liefdesverlangen vanaf zijn oorsprong op een spoor hebben gezet. Mystieke liefde is daarom altijd ook de voortzetting en uitdrukking van de libido die zich via voorstellingen en affecten een weg zoekt in het leven. Zij is geen louter religieus verschijnsel. Maar ontstaat waar de betekeniskracht van religieuze betekenaars en de natuurlijke krachtlijnen van het verlangen in elkaar grijpen.’
Mystiek en seksualiteit zijn met elkaar verbonden als twee kanten van eenzelfde medaille. Maar wie dat verband wil verklaren vervalt al gauw tot een psychologie van de koude grond. Zo is er een theorie dat bij een mysticus als kind iets mis moet zijn gegaan in de relatie met de moeder. Er was een vacuüm in de moederbinding. Dat is een voedingsbodem bij uitstek voor een existentiële angst. Het doel van de mystiek zou in wezen zijn gericht op het oplossen van de moederbinding, maar in het gebied dat daarmee betreden wordt duikt vroeg of laat de leegte op.
De seksuele lust biedt geen uitweg, want de lichamelijke eenwording biedt slechts een paar seconden zicht op de eeuwigheid. Seksualiteit is slechts een zijweg van de hoofdweg die mens dient te gaan. En die hoofdweg zou de mystiek zijn.
In de mystieke eenwording met het goddelijke openbaart zich altijd een gevoel van weemoed, een gemis, zoals dat zich ook in het orgasme kan openbaren. Totale eenwording is onmogelijk, niet alleen in lichamelijk maar ook in geestelijk opzicht. Uit het besef daarvan wordt de angst geboren.
Zo kun je een hele levensfilosofie opbouwen vanuit de angstige ervaring van een diepe leegte die de onbereikbare moeder bij het kind heeft achtergelaten. De mystieke liefde wordt dan een ultieme poging om die leegte te vullen. Ook zo bezien is alle mystiek heimwee.