Mystiek in de winter
Voor het verstaan van de terminologie van A. Roland Holst is het onderkennen van het mystiek karakter van zijn werk onontbeerlijk.(…) Karakteristiek voor de mystische geestesgesteldheid zijn de dramatische verbeeldingen waarin de grote universele symbolen spontaan uit het onbewuste omhoogkomen. Roland Holst heeft zich herhaaldelijk geïnspireerd op zulke beelden uit de diepste lagen van het onbewuste. Dergelijke visionaire ervaringen hebben vaak een dwingend karakter, het zijn voorstellingen waarin de (toe)schouwer ‘fel wakende’ zelf mee betrokken is. Roland Holst noemt een dergelijk geestelijk gebeuren ‘onontkoombaar’, hij moet er zit nolens volens aan ‘prijsgeven’.
Dat schrijft A.F. Ruitenberg- De Wit in het artikel Mystiek en symboliek in het werk van A. Roland Holst, dat in 1971 verscheen in Maatstaf. Zestig jaar daarvoor, in 1911, debuteerde Roland Holst als dichter. Dat was een tijd dat de mystiek nog hoogtij vierde, ook in de poëzie. De gedragen verzen van Roland Holst zijn voor een hedendaagse lezer wat moeilijk invoelbaar. Natuurmystiek en het verlangen naar een verheven stilte zijn geen hoedanigheden van het gemoed die tegenwoordig door velen nog worden herkend. Mystiek is een woord geworden dat doorgaans duidt op alles wat vaag, wollig en zweverig is. Of het verwijst naar een modieuze hang naar spiritualiteit of een onbegrepen boeddhisme. Wat is eigenlijk mystiek? Is mystiek eigen aan de religie? Of kan het ook verbonden zijn met poëzie?
Zelf de literatuur, die na de dood van God was ontstaan, kon nog lange tijd op theologische wijze gelezen en geïnterpreteerd worden. Dostojewski, Joyce, Kafka, … ja zelfs Martinus Nijhoff met zijn grote gedicht Het Uur U. Het waren auteurs die schreven over de laatste mens, de mens als ontheemde in een wereld zonder God, de mens die andermaal voor religieuze vragen kwam te staan. Zelfs – of beter gezegd juist – nu het levensgevoel van de ontheemding en de vervreemding religieus te duiden was. De ontheemde mens was een homo religiosus tegen wil en dank, ook al had hij niet zoveel meer met het woord ‘God’ Ook Roland Holst was nogal terughoudend als het ging over God. Een bekende uitspraak van hem is deze:
‘Of God de mens schiep, staat te bezien. Dat de mens God schiep, staat vast.’
Of in God zelf aan lager wal (1949), waarin Roland Holst subtiel verwees naar het kort daarvoor verschenen, spraakmakende boek van Simon Vestdijk De toekomst der religie :
Ik kwam hem tegen toen de dag aanbrak.
Godzelf, niet ver van hier. Hij leek het wrak
van wat Hij was geweest: noodlottig puilde
“De toekomst der Religie“ uit zijn zak.
Maar nogmaals, hoe zit het dan met de mystiek? Kan er zoiets bestaan als ‘mystiek in de winter’? Anders gezegd: mystiek in een wereld waarin God geen toekomst meer heeft. Onlangs ben ik begonnen met het boek Mysticism’van Evelyn Underhill. Ik had het al drie weken in huis, maar ik stelde het lezen almaar uit. Het is ook een dikke pil van 519 bladzijden over een moeilijk te vatten onderwerp. Maar de eerste kennismaking valt erg mee. Het boek is helder en beknopt geschreven. De toon is zeker niet verouderd, ook al is het in 1911 verschenen, het jaar waarin Roland Holst debuteerde als dichter.
Evelyn Underhill was een bijzondere vrouw. Je zou haar de Karen Armstrong van de jaren dertig kunnen noemen. In die tijd genoot zij in Engeland grote bekendheid vanwege haar radiopraatjes over allerlei theologische onderwerpen. Hoewel ze geen afgeronde theologische opleiding had, was ze zeer goed ingevoerd in deze materie en met name in de mystiek. Ze gaf lezingen in Oxford en ook aan andere universiteiten. Haar boek uit 1911 gold in die tijd als een standaardwerk. Ze scheef verder een dertigtal boeken over spirituele onderwerpen en in haar vroege jaren ook een drietal novellen.
In Nederland ben ik haar werk alleen tegengekomen bij Gerard Reve, die haar boek over mystiek had gelezen. Niet alleen uit literair, maar ook uit theologisch oogpunt zijn haar gedachten over mystiek interessant. De laatste jaren is er een toenemende belangstelling voor de traditie van wat je de ‘romantisch-intuïtieve’ theologie’ zou kunnen noemen. Religie heeft alles te maken met gevoelens als ontroering, ontzag, deemoed en overgave. Het hoofdwerk van Friedrich Schleiermacher Over de religie (1799) is inmiddels in het Nederlands vertaald. zoals er ook vertaling verscheen van Das Heilige (1917) van Rudolf Otto.
Je zou Evelyn Undherhill nog het best in dat kader kunnen plaatsen. Ze had veel op met een persoonlijk beleefde religie en bestudeerde ook de ‘psychologie van het gebed’, een onderwerp waar weinig psychologen zich tegenwoordig nog aan zullen wagen. Bijzonder is dat zij het fenomeen mystiek benadert vanuit een zeer brede optiek. Zij betrekt hier niet alleen de theologie bij, maar ook de filosofie, de psychologie , de kunst en de literatuur.
Uit wetenschappelijk oogpunt is haar standpunt gedateerd, maar daarom niet minder helder. Underhill gaat uit van een licht dualistische opvatting van de werkelijkheid. Het bestaan van een transcendentale werkelijkheid is voor haar cruciaal voor een goed begrip van de mystieke ervaring. De mysticus heeft daadwerkelijk contact met het bovennatuurlijke. Dat kun je ‘God’ noemen, zoals theologen doen, of ‘het Absolute’, zoals filosofen wel doen, of ‘de Muze’, zoals kunstenaars doen, dat wil zeggen: een ophanden zijnde ‘onthulling’ van een wereld achter of boven de zichtbare wereld. Hoe je het ook wendt of keert, je zult moeten besluiten of je de werkelijkheid, die wij als ‘werkelijk’ ervaren, alles is wat er is, of dat er meer is tussen hemel en aarde.
Maar wat is dat ‘meer’ tussen hemel en aarde? Evelyn Underhill maakt de volgende vergelijking. Je zou de werkelijkheid kunnen opvatten als een grote huiskamer. Er zijn mensen die de gordijnen dichttrekken en niets te maken willen hebben met de donkere nacht daarbuiten. Zij houden zich alleen bezig met het meubilair dat in de kamer is te zien. Dat zou je de ‘naturalisten’ kunnen noemen. Er zijn ook mensen die de waarneming van tafels en stoelen in de kamer als problematisch ervaren, omdat de waarneming van dit soort meubelstukken mede afhankelijk is van onze ideeën over wat ‘werkelijkheid’ nu eigenlijk is. De stoel die je ziet bestaat niet alleen uit indrukken die de zintuigen te bieden hebben, maar ook uit een ‘idee’ wat een stoel zou kunnen zijn. Die laatste houding zou je ‘idealisme’ kunnen noemen. Idealisten verklaren de wereld vanuit de werking van de geest en de gedachten.
In beide posities heb je extremen als het gaat om de scheiding tussen geest en materie. Zo heb je mensen die denken dat alleen de meubels als materiële objecten er toe doen: alleen de meubels zijn de werkelijkheid (monistisch naturalisme). Maar er zijn ook mensen ook die alleen van hun ideeën willen uitgaan; allen ‘het idee stoel’ is de werkelijkheid (monistisch idealisme). In een ander opzicht bestaan er nog twee uitersten. Er zijn mensen die meubels alleen als materie zien, maar wel onderscheid maken tussen de meubels in de kamer en de zwarte nacht buiten (dualistisch naturalisme). Maar er zijn er ook die een scheiding aanbrengen tussen wat ze als meubels zien of ervaren en datgene wat zich achter indrukken van de zintuigen bevindt: een ‘werkelijkheid op zichzelf’ die principieel onkenbaar is en even duister is als nacht die achter de gordijnen schuil gaat (dualistisch idealisme).
Uit al deze posities heeft Evelyn Underhill dus gekozen voor een licht dualistische houding. Ze zweeft een beetje tussen het dualistisch idealisme en het monistisch idealisme. Daarmee houdt ze de deur op een kier voor het directe contact dat de mysticus pretendeert te hebben met God (anders gezegd: met het Absolute, de Muze of het ‘Gans Andere’). Mystiek is voor haar de kortste verbinding tussen het ‘buitenste binnen’ en het ‘binnenste buiten. Anders gezegd: tussen enerzijds het idee, dat aan de waarneming van het meubilair in de kamer ten grondslag licht, en anderzijds de duisternis van de nacht die achter de gordijnen voor het raam schuil gaat. De ‘unio mystica’ is de ervaring van een totale vereniging in een onverenigbare totaliteit.
Met die opvatting van de werkelijkheid nam zij afstand van het extreem naturalistische wereldbeeld (het naturalistisch monisme) dat sinds de negentiende eeuw in de wetenschap de boventoon voerde, maar ook van het dualistisch naturalisme dat de theologie in de twintigste eeuw steeds meer in haar greep heeft gekregen. In die zin voelt zij zich verwant aan een theoloog als Karl Barth, die – op een heel ander wijze dan Rudolf Otto – heeft gewezen op het belang van het ‘Gans Andere’. In de inleiding van haar boek verwoord zij dit als volgt:
‘It is rather a naturalistic monism, a shallow doctrine of immanence unbalanced by any adequate sense of transcendence, which now threatens to re-model theology in a sense which leaves no room for the noblest and purest reaches of the spiritual life.’
Evelyn Underhill ziet de mystiek als een universeel menselijke ervaring die in alle tijden en vele culturen voor komt, zelfs buiten bestaande religies. Mystici spreken één taal, maar in vele tongvallen. Overigens is zij wel van mening dat een mystieke ervaring het best binnen een geïnstitutionaliseerde religie tot zijn recht kan komen. Mystiek heeft het kader nodig van een religieuze traditie, zo niet dan vervalt de ervaring al gauw tot een vaag pantheïsme of natuurmystiek. Anders gezegd, de poëzie van Een winter aan zee.
Zie ook mijn blog: Mysticus zonder god