De ondraaglijke lichtheid van internet

De virtuele ruimte, een van de ruimtes die ten grondslag liggen aan de ruimte-tijd-cultuur van de andere moderne tijd, werpt op een nieuwe manier de vraag op naar de betekenis van de begrippen ‘ruimte’, 
’tijd’, ‘zelf’ en het verband ertussen, want over de definitie daarvan 
oordelen niet meer alleen subjecten maar ook de nieuwe technologieën, die zelf de functie van subject vervullen, maar waarachter zich
weer de subjecten verbergen die zich ervan bedienen. De status van 
subjectiviteit verandert in een glijden – glijden tussen subject en object, glijden tussen zo zijn en anders zijn, glijden in de tijd, waarvan 
het vaste kader lijkt te verdwijnen, glijden in de ruimte, die toelaat dat 
ze met de snelheid van het licht wordt doorkruist en die virtueel on
eindig is. Dat is merkbaar in de cyberspace waarin het zelf zich be
weegt en waarin de hele uitgebreide ruimte stukje bij beetje begint op 
te lossen.

Aldus Wilhelm Schmid in zijn boek Filosofie van de levenskunst, inleiding in het mooie leven (2001). Hij wijdt daarin een heel hoofdstuk aan ‘levenskunst in cyberspace’. Sinds het terugtreden van de religie en het einde van ‘de grote verhalen’ is de levenskunst terug in de filosofie. Iedereen lijkt van zijn leven tegenwoordig een kunstwerk te willen maken. Omdat de grote vergezichten in de filosofie uit zicht zijn verdwenen, wordt teruggegrepen op meer de  pragmatische denkers van het dagelijks leven. De klassieke levensfilosofie komt er in beeld: Aristoteles, Seneca, de epicuristen, maar ook de denkers van de Renaissance met Montaigne voorop. Het leven is goed in tijden van overvloed. Maar hoe moet je dan ‘goed leven’ met alle ellende die nog altijd in de wereld bedstaat? De hedendaagse levensfilosofie vraagt om passende omgangsregel met het slechte geweten. Ander gezegd: ‘The embarrassment of the riches’.

Het is moeilijk vast te stellen bij wie die hernieuwde belangstelling voor de levenskunst is ontstaan. Vaak wordt verwezen naar Foucault die in zijn laatste boeken ‘de technieken van het zelf’ onderzocht. Zijn aandacht voor macht en disciplinering, die de bevrijding van het autonome individu in de weg hadden gestaan, keerde zich plotseling om in een belangstelling voor de ‘vormgeving van het zelf’ door zelfopgelegde disciplines en matiging van het driftleven. Het idee dat het leven een ‘kunstwerk’ kan zijn is wellicht ook een reactie op het doorgeschoten individualisme van de jaren zestig en zeventig. Misschien is het zelfs een een reactie op de aidsepidemie, waar Foucault overigens zelf een van de eerste slachtoffers van werd. Hij overleed in 1984. De levenskunst propageerde vooral ook een andere omgangsvorm met de lust. We leven niet alleen in een post-christelijk tijdperk, maar inmiddels ook in een post-hedonistisch tijdperk. Levenskunst is een reactie op het exces. Het is de kunst van het juiste midden. De levensfilosofie vooral een filosgie van de matiging en en die zin uiterst actueel in tijden van corona.

Wilhelm Schmid onderscheidt in zijn boek drie vormen van leefwijzen: de  oriënterende leefwijze, de vormgevende leefwijze en de gelaten leefwijze. Volgens hem is de gelaten leefwijze het meest van toepassing op de cybernetische ruimte van internet. 
’Interactiviteit is een optie, inter-passiviteit ook,’ zo stelt hij.’ Het is nodig om terughoudendheid te betrachten, 
om sceptisch afstand te houden, om te ontkomen aan de totalitaire 
claim van de technologieën en te blijven openstaan voor andere mo
gelijkheden om je leven in te richten.’ Gelatenheid betekent niet alleen passiviteit, maar ook het doelbewust afstand nemen. Je moet de leiding over jezelf in 
de cybernetische ruimte. Slechts dan kun je je helemaal overgeven aan de hartstochtelijke ervaring van deze nieuwe ruimte.

Juist door matiging is optimaal gebruik van de lust mogelijk. Dat is een aloude levenswijsheid die op internet bij uitstek van toepassing is. Teveel achter je scherm zitten vervreemdt je niet alleen van ‘het echte leven’, maar ook van een authentieke ervaring van ruimte en tijd. Het is dus ook niet verstandig om op vakantie je laptop of je I-phone mee te nemen. Er zijn mensen die als ze de top van een bergtop bereiken uitroepen ‘Ik sta op een berg verdomme’, en vervolgens gaan twitteren dat ze op een berg staan. Of dat een nieuwe fenomeen is valt overigens te betwijfelen.

Ruim zeven eeuwen geleden beklom Petrarca de Mont Ventoux. Hij was de eerste moderne mens – zo wordt wel eens beweerd – die een berg beklom om de schoonheid van het landschap te beschrijven. Maar in het verslag van zijn tocht kom je het landschap nauwelijks tegen. Vergezichten in die tijd hebben een aardse schoonheid, die het moet afleggen tegen de hemelse schoonheid die zich niet buiten maar binnen de mens bevindt. In zekere zin is het ook van een reis door de tijd die deze alpinist van het innerlijk achter zich laat. In zijn binnenzak zit geen I-phone, maar een boek. Niet zomaar een niemendalletje, maar een boek dat een millennium tevoren is geschreven: de Belijdenissen van Augustinus.

Op de top aangekomen ziet Petrarca de wereld aan zijn voeten liggen. Rechts de bergen van de Lyonese provincie, links de Middellandse Zee, ‘die Marseille en de muren van Aigues Mortes bespoelt, hoewel daar in beide gevallen toch een afstand van enkele dagen tussen ligt’. Die zin markeert een keerpunt in het verhaal. Het is niet de schoonheid van het uitzicht die Petrarca overrompelt als wel de gelijktijdigheid van de geografische ruimte. Afstanden blijken te krimpen aan de horizon. Hoe verder je kijkt, hoe meer ruimte en tijd in elkaar schuiven. Door dit duizelingwekkend gegeven wordt de eerste moderne mens door angst overvallen. Hij krijgt spijt van zijn beklimming en herinnert zich de vermaning van Augustinus dat er buiten de ziel niets waard is om bewonderd te worden.

Dit soort vrome scrupules zijn in de moderne tijd als sneeuw voor de zon verdwenen. Na Petrarca werd de blik definitief naar buiten gericht. De grens tussen het innerlijk en de wereld ging dicht op dit historisch kruispunt tussen introspectie en ruimtevrees. De fysische ruimte werd een uitgestrektheid die voor het oog wordt vervormd door optische wetten. Op vergelijkbare wijze ging ook de geschiedenis zich ontrollen als een imaginair panorama met een wonderlijke perspectivische vertekening. Wat veraf was kwam dicht bij elkaar te liggen, terwijl het nabije zijn onderlinge afstand behield. Tijd was geen uitbreiding meer van de ziel, zoals Augustinus had beweerd, maar de mens werd een acteur in het spektakel van de geschiedenis, dat wil zeggen: in een panorama met wisselende vergezichten.

De ‘gelijktijdigheid van de geografische ruimte’, dat is ook wat internet tegenwoordig teweeg brengt, in veel grotere mate zelfs dan Petrarca moet hebben ervaren op de top van de Mont Ventoux. Ik stel me zo voor dat weinig mensen, die tegenwoordig – met de fiets – de  Mont Ventoux beklimmen, de Belijdenissen van Augustinus op zak hebben. Maar een I-phone  of een mobieltje zullen waarschijnlijk wèl in hun achterzak hebben. ‘Ik sta nu op de Mont Ventoux !’ zetten ze dan  op twitter als een bewijs van hun authentieke ervaring. Echt is immers pas echt als je er op twitter melding van maakt. Een echte ervaring dient zich pas ‘echt’ aan, als anderen die ervaring van echtheid met je kunnen delen. Die gezamenlijke ervaring van authenticiteit vindt plaats in de virtuele ruimte en niet in de echte ruimte. Dat is de paradox van het leven in tijden van internet. Bestaat er eigenlijk nog wel zoiets als een ‘echte ervaring’? Er wordt heel wat gesomberd tegenwoordig over de onechtheid van de menselijke relaties die op de nieuwe sociale media als twitter en faceboek ontstaan. Een facebook-vriend is geen echte vriend. Eén keer trek je de conclusie: Facebook-vriendschap is een illusie.

Ook de filosofe Stine Jensen was zo’n tien jaar geleden aan een digitale ontwenningskuur begonnen na een hectisch leven op Facebook, waar ze zelfs haar partner leerde kennen. Het boekje dat ze in 2011 schreef voor De Maand van de Filosofie had een hoog ‘grachtengordel-gehalte’. We kregen een inkijkje in het echte leven van de filosofen-incrowd. Het aardigste van dit boekje waren nog de afgedrukte pagina’s van haar Facebook-reacties. Ook een hoog gewaardeerd filosoof als Maarten Doorman bleek te twitteren en zijn vluchtige reacties verschilden nauwelijks van het eindeloze gekwebbel dat je op de eerste de beste Facebook-pagina kunt vinden. Stine Jensen wist te vertellen hoe je moet overleven in de ondraaglijke lichtheid van internet. Schrijven over je eigen Facebook-gedrag is in feite Facebook in het kwadraat.

Zo was het leuk voor haar om via Facebook te mogen vernemen  dat ze de ‘filosofie-babe’ van Nederland wordt genoemd, dat ze hooikoorts had en een oma van 98 ( inmiddels overleden) en dat ze zelfs werd uitgescholden voor ‘Hollandse kuttteringhoer’ wat ze op Facebook wist te weerleggen met de ontboezeming dat ze een Deense nationaliteit heeft. Maar nu was ze begonnen met een echt essay over al die Facebook- gossip. Zo probeerde een filosoof te ontsnappen aan de verleiding door juist toe te geven aan die verleiding, maar dan wel op een ander niveau. Je ‘intieme kapitaal’ verkwansel je dan niet meer op Facebook en twitter. Nee, je schrijft er een filosofisch essay over. Dat is een oude filosofische list. Petrarca deed het. Montaigne deed het, en we trappen allemaal telkens weer in. Dat neemt niet weg dat Stine Jensen één rake opmerking in petto had. Zo stelde zij:

‘Echt’ en ‘onecht’ zijn geen feiten, maar waardeoordelen. Authenticiteit moeten we dan ook niet willen najagen. Het is zoiets 
als de pot met goud aan het eind van de regenboog willen pakken. 
We moeten het vooral beschouwen als een ideologisch concept dat 
tegenwoordig wordt ingezet tegen het ‘inauthentieke’ leven van de moderne wereld waarin individualisme en zelfontplooiing hoogtij  vieren.’

Dat mag dan zo zijn, maar ook als de begrippen ‘echt’ en ‘onecht’ van aard zijn veranderd, en een ideologische lading hebben gekregen, dan blijft de vraag bestaan hoe dit zo gekomen is. Kan het misschien zo zijn dat het verlangen naar het ‘echte’ en het verlangen naar het ‘onechte’ door elkaar zijn gaan lopen, omdat we nog maar één werkelijkheid overhebben na het verdwijnen van de bovennatuur. Het verlangen naar transcendentie heeft in een wereld zonder bovennatuur geen focus meer. Dat authentieke verlangen verdwaalt dan in de substituten van een schijnwerkelijkheid. Dat is natuurlijk een zeer ouderwetse en misschien ook wel moralistische gedachte. Maar toch,  het verdwijnen van transcendentie heeft mijns zinziens alles te maken met het ontstaan van onbestemde en onvervulbare verlangens. In zijn boek Filosofie van de levenskunst wijdt Wilhelm Schmid welgeteld één alinea aan het verlangen naar transcendentie. Eén alinea! Alsof het gaat om het een vergeten kwestie die misschien toch nog van belang zou kunnen zijn. Zo stelt hij:

‘Eén aspect van de gezondheid als levenskunst dat daar nog bovenuit gaat en een aparte bespreking zou verdienen, is de kwestie van in de relatie tot een dimensie van transcendentie. Misschien is het immers nutteloos om gezondheid te verkrijgen in de uitgebreide betekenis, die ook ziekte omvat, als zo’n relatie daar niet de basis voor vormt. Maar hoe je die relatie zou kunnen krijgen zonder je toevlucht te nemen tot duistere traditionele heilsvoorstellingen, dat is de vraag. De grondgedachte van de optativiteit zou behouden moeten blijven om niet terug te vallen op een normativiteit die haar eisen zou stellen vanuit het postulaat van een twijfelachtige ‘waarheid’. Waarschijnlijk is er een onvoorwaardelijk, nuchter herstel van de religiositeit voor nodig om beter te kunnen begrijpen wat de relatie tot een transcendentie nog kan zijn: een opgave voor de 21ste eeuw, die ons misschien opnieuw met het probleem confronteert van de fundamentele, niet op te heffen tragiek, die ons in de armen van de vraag naar het ‘metafysische heil’ zou kunnen drijven.’

Vanochtend zweefden deze woorden ergens rond in mijn hoofd en staken heel eventjes de kop op in de vage gedaante van een herinnering die zomaar in mij opkwam. Misschien zou je de nieuwe, virtuele vorm van werkelijkheid die Facebook ons te bieden heeft inderdaad een ‘nieuwe transcendentie’ kunnen noemen. De hemel boven ons bestaat niet meer. Maar op Facebook is een nieuw soort hiernamaals ontstaan, een virtuele hemel waarin niemand weer weet wat is of onecht.

De foto van mijzelf boven mijn dagelijks weblog kan een montage zijn. Misschien bestaat Huub Mous helemaal niet, misschien is hij al een jaar jaar dood en begraven en blijven zijn blogs zich op internet herhalen tot in het oneindige. Round and round. Zo ben ik misschien dan toch nog onsterfelijk geworden. De sociale media worden steeds belangrijker, maar we weten niet met wie we communiceren. De virtuele wereld van internet is in feite een schijnwereld geworden. Het is een  virtuele ruimte die mogelijk even imaginair als onze eigen fantasiewereld.  Door internet krijgen we elke dag weer een infuus van informatie. En elke dag weer laten we overal onze digitale sporen na in de track-and-trace-society. Zo verkommert gaandeweg ons gevoel voor de werkelijkheid. We verdwalen in een ruimte waarvan we de coördinaten niet eens kennen. Het internet is de ruimte van een eindeloos universum die ons achter zou moeten laten in een staat van verbijstering, maar het tegendeel is het geval. De wereld is allang niet meer ‘alles wat het geval is’, maar we vinden het heel gewoon.

In 2010 ging de film Catfish in première. Die film gaat over het maken van een documentaire, maar is in feite een verhaal over een identiteitsverwisseling op Facebook. Echt en onecht lopen in deze film voortdurend door elkaar heen. Op het einde wordt je zelfs in het ongewisse gelaten of de documentaire die in de maak was nu echt was of ook fake. Hoe dan ook, de film roept vragen over met wie je te maken hebt op internet. Als je een nieuw profiel aanmaakt op Facebook kun je ook voorwenden een ander te zijn. Een gefotoshopte foto is genoeg. Niemand controleert wie je werkelijk bent. Je weet dus nooit wie er achter dat masker schuilgaat. Zoals u ook niet zeker weet of ik degene ben die deze tekst vandaag voor u heeft geschreven.