Om niet te sterven aan de waarheid

Geachte deelnemer aan de Van Helsdingenwedstrijd,
Helaas moet ik u mededelen dat uw werk geen prijs heeft gewonnen bij de Van Helsdingenprijsvraag. Er waren deze ronde iets minder inzendingen dan gebruikelijk, namelijk 34, maar de gemiddelde kwaliteit was opnieuw hoger dan voorgaande jaren. Wij willen u allen bedanken voor de vele interessante, lezenswaardige en relevante inzendingen. Na een weloverwogen juryproces heeft de jury uiteindelijk uit die 34 inzendingen er zes tot de finale ronde toegelaten, waartoe het uwe niet behoorde. Van die finalisten hebben we aan één de hoofdprijs gegeven en aan één een aanmoedigingsprijs. Verslag hierover en over de gehele prijsvraag vindt u binnenkort op onze website.

Deze mail trof ik gisteren aan in mijn mailbox. Dat was even schrikken. Weer geen prijs! (zie mijn blog: Weer geen prijs! ) Het was voor de vierde keer dat ik aan deze prijsvraag meedeed. In 2012 (Tegen de tijdgeest), 2014 (Modernisme in Lourdes) en 2016 (Jihad of verstandsverbijstering) en nu dan in 2020 ( Het virus van de melancholie). De aanhouder wint, dacht ik. Niet dus.

Maar…. we zullen doorgaan tot de laatste snik. Schrijven, schrijven en nog eens schrijven…. ook al komt er wellicht een moment dat niemand meer leest wat ik schrijf. Dan ben ik de bard uit Asterix geworden, vastgeknoopt aan de hoogste boom. Een roepende in de woestijn. Eerlijk gezegd denk ik dat ik dat ook ben, een voor eeuwig vergeefs roepende in het niets aan de vibrerende horizon, met mijn nostalgisch gezeik over de teloorgang van transcendentie. Wie zit er nog op zo’n verhaal te wachten? Niemand, toch? Ik ben een fossiel van een voorbije tijd. Dat neemt niet weg dat ik er alles aan zal doen om elke dag opnieuw mijn blog te schrijven, al was het maar om niet aan de waarheid te hoeven sterven. Er is altijd wel weer wat. De wereld draait door. Round, round, I get around…

Van de week las ik een krantenartikel over de Grot van Cosquer. Deze grot ligt zo’n 37 meter onder water, dicht bij Marseille. Op de wanden ervan zijn tekeningen van dieren aangebracht, net zoals in de grotten van Lascaux. Ze worden gedateerd zo rond de 30.00 tot 20.000 duizend jaar voor Christus en zijn nog goed altijd goed zichtbaar, al ligt de grot al een behoorlijke tijd onder water. Door het stijgen van de zeespiegel zal hij uiteindelijk geheel onder water verdwijnen. De grot werd in 1985 ontdekt door Henri Cosquer, maar de tekeningen werden pas in 1991 bekend voor het grote publiek.

Het verhaal deed mij duizelen. In wat voor ruimte bevonden deze mensen zich toen ze dit schilderden. En belangrijker nog: wat was hun bedoeling? Anno 2021 leven wij in een totaal andere ruimte dan de claustrofobische grot van deze primitieve mensen. Onze ruimte is niet beperkt door rots en water maar breidt zich steeds verder uit door de revolutie die nieuwe media teweegbrengen in ons bewustzijn. Marhall McLuhan, die in de jaren zestig hier een spraakmakend boek over schreef, verwoordde het als volgt. De telefoon is spraak zonder muren. De grammofoon is een concertgebouw zonder muren. De foto is een museum zonder muren. Het elektrisch licht is ruimte zonder muren. De film, radio en tv zijn klaslokalen zonder muren.

Maar…. de primitieve grottenmens keert volgens McLuhan weer terug in het elektronische tijdperk. De elektronische mens wordt even nomadisch als zijn paleolithische voorouders. De introspectie valt weg en maakt stilaan plaats voor een toenemende geïnvolveerdheid van het bewustzijn in de elektronische media. Kortom, we beleven de terugkeer naar de tribale cultuur van de primitieven van de grotten van Lascaux en Cosquier. Het hedendaagse populisme is misschien wel de meest zorgwekkende uiting van deze profetische woorden van McLuhan. In onze ‘global village’ worden wij steeds ‘tribaler’ in ons denken, als we McLuhan mogen geloven.

De televisie is inmiddels een vertrouwd stuk huisraad geworden. We kunnen niet meer zonder, ook al draait de wereld door … ook zonder tv.  De televisie is het behang van ons dagelijks bestaan geworden, zoals ooit de grottekeningen van duizenden jaren geleden wellicht als ls een dergelijk bezwerend behang hebben gediend. Al in 1964 schreef McLuhan.  

‘Het tv-beeld heeft een laag gehalte van gegevens. Het tv-beeld is geen film-foto. Het is helemaal geen foto, maar een onophoudelijk zich vormende en en vervormende omtrek van dingen , die worden getekend door een aftasting van de electronen-straal. De plastische omtrek treedt tevoorschijn door licht dat dóór een scherm, niet op een scherm valt; het aldus gevormde beeld heeft de aard naar beeldhouwwerk en iconen, en niet naar een schilderij. Het televisiebeeld geeft de kijker zo’n drie miljoen beeldpunten per seconde te verwerken. Daarvan ontvangt hij maar enkele tientallen en daarmee maakt hij een beeld’ 

Dat zijn mooie en profetische woorden van McLuhan die mijn gedachten doen afdwalen naar de grotten van Lascaux. We schrijven 12 september 1940. Twee jonge mannen uit de omgeving waren tijdens een wandeling hun hond, die opeens onder de grond verdween, achterna gekropen. Eenmaal afgedaald in de grot vielen zij van de ene verbazing in de andere. Hun bijzondere ontdekking kreeg maar weinig aandacht door het rumoer van de oorlog. Na de bevrijding veranderde dat snel. Sinds 1963 mag niemand hier meer naar binnen. In dat jaar heeft men de poort, die toegang biedt tot de grot, voorgoed op slot gedaan, omdat de schilderingen steeds meer werden aangetast door kwalijke schimmels en bacteriën. Later werd nog in de directe omgeving een replica van de grot gebouwd, maar dat is natuurlijk nep. De echte grot van Lascaux krijgt niemand meer te zien, behalve een enkele wetenschapper die er voor onderzoek moet zijn.

We schrijven 20 juli 1962, als de kleine Fiat 600D van mijn vader de steile helling beklimt op weg naar de grot van Lascaux. Het hellingspercentage was 12 procent en de motor raakte zowat oververhit, maar we hebben het gehaald. Zo behoorden mijn ouders en ik tot de laatste reguliere bezoekers die de grot in werkelijkheid hebben gezien. Ik ben daar nog altijd een beetje trots op. Een paar maanden later schreef ik er een opstel over op school, waarmee ik een hoog cijfer behaalde. Lascaux heeft sindsdien een bijzondere betekenis voor me. Deze ‘Sixtijnse kapel van de prehistorische kunst’ is voor mij zoiets als een geboorteplaats. Hier is niet alleen de kunst geboren, maar ook mijn belangstelling ervoor.

Later las ik wat er zoal over Lascaux is gedacht en geschreven. Veel van die theorieën raken kant nog wal. De filosoof Georges Bataille bijvoorbeeld zag hier een alternatief scheppingsverhaal verbeeld. Lascaux zou ons de erfzonde van de mens laten zien, maar heel anders dan in het Bijbelse boek Genesis. Dit scheppingsverhaal van de prehistorische mens zou gaan over de oerdrang van de eerste mens om het taboe van de dood te doorbreken, een drang die zich uit in het doden van een dier.

Doden en gedood worden, dat laten deze schilderingen zien. Dit is het heilige domein voorbij de transgressie, de religieuze extase van het sterven. Dood en erotiek zouden elkaar voor het eerst in deze schilderingen gevonden hebben. In deze grot werd de kunst geboren. Bataille schreef er een boek over: La Peinture préhistorique. Lascaux ou la naissance de l’art (1955). Zes jaar later – in Les Larmes d’Éros (1961) kwam hij er nog eens op terug en verwoordde het als volgt:

Toch wanhopen wij nu bij het zien van die duistere voorstelling die ons door de wanden van de grot wordt voorgehouden: een man met een vogelkop en een duidelijke erectie, die neergeveld ter aarde ligt. De man ligt languit voor een gewonde bizon. Deze gaat sterven, maar met zijn blik op de man gericht, verliest hij, afschuwelijk om te zien, zijn ingewanden. Een geheimzinnig, vreemd karakter isoleert deze pathetische scène, die met niets anders uit die tijd kan vergeleken worden. Onder de neergevallen man maakt een aan het uiteinde van een stok getekende vogel onze verwarring compleet.”

Lascaux heeft niet alleen de fantasie van menig paleontoloog, kunsthistoricus en filosoof op hol doen slaan, maar ook theorieën als kaartenhuizen in elkaar doen storten. Wilhelm Worringer bijvoorbeeld, de theoreticus van het expressionisme, had in zijn beroemde boek Abstraktion und Einfühlung – in het Nederlands vertaald als Esthetica en kunst – al in 1907 beweerd, dat in de vroegste ontwikkeling van de kunst de abstractie aan de figuratie vooraf gaat. Kunst zou voortkomen uit een oerdrift, een instinct dat de moderne mens met zijn primitieve voorouders gemeen heeft.

Deze oerdrift tot het scheppen van kunst heeft volgens Worringer niets te maken met een natuurgetrouwe weergave van de werkelijkheid  Een basale angst is de oerervaring van de eerste mens. Uit die primitieve angst komt een drang naar abstractie voort. Abstractie is dus in wezen een bezwering van angst. Abstractie is primair het stilzetten en tot rust brengen aan werkelijkheid. In die zin is de drang naar abstractie het eerste begin van kunst en niet het getrouw weergeven van de werkelijkheid.

Een lineaire ontwikkeling naar een steeds grotere gelijkenis met de natuur was volgens Worringer dan ook niet het leidend beginsel in de geschiedenis van de kunst. Nabootsen staat los van esthetica. Mimesis heeft niets met kunst van doen. Het getrouw weergeven van de werkelijkheid ontstaat pas, als het vitale oerinstinct naar abstractie is ingedommeld. Naturalisme is dus in feite een symptoom van verval. Het duidt op het verlies van een primair gevoel voor de natuur, de werkelijkheid op zichzelf. Het primitieve gevoel voor het Ding an sich zou volgens Worringer bij de moderne mens opnieuw zijn ontwaakt uit een soort oerangst voor het bestaan, waaruit andermaal een drang naar abstractie ontstond. Dat primitieve mechanisme maakt de moderne herwaardering van primitieve kunst opeens heel begrijpelijk. De geschiedenis van de kunst wordt door deze theorie op zijn kop gezet. Moderne kunst is in wezen een terugkeer naar het eerste begin.

Dat is een mooie theorie, maar hij klopt niet. De ontdekking van Lascaux bracht aan het licht, dat de eerste kunstuitingen van de mens helemaal geen drang naar abstractie vertonen, maar juist een opmerkelijk naturalisme. De bizons op de wanden van de grot in Lascaux zijn zeer natuurgetrouw geschilderd. Ze getuigen eerder van artistiek raffinement dan van een primitieve of expressionistische drang naar abstractie. In zijn hernieuwde uitgave van Abstraction und Einfülung in 1959 moest Worringer zijn theorie dan ook behoorlijk nuanceren, zodanig zelfs dat zijn betoog ongeloofwaardig werd.

De schilderingen van Lascaux zouden volgens hem achteraf bezien blijk geven van een ‘vroegrijp naturalisme’. Er zou een lange voorfase aan de ware primitieve kunst vooraf zijn gegaan. Wellicht was er zelfs sprake geweest van genetisch verschillende mensensoorten met verschillende snelheden in hun ontwikkeling en in hun wijze van uitdrukken. Kortom, de theorie van Worringer werd door de ontdekking van Lascaux een gekunsteld verhaal, dat onmogelijk stand kon houden.

Maar hoe zit het dan werkelijk met die geboorte van de kunst? De ontdekking van Lascaux stelt ons wat dat betreft nog altijd voor een raadsel. Deze schilderingen werpen niet alleen de vraag op, hoe kunst ooit is ontstaan, maar ook wat kunst in oorsprong is geweest en misschien ook nog altijd is. ‘We hebben de kunst uitgevonden,’ zei Nietzsche, ‘om niet aan de waarheid  te hoeven sterven.’ Misschien laat Lascaux wel zien dat die woorden inderdaad op waarheid berusten. Ons bewustzijn zit nog altijd gevangen in een claustrofobische grot. En om de paniek te bezweren maken we tekeningen op de wand, dag in dag uit, jaar in jaar uit. Ook dit blog is wellicht ooit ontstaan uit een behoefte aan bezwering. Vijftien jaar geleden ben ik met dit blog begonnen om niet aan de waarheid te hoeven sterven.