De tijd is vloeibaar en stroomt

Boven mijn beeldscherm zit een camera zodat ik kan skypen en sinds de uitbraak van de coronacrisis ook digitaal kan vergaderen. Het is een wonderlijk fenomeen dat je gelijktijdig met ongeacht welke computer op de wereld kunt communiceren waarbij je eigen beeltenis op het scherm meebeweegt. Een telefoon is al een wonder, maar dit is een bovenwonder. Mijn vader heeft ruim veertig jaar bij de PTT gewerkt op de afdeling telefonie. Toen hij met pensioen ging hield hij een toespraak voor de receptiegangers, waarbij hij zijn verwondering uitsprak over alle technische revoluties die hij in zijn lange loopbaan had meegemaakt. ‘De telefoon’, zo besloot hij, ’brengt mensen dichter bij elkaar, en dat is een goede zaak.’

Als mijn vader zou zien wat er nu – zestig jaar later – allemaal technisch mogelijk is, dan zou hij steil achterover vallen. Internet brengt mensen op allerlei manieren nog dichter bij elkaar. Toch heeft deze ontwikkeling ook een keerzijde. Mensen verliezen hun vaste plek. Je kunt immers overal inloggen en met elkaar spreken. Het doet er niet meer toe, waar je zit, laat staan waar je leeft. Iedereen wordt een ‘nowhere man’.

Mijn generatie heeft daar nog af en toe moeite mee, maar ik denk dat mijn kleinkinderen niet anders zullen weten. Het gevoel voor een eigen plaats zal onherroepelijk minder worden en misschien zelfs verdwijnen. Mensen zullen steeds meer in een virtuele wereld met elkaar gaan communiceren. Sterker nog, het virtuele zal de werkelijkheid steeds meer gaan benaderen. Het is immers de uitdaging van de techniek om de gelijktijdigheid van de historische ruimte uiteindelijk te laten samenvallen met de gelijktijdigheid van de geografische ruimte. Het sleutelwoord in deze ontwikkeling is ‘snelheid’. We zitten gevangen in een eenparig versnelde ontwikkeling op weg naar de gelijktijdigheid van alles in het hier en nu.

Paul Virilio heeft ooit beweerd dat de snelheid van de elektronische netwerken op den duur een wereldwijde informatie-catastrofe teweeg zal brengen. De wereld slibt dicht door een ‘overload’ aan informatie-verkeer. Om over het informatie-verkeer tussen onze oren maar te zwijgen. Het neurale verkeer wordt niet adequaat afgeremd omdat we meegesleurd worden in de informatie-spiraal. Onze neuronen reageren steeds sneller op elkaar, totdat zij op een kwade dag in real-time hun signalen gaan uitwisselen. Dan zal er geen geen kloof meer bestaan tussen de informatiestromen in ons brein en het rondpompen van informatie op internet. Het bewustzijn klapt dicht, als het geen toegang meer heeft tot deze versnelde processen die volledig autonoom gaan worden. De mens wordt uiteindelijk buitengesloten van zichzelf door de toenemende versnelling die zich in de wisselwerking tussen brein en cyberspace voltrekt. De mens verdwijnt dan in het niets, dat wil zeggen; in de leegte van de informatieversnelling.

Tijd, zo wordt wel beweerd, creëert de benodigde ruimte, zodat niet alles tegelijk gebeurt. We beleven de dingen achter elkaar en dat is maar goed ook, anders zouden we knettergek worden. De techniek echter dwingt ons om in toenemende mate dingen juist simultaan te laten beleven. De nieuwe media bevordert het multi-task denken en handelen. Wellicht ontwikkelt de zogeheten ‘Generatie Einstein’ andere competenties, die in de bedrading van hun zenuwstelsel van begin af aan wordt ingeprent.

Ruimte en tijd schuiven in elkaar zodat er nieuwe vormen van procedureel denken ontstaan. Ik merk dat ik daar zelf langzaamaan ook door wordt besmet. Als ik een artikel moet schrijven of een lezing moet voorbereiden, dan begin ik tegenwoordig vaak achteraan en niet van voren. Ik zet eerst allerlei zinnen achter elkaar zonder het verband dat ik pas later opeens zie ontstaan. Bij een powerpoint-presentatie maak ik eerst tientallen vensters zonder enige chronologie. Pas als alle vensters klaar zijn, zet ik ze in de juiste volgorde. Kortom, ik begin te denken in netwerkstructuren.

Enige tijd geleden mocht ik een presentatie bijwonen van de project-resultaten van leerlingen van een HBO-opleiding. Zij hadden zich twee maanden lang bezig gehouden met het onderwerp ‘De creatieve stad’ en de resultaten daarvan betrokken op de mogelijkheden van Leeuwarden. Ter introductie had ik voor hen een lezing gehouden en ik mocht nu de resultaten van het project mede jureren. Die presentatie vond plaats op de bovenverdieping van de Achmeatoten, vanwaar je een panoramisch uitzicht had over de hele stad en nog ver daarbuiten. Alleen was de omgeving van Leeuwarden die ochtend in mist gehuld.

Het viel mij op dat in alle presentaties het onderwerp op totaal verschillende wijze benaderd werd. De leerlingen hadden geen leerboeken meegekregen, maar een Apple-laptop, die voor hen het enige leerinstrument is. Deze vorm van ‘nieuw leren’ gaat er van uit dat alle kennis in wezen letterlijk voor de hand ligt. Het gaat er niet om kennis aangereikt te krijgen, maar al doende een eigen traject te ontwikkelen waardoor op creatieve wijze iets nieuws ontstaat. Zo werd Leeuwarden opeens een creatieve stad die in wezen niet verschilt van welke wereldstad dan ook. Er werden nieuwe ideeën geopperd voor stadspromotie. Er was een groepje dat een site van Leeuwarden wilde maken, waar je alle informatie van de stad kon verkrijgen door met de muis op plekken op de kaart te klikken. Zo gaat het steeds meer. Ruim te en tijd schuiven in elkaar. Onze vaste woon- en verblijfplaats zal binnen afzienbare tijd definitief tot het verleden behoren. Ooit worden we allemaal ‘nowhere men’, dromend in een nieuwe droomtijd.

Dromen in droomtijd. Eigenlijk heb ik dat altijd al gedaan, maar de nieuwe media dwingen je er toe om niet meer van A tot Z te werk te gaan, maar de problematiek integraal, van alle kanten tegelijk te benaderen. Ook dat is een in elkaar schuiven van tijd en ruimte. Onlangs ontdekte ik dat je via Google maps in heel wat steden een virtuele wandeling kunt maken door op streetview te klikken. Zo ben ik gisteren een uur lang bezig geweest met een stadswandeling door De Watergraafsmeer, de oude polder aan de rand van Amsterdam, waar ik geboren ben…. 

Het was in 1958. Ik was een jongetje van elf. De wereld, die aan mijn voeten lag, zou teloorgaan in een zonsverduistering. In Stockholm werd de finale gespeeld van het wereldkampioenschap en Ajax speelde thuis tegen GVAV. Op straat hadden we een voetbalclub en ik had maar één schijnbeweging in huis. Ik had hem van Pele. Garincha, Didi en Vava deden voor mij niet mee. En opeens wàs ik Pele op weg naar het Ajaxstadion. N.O.A.D had de mooiste naam: ‘Nooit Ophouden Altijd Doorspelen’ betekenden de letters. Als je maar door blijft lopen kom je altijd weer thuis. De aarde is rond nietwaar. ‘Op de stoep blijven en niet oversteken’, hoorde ik nog zeggen. Ik kende het trottoir als de blauwe plekken op mijn knieën. David deed het met een slinger en Klein Duimpje met steentjes. Gekke Kees was de enige die me bang kon maken.

Witte pijlen volgden het spoor terug toen ik over de Kruislaan en de Middenweg naar Betondorp liep. De tijd liep met me mee, de aarde stond stil en de woorden hadden kleuren. In de verte klonk een stem uit de luidspreker: ‘Goedenmiddag dames en heren en welkom in het Ajaxstadion. Hier volgen de opstellingen zoals vermeld staan in het programmablad Rood-Wit Thuis.’ Bij het eindpunt van lijn negen klom ik de Ringdijk op. Het Ajaxstadion verwijderde zich en voor ik de tunnel onder het spoor inging hoorde ik het eerste gejuich overgaan in gejoel. De bal was naast. Ik gooide een steentje vanaf de Ringdijk. Drie keer ketste het op het water tot ik de rimpels zag verwijdden in cirkels. Thuisgekomen zette ik de laatste pijl op de stoep. De cirkel was gesloten. De tijd liep door. Aankomst en vertrek vielen altijd samen op weg naar Betondorp. Er valt een gat in de dag.

Een ober rekent af op het Campo Santo in Siena. Op het Piazza Navona wordt een foto genomen. Er staat een bankje op het Place des Vosges. Op het Vrijthof klinkt muziek van Tina Turner. Het huis van Josephine Baker, ontworpen door Adolf Loos, is te koop op een bouwplaat. In Venetië valt een toren om op een schilderij. Het gaat regenen boven Angoulême en er valt een porseleinen stilte. Tussen Gent en Brugge hoor ik de noordenwind in een chanson van Brel. Het is Indian Summer in Manhattan. In de Dokkumer Ee drijft bij wijlen een kurk voorbij.

De woorden gaan vanzelf. Er klopt iets niet. Wat betekenen deze zinnen? Ze zijn niet ongrammaticaal en ook niet zinloos. Wat is er toch aan de hand met de klanken van een plaatsnaam? De in het duister hangende betekenis verwijst ergens naar, nergens naar of beide? Is het soms aangeslibd land dat nog niet is ingepolderd? Of zijn het wat schelpen en restanten van een wrak? Telkens weer verschijnen er beelden op het scherm van mijn computer. Droom ik? Ik kijk in de spiegel. Twee starende ogen zie ik. Ik kijk om me heen en sla de handen voor mijn ogen. Overal en nergens ben ik. Ik val in een stroom. De tijd is vloeibaar en stroomt.