Kees ’t Hart en zijn crazy feeling

In zijn roman De keizer en de astroloog schetst Kees ’t Hart een beeld van de jonge Vestdijk als een geestelijk gestoorde die een ontmoeting heeft met Keizer Wilhelm II die van 1918 tot aan zijn dood in 1941 in Doorn verbleef, niet ver van de woning van Vestdijk. De ‘Vestdijk’, die in deze roman figureert, lijdt aan godsdienstwaan, ‘godjeswaan’, zoals het wordt genoemd. Vestdijk zou ongeneeslijk willen blijven en niet bevrijd willen worden van zijn ziekelijke, ‘goddelijke inzichten’. Anderzijds zou zijn manie voor astrologie erop wijzen dat hij daarmee toch een poging ondernam om zich van zijn ‘goddelijke inzichten’ te bevrijden. Geloof en bijgeloof zouden bij Vestdijk op een wonderlijke manier samenhangen. Dat is een verband dat op allerlei manieren in deze roman ’t Hart opduikt, ook bij keizer Wilhelm II. Er wordt zelfs gesuggereerd dat men via de astrologie een verbinding zou kunnen leggen met voorchristelijke denksystemen. Uiteindelijk weet Vestdijk zich (in deze roman) te bevrijden van zijn wanen door te gaan schrijven. Het schrijven van romans zou voor hem primair een bezwering van angst zijn geweest. ‘Bestonden romans niet uit magische en rituele herbelevingen van levensangst?’, zo schrijft Kees ’t Hart. 

***

Bovenstaande woorden schreef ik mijn boek Het virus van de melancholie. Lezend in het brievenboek over Vestdijk van Kees ’t Hart en en Maarten ’t Hart was ik benieuwd naar wat zei beiden te zeggen over de depressies van Vestdijk, omdat ik mij in mijn boek vooral gericht heb op Vestdijk als psychiatrisch patiënt, met een manisch-depressieve golfslag in zijn gemoedsleven. Maar de depressies van Vestdijk komen er in het brievenboek De Toeststeen wat bekaaid van af. Alleen Maarten ’t Hart gaat er op in.  Kees lijkt dit onderwerp angstvalling te vermijden. Bovendien viel mij iets op wat ik niet goed begrijp. Op pagina 294 an De Toetssteen schrijft Kees ’t Hart het volgende:

‘Ik bedacht voor die roman ( De keizer en de astroloog, h.m.) dat mijn ‘Simon’ niet aan depressies, dat vind ik te makkelijk, maar een vorm van Heilig Inzicht in alles. ‘Godjeswanen’ noemde ik het, daar ben ik nog steeds erg tevreden over. Al die godjeswanen stelde ik samen met behulp van de Vestdijk romans, ik haalde overal van alles vangen, heerlijk om te schrijven, ik kreeg erbij het gevoel, dacht ik, dat Vestdijk af en toe ongetwijfeld had toen hij zijn romans schreef. Een roes die lang bleef hangen. ‘

In de Keizer en de astroloog komt dus een figuur ‘Simon’ voor die voor de lezer in veel opzichten gelijkenis heeft met Simon Vestdijk, maar die niet aan depressies lijdt maar aan godjeswanen. Waarom Kees koos voor het woord ‘godjeswanen’ is me niet helemaal duidelijk. Misschien vond hij de woorden godsdienstwaan of messiaswaan wat ouderwets en niet geschikt voor de hedendaagse, seculiere lezer van romans. Elders schrijf hij dat hij zelf ook lijdt aan zijn eigen godjeswanen, illusies over het schrijven van romans bijvoorbeeld. Godjeswaan is bij Kees dus een zeer rekbaar begrip. Het is kennelijk zoiets als een vaag soort gekte, een gek gevoel – a crazy feeling – dat het brein op hol doet slaan in de verbeelding. Dat is allemaal goed en wel, maar waarom moesten de depressies van Vestdijk zonodig vervangen worden door godsjeswanen. In een roman kan en mag alles natuurlijk – het gaat immers om ‘Simon’, en niet om de echte Simon Vestdijk, maar voor wie een beetje thuis is in het echte leven van Simon Vestdijk gaat er als lezer zo toch wat wringen tussen feit en fictie. 

Ik heb dat Kees uiteraard laten weten, maar hij reageerde daar nogal heftig op door te beweren dat hij in de De keizer en de asstroloog beslist niet wilde werken met ‘depressies’ van Simon, en niet met de gelijkstelling van ‘Simon’ met Simon Vestdijk, al zijn er uiteraard analogieën en toespelingen, maar er is zeker geen gelijkstelling. De godjeswanen worden volgens Kees in zijn roman gepresenteerd als eigenaardige visioenen, hallucinaties, die beslist niet in verband worden gebracht met depressies. Dat woord zou in de roman ook helemaal niet voorkomen, hooguit wanneer het om de keizer gaat. De achternaam van Vestdijk wordt ook categorisch niet gebruikt. 

Maar betekent dat dan ook dat je als lezer geen enkele associatie met Vestdijk mag hebben, zo vroeg ik me af. Er wordt iets gesuggereerd in een fictief domein, maar je mag daar beslist geen conclusies over de werklijkheid uit trekken, laat staan gelijkenissen daarmee maken. Oké, maar dan volgt daar wel uit, dat de schrijver van deze ‘feit-fictie-roman’ (ook wel faction, genoemd) zelf daar ook geen conclusies uit mag trekken of in een ander betoog lijnen mag trekken tussen feit en fictie. En juist daar gaat het mis in het brievenboek De Toetsteen, waar Kees ’t Hart wel degelijk zijn romanfiguur ‘Simon’ identificeert met echte Simon Vestdijk.  Op pagina 65 bijvoorbeeld schrijft  hij het volgende: 

‘Le Roy ( in Vestdijks boek De Ziener, h.m.) wil helemaal niet genezen van zijn ‘afwijking’, van zijn seksualiteit dus, zoals veel psychiatrisch patiënten er niet over piekeren van hun ‘afwijkingen’ te genezen. Met dit gegeven werkte ik in De keizer en de astroloog, mijn ‘Simon’ wil daarin niet genezen van zijn godjeswanen, hoe erg ze soms ook zijn. Ik denk, ik weet wel zeker ( nou goed, bijna zeker) dat Vestdijk graag wilde genezen van de depressies die hem teisterden, maar niet van de euforische schijfperioden die hij mee aflost. Ik wil altijd ook gaat overal van genezen maar die het in praktijk niet.’

Hier gaan de zaken dus door elkaar lopen. Met ‘genezen willen worden’ is dus wel degelijk een gelijkenis getrokken tussen het fictieve domein van de roman en de echte wereld van Vestdijk, maar verder houdt de vergelijking op. Depresies worden godjeswanen, en daarmee basta. De grens tussen feit en fictie wordt hier wel heel precies getrokken volgens de cartografie die de auteur op op nahoudt. Volgens Kees ’t Hart is er geen misverstand mogelijk. Maar is dat wel zo? Kees ’t Hart beweert in zijn brievenboek letterlijk dat Vestdijk…’wilde genezen van de depressies die hem teisterden, maar niet van de euforisch schrijfperioden die hij ermee afloste.’ ‘Genezen van depressie’ en ‘genezen van godjeswaan’ … zo lopen de zaken wederom parallel tussen feit en fictie. Maar dat er parallellen zijn mag je als lezer beslist niet denken. Die zijn er immers niet.

Dat je door veel te schrijven kunt genezen van een depressie is overigens een veronderstelling die ik meer heb gehoord, maar die ik zeer onwaarschijnlijk acht.  Zelf heb ik jarenlang last gehad depressies, afgewisseld met een manische perioden, maar het is niet zo dat je voor het één in de winkel kunt kiezen en tegelijk het ander op de toonbank kunt achterlaten. Depressie en manie worden altijd tegelijk verkocht. De medicus Vestdijk moet genoeg over depressies geweten hebben om te beseffen hoe dit bij hem zelf in elkaar zat. Je kunt ook niet ‘het schrijven’ inzetten om je depressies te bezweren.

Over dit onderwerp had ik onlangs (schriftelijk) een discussie met Wilbert van Walstijn, de hoofdredacteur van. De Vestdijkkroniek. Hij betreurde het dat ik in mijn boek Het virus van de melancholie de bewering dat Vestdijk zoveel schreef om zijn depressies te bezweren zonder onderbouwing af zou doen als ‘onzin’. Volgens Wilbert van Walstijn zijn er veel aanwijzingen dat dit wél het geval is geweest. Bijvoorbeeld: Vestdijk kreeg zowel zijn promotor (professor Rumke) als tijdens depressiebehandelingen het advies om te gaan schrijven, o.a. een dagboek en over zijn angsten. Bovendien zou Vestdijk dit volgens Wilbert van Walstijn zelf ook gesuggereerd hebben in Het wezen van de angst. Zo schrijft hij daar op pagina 568 ‘Het schrijven van romans is het verbeelde spel om angst te bestrijden’.

Ook deze redenering klopt niet. Je kunt tijdens een depressie van een psychiater of psycholoog het goedbedoelde advies krijgen om de gaan schrijven (een dagboek bijhouden of zo), maar met schrijven kun je een depressie niet ‘bezweren’. Je kunt ook zeker niet (manisch of euforisch) gaan schrijven om van je depressies verlost te raken. Ook dat moet de arts Vestdijk dondersgoed geweten hebben. Het is überhaupt niet mogelijk om depressies ’te bezweren’, laat staan door veel te gaan schrijven. 

Daarmee is niets gezegd over de mogelijke intenties die Vestdijk met het vele schrijven zelf heeft gehad of de verlangens die hij hierbij mogelijk – wellicht tegen beter weten in – heeft gekoesterd. Dat er een relatie heeft bestaan tussen zijn ‘veel-schrijven’ en zijn terugkerende depressies (de manisch-depressieve golfslag), dat is duidelijk, maar het een kan niet genezen, terwijl het ander blijft voortbestaan. Het zijn twee kanten van dezelfde medaille. 

Mar terug naar De keizer en de astroloog van Kees ’t Hart. Als is het dan zo dat Kees ’t Hart in dit boek nergens melding maakt van depressies bij de hoofdfiguur Simon en ook consequent over ‘Simon’ blijft spreken en niet over Simon Vestdijk, feit blijft dat ‘godjeswanen’ of ‘goddelijke inzichten’ niet voorkomen bij een depressie. Er kan wel sprake zijn van een depressieve psychose, waarbij wanen kunnen optreden. ‘Godjeswanen’, messiaswanen of grootheidswanen komen alleen voor bij manische psychosen (zelf heb ik een manische psychose gehad in 1966, inclusief een messiaswaan).

Vestdijk is, voorzover ik weet, nooit psychotisch geweest, noch depressief-psychotisch, noch manisch-psychotich. Maar bovenal geldt dat depressie en waan twee verschillende modaliteiten van de geest zijn. Ondanks de wonderlijke scheidslijnen tussen feit en fictie die Kees ’t Hart zich permitteert, lijkt het toch of waan en depressie in zijn optiek kunnen samenvallen of samengaan. Het een kan immers klakkeloos door het ander worden vervangen in een roman. In de verbeelding kan alles natuurlijk, maar bij de echte Vestdijk niet. Nogmaals, voor de lezer gaat er zo iets wringen tussen feit en fictie. Vestdijk zelf zit hier ‘Simon’ in de weg. Het is of je jezelf eerst moet verlossen van je kennis over Vestdijk, alvorens je je in kunt leven in de romanfiguur ‘Simon’.

Mijn verwarring over het verschil tussen feit en fictie werd alleen nog maar groter toen ik in De Toetsteen las dat Kees ’t Hart voor zijn roman De keizer en de astroloog veel astrologisch onderzoek heeft gedaan en zijn boek op mogelijke onjuistheden heeft laten nachecken door een echte astrologe. Daarbij laat hij een een afbeelding zien van de horoscoop van de echte Simon Vestdijk. Die horoscoop is dus van een echt mens, een echt feit, dat de lezer desalniettemin beslist niet in verband mag brengen met de fictieve ‘Simon’ uit De keizer en de astroloog. ‘Simon’ is immers beslist niet Simon Vestdijk. Helaas, hier begon het mij te duizelen en raakte ik de weg volledig kwijt, niet alleen in de astrologie, maar ook in het onderscheid tussen feit en fictie.  

Overigens doet deze verwarring rond feit en fictie mij enigszins denken aan de roman De Ooggetuige van Ernst Weiss. Ik las dit boek onlangs en was zeer onder de indruk. Die roman gaat over een zekere A.H. die in 1918 wordt behandeld door een psychiater. Het is fictie, maar het wordt inmiddels door enkele biografen van Adolf Hitler als een waar gebeurd verhaal beschouwd. Hitler werd van 21 oktober tot 19 november 1918 in het Noord-Duitse Pasewalk behandeld door de psychiater Edmund Robert Forster (1878-1933) voor een hysterische vorm van blindheid, opgelopen in de loopgraven bij Ieper. 

Weiss beschrijft in zijn boek het ontstaan van een messias-syndroom bij A.H., een echte ‘godjeswaan’ dus. Deze psychiater Forster pleegde onder verdachte omstandigheden zelfmoord pleegde toen Hitler uiteindelijk aan de macht kwam. De medische rapporten over Hitler, die zich in Pasewalk bevonden, zijn door de Gestapo vernietigd. Ik heb inmiddels ook de biografie van Forster gelezen en daarin wordt het verhaal van Weiss bevestigd. 

Ernst Weiss schreef Der Augenzeuge in 1938 in Parijs, waar hij op 15 juni 1940 overleed, ook door zelfmoord. Uiteindelijk verscheen zijn boek in 1963 en de meningen erover zijn nog altijd verdeeld. Als een gefingeerd verhaal op enigerlei wijze verwijst naar een historisch figuur kunnen er wonderlijke dingen afspelen in het grensgebied tussen feit en fictie. Dat fenomeen duikt niet alleen op in de fictie over A.H. (Adolf Hitler?) maar ook over de fictie over ‘Simon’ (Simon Vestdijk?).

Ik hou er over op, want het is bijna om gek van te worden. Nog even en ik krijg ook weer last van mijn godjeswanen, mijn eigen crazy feeling. Een roman schrijven is kennelijk zoiets als balletje balletje spelen met de werkelijkheid. Dat is prima, maar hou je dan – als je zonodig nog iets over die roman wilt zeggen – zelf ook aan de spelregels over feit en fictie, die je ook zelf bij het schrijven van die roman in het leven hebt geroepen. Zo niet, dan wordt het een ratjetoe.