Misschien had ik dit alles iets subtieler moeten verwoorden. Soit. Maar ik ging er vanuit dat jij wel tegen een stootje zou kunnen. In het verleden heb ik vergelijkbare aanvaringen gehad met Wim Brands en Michaël Zeeman, beiden even beroemd als jij. Van die twee had ik ook gedacht dat ze wel tegen een stootje zouden kunnen. Niet dus. Roem kan dus heel goed samengaan met lichtgeraaktheid. Waarom? Ik zou het niet weten. Misschien dat jij dat weet. Denk er eens over na, zou ik zeggen. Zit je misschien wat te veel in een literaire bubble? Zou dat het soms kunnen zijn?
Dit is een deel van een lange mail die ik gisteren stuurde naar Kees ’t Hart. Mijn bedoeling was om wat kou uit de lucht te halen. Maar dat mocht niet baten. Kees is boos en blijft boos. De trouwe lezer van dit blog vraagt zich misschien af waar dit gekissebis over gaat. Welnu, dit gaat over De Toetssteen, een brievenboek over Vestdijk, dat Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart onlangs hebben uitgebracht. Alleen al de titel doet vermoeden dat dit boek tegen enige kritiek bestand is. Maar Kees ’t Hart geeft er blijk van zelfs niet tegen een beetje kritiek te kunnen, ook niet – en dat is kwalijker – tegen humor. In zo’n geval wordt de etterbak in mij wakker en ga ik door. In het Fries heet zoiets Nocht oan ûnnocht. We leven immers in het land van de knetterende letteren. En ik hou van geknetter.
Waarom kan Kees niet tegen kritiek? Misschien omdat hij dit niet gewend is. Kees krijgt doorgaans alleen maar lovende kritieken over zijn boeken die meestal ook op zijn minst op de shortlist verschijnen van een literaire prijs. Na het verschijnen van zijn boek De keizer en de astroloog, dat hij overigens zelf zijn beste boek vindt, verbaasde hij zich erover dat hij nu eens een keer geen lovende recensies kreeg. Het boek viel dood. Dat schrijft hij nu in De Toetssteen. Niet eens een shortlist! Tja, als dat je verwachtingspatroon is, dan komt zo’n balorig blog van mij wel erg koud op je dak. Ik heb bijna te doen met Kees.
Lezend in De Toetssteen raakte ik gaandeweg geïrriteerd over al dit gekeuvel over Vestdijk, vooral omdat dit gebeurt vanuit een voor mij niet te vatten, kritiekloze bewondering voor deze (in Nederland) beroemde schrijver, maar ook vanuit een gekoesterd, zelfgenoegzaam gevoel van twee literatoren die over zichzelf en literatuur schrijven in de veronderstelling dat alles wat ze te zeggen hebben ook voor iedereen niet alleen interessant is, maar ook getuigt van een diepgaand inzicht in Vestdijk en alles wat hij dacht en geloofde. Bovendien gaat het boek helemaal niet zozeer over Vestdijk, maar vooral over het pronken met de eigen belezenheid. En over geroddel natuurlijk.
‘En ze roddelen erop los!…’ Dat schrijft Onno Blom in zijn recensie van De Toetssteen in De Volkskrant (zie: hier). Roddelen kan op zich best lollig zijn, maar de wijze waarop deze twee heren op leeftijd (ze zijn beiden 77) de roddelkunst bedrijven, is een beetje benepen naar mijn smaak. Alleen al dat geouwehoer over begrafenissen van beroemde schrijvers die ze goed gekend hebben. Als de één een naam weet te noemen, dan weet de ander nog een beroemdere literator die hij persoonlijk naar het graf heeft begeleid. Kees spant de kroon in dit opzicht met de begrafenissen van Theun de Vries (O nee, die juist niet. Daar schaamt Kees zich nog over), F. Starik, Doeschka Meijssing. Jacq. Vogelaar, Willem van Maanen, en natuurlijk – hoe kan het ook anders – Michaël Zeeman. Wie kende hem niet. De wijsgeer uit Leeuwarden
Namedroppen met de doden, zo heet dit literaire roddelspel. Verder komen de meest onzinnige vragen aan de orde, vooral als het gaat over seks. Zo vraagt Kees zich op pagina 208 het volgende af: ‘Wordt er in de Vestdijkliteratuur, in de Vestdijkologie bedoel ik, geschreven over te snel klaarkomen?’ Zo’n vraag kan best lollig zijn, als hij leidt tot een zinnig betoog. Maar Kees herinnert zich bij Vestdijk hier nauwelijks iets over, behalve dat Vestdijk in een brief aan Henriëtte van Eyk een keer over te snel klaarkomen geklaagd heeft. Vanwaar dan die obsessie? Komt Kees zelf wel eens te snel klaar? Of mag dat soort geroddel nu opeens weer niet? En dan de reclame voor eigen parochie. Kees heeft er geen moeite mee om de schilderkunst van zijn echtgenote in de etalage te zetten. Zo wordt voor dit doel zelfs de zieltogende Michaël Zeeman nog eenmaal ten tonele wordt gevoerd. Zeeman zou op zijn sterfbed nog wat aan Kees en Euf geschreven hebben. Met droge ogen meldt Kees hierover het volgende:
‘Letterlijk een paar dagen voor zijn dood kregen Euf en ik een uitvoerige e-mail waarin hij afscheid van ons nam, Euf weet nog goed dat hij zijn waardering voor haar werk uitsprak en zich verontschuldigde dat hij er niet meer aandacht aan had besteed.‘
Ach, Euf toch! denk je dan. Je hebt de boot gemist! Mocht Euf dit inderdaad denken, dan kan ik haar uit de droom helpen. Michaël Zeeman had totaal geen verstand van beeldende kunst. In 1985 heb ik samen met hem in een forum mogen zitten, dat de NHL hier in Leeuwarden had georganiseerd over de vraag: ‘Hoe beoordeel je de kwaliteit van beeldende kunst?’. Samen met Rudy Hodel en Michaël Zeeman moest ik een inleiding houden. Rudy had een stevig verhaal en zelf had ik de indruk dat ik mijn huiswerk niet slecht gedaan had. Maar wat Michaël van zijn inleiding bakte, daar lustten de honden geen brood van. Hij ging gewoon af als een gieter voor het oog van een grote schare studenten. Euf mag achteraf blij zijn dat Michaël Zeeman tijdens zijn leven niet méér aandacht aan haar werk besteedde. En wat dan nog, Kees neemt nu de honneurs waar … en dat doet hij met verve !
Het boek De Toetssteen – want daar hadden we het over – is een overbodig roddelboek dat wellicht als enige verdienste heeft dat de lezer enig inzicht krijgt in hoe de literaire bubble van Kees ’t Hart in elkaar zit. Over Vestdijk zelf komen we weinig nieuws te weten. Het meeste is ook elders en beter beschreven. Wat Kees ’t Hart te berde brengt over de magische schrijfwijze van Vestdijk heeft hij eerder in haast vergelijkbare bewoordingen bij andere auteurs beschreven, onder wie Walt Whitman. Kees ’t Hart bewondert het bewonderen en vooral zijn eigen ademloze bewondering voor de magische evocatie van woorden en zinnen. Het is telkens weer een wonder, bovenwonder. Maar help je Vestdijk daarmee? Ik vind dit boek eerder een antireclame voor Vestdijk dan een bijdrage aan het verwerven van een nieuwe lezersschare. Je kunt iemand ook het graf in prijzen.
Wat dat betreft las ik in de laatste Vestdijkkroniek met verbazing het rapport over Simon Vestdijk, dat in 1967 namens Nederland werd gestuurd naar de Zweedse Academie, om daar te bevorderen dat Vestdijk de Nobelprijs voor literatuur zou krijgen.(zie: hier) Dat rapport werd geschreven door Amy van Marken. De schellen vielen van mijn ogen toen ik deze tekst las. Hoe kun je iemand onder de grond schoffelen onder het mom van een aanbeveling. Ik probeerde mij een voorstelling te maken hoe zo’n rapport eruit zou zien als het door Kees ’t Hart en Maarten ’t Hart werd geschreven. Niet veel beter denk ik. Beide heren verstaan de kunst om Vestdijk voorgoed te begraven in hun eigen literaire bubble.