Een leegte die geen leegte is
Ik had vannacht een bijzondere droom. Ik stond op een podium tegenover een zaal vol mensen die ik probeerde ergens van te overtuigen. Wat dat was, weet ik niet meer. Hoe ik ook aandrong, het lukte me niet. De groep ging gewoon zijn eigen gang. Deze mensen hadden mijn raadgevingen helemaal niet nodig. De zaal liep leeg en ik stond ik alleen op het podium in mezelf te praten. Het werd zwart voor mijn ogen. Ik draaide me om in het donker en zag door een barst in de muur een spleet licht naar binnen vallen.
Toen ik wakker werd, heb ik lang nagedacht over wat deze droom zou kunnen betekenen. Ik kwam tot de conclusie dat zowel de ik-figuur op het podium als de groep mensen in de zaal tezamen een symbool vormen voor mijzelf. Hoe ik ook over mijn gedrag nadenk en dit probeer te veranderen, mijn lichaam gaat toch zijn eigen gang. Er is een leegte om me heen die zich iedere keer vanzelf vult, ongeacht mijn gedachten daarover. Anders gezegd, ik zou wat minder met mijn hoofd moeten denken en wat meer moeten luisteren naar mijn gevoel, mijn intuïtie. ‘Dichter bij je gevoel komen’, zo heet dat in het hedendaagse therapeuten-jargon. De moraal van deze droom klinkt ook een beetje Zen-achtig: je moet je eigen intentie loslaten en dan pas lukt het wat je intentie is. Hoe komt mijn onbewuste aan zo’n gedachte?
Jaren geleden las ik het boek van de Amerikaanse schrijver Robert M. Pirsig Zen en de kunst van het motorenonderhoud In de jaren zeventig was het een cultboek dat ik destijds heb gespeld. Ik heb me eens laten vertellen dat dit boek op een bijzondere manier is ontstaan. De schrijver had alleen een kaartenbak met duizenden fiches met tekst over allerlei onderwerpen. Ze waren door de jaren heen geschreven, zonder enige structuur. Een redacteur heeft deze kaartenbak voor de auteur geordend. Daarna is pas – als een soort doorlopende raamvertelling – het verhaal over de motorreis van Pirsig en zijn zoon – ontstaan
Leitmotiv voor Pirsig was een zoektocht naar zijn oude ’ik’ van voor zijn psychose. Naast deze autobiografische laag bevat het boek een uiterst heldere filosofische verhandeling over het begrip kwaliteit in de meest brede zin van het woord. Pirsig maakt onderscheid tussen ‘Romantische kwaliteit’ en ‘Klassieke kwaliteit’. Het eerste is dynamisch, het tweede statisch. Het eerste ontstaat uit een impuls tot oordelen waarbij altijd twee elementen in het spel zijn: gevoel en verstand. Het tweede is een vastgeroest begrip geworden in de ‘tempel van de wetenschap’, waar de illusie heeft postgevat dat er objectieve maatstaven bestaan, waardoor het zogenaamd subjectieve domein van de esthetica verdacht isgeworden.
De hoofdpersoon in de roman raakt in de ban van het begrip kwaliteit, een obsessie die hem op de rand van de waanzin brengt. Zijn leidende gedachte is dat kwaliteit zowel in de techniek als in de esthetica functioneert en eigenlijk in elk menselijk handelen een drijvend beginsel is. Als het om kwaliteit gaat is het gevoel even belangrijk als het verstand. De impuls van het oordeel vult zich in een leegte die geen leegte is. De uiteindelijke definitie, die Pirsig van kwaliteit formuleert, vertoont – zoals hij later ontdekt – een opvallende gelijkenis met een passage van een 2400 honderd jaar oud geschrift van Lao Tse. De definitie van Pirsig luidt als volgt:
‘Kwaliteit ie de aanhoudende prikkel die onze omgeving ons opdringt om de wereld te scheppen waarin wij leven. De hele wereld Van A tot Z. Tot het kleinste onderdeel toe.’
Jaren geleden sprak ik Hanshan Roebers. Hij was toen net in Japan geweest en vertelde me van een Zenmeester. Voordat die met zijn tekenpen één lijn tekende, staarde hij eerst vijftien minuten lang stil voor zich uit, om daarna in één beweging zijn inkt te ontladen op het papier. Het verhaal deed mij aan mijn vader denken die een hekel had aan brieven schrijven. Voordat hij begon te schrijven staarde hij met de pen boven het papier soms wel een kwartier lang voor zich uit. Toen Pirsig in 2017 overleed, werd Hans Han Roebers in de Volkskrant geciteerd met de volgende woorden.
De inzichten die ik dank aan het boek van Pirsig zijn nog altijd geldig. Ik heb jarenlang gedacht dat stilte de afwezigheid was van geluid. Maar stilte is een áánwezigheid. Een aanwezigheid van energie die zich manifesteert als dat andere er niet is. Als je iets probeert te scheppen vanuit wat je weet, schiet je niet veel op. Maar als je aan het werk gaat zonder dat je precies weet wat er gaat gebeuren – vanuit het ‘niets’ – kun je op nieuwe, onverwachte zaken komen. Het lezen van Zen and the Art of Motorcycle Maintenance betekende voor mij dat er in één klap een leegte werd opgevuld, waarvan ik niet wist dat hij bestond. Pirsig formuleerde zijn ideeën zo treffend dat ik besefte: ja, dat heb ik altijd gevonden, alleen wist ik het niet.’
Vaak moet ik terugdenken aan deze woorden, vooral als ik weer eens wil gaan schrijven, maar dan geconfronteerd word met een intens gevoel van leegte. Hoe kan zo’n leegte ooit als volheid worden ervaren? Ik ben bang dat de geconcentreerde leegheid van de Zen-tekenaar weinig van doen heeft met het dwangmatige ‘niet kunnen schrijven’, dat mij vaak overvalt, en dat ook mijn vader in zijn geremdheid vaak ten toon spreidde. En toch, ook een Japanse boogschutter kan ogenschijnlijk eindeloos aarzelen voordat hij de pijl loslaat uit zijn gespannen boog. Hij wacht dan op een moment van een ultieme leegte, niet alleen in zijn eigen hoofd, maar ook in zijn omgeving. Als de pijl in stilte de boog verlaat, schuift er soms alleen nog wat sneeuw van de schouder van een Boeddhabeeld. Als het hoofd leeg is en zonder gedachten, loopt de zaal vanzelf weer vol.
Je kunt je daar niet op voorbereiden. Elke keer weer moet je het gewoon laten gebeuren. Jaar in jaar uit, zo is het leven. Maar er gebeuren ook elk jaar weer mooie dingen. Zo kreeg ik onlangs het werk onder ogen van een jonge kunstenares die nog niet lang bezig was, maar gaandeweg behoorlijke vorderingen had gemaakt. Ik vroeg haar wat het beslissend moment was geweest in deze snelle ontwikkeling. Zij liet mij het beeld zien van een hand. Ze had die hand eerst geboetseerd en vervolgen in brons laten gieten. Eerst wilde dat boetseren helemaal niet lukken. De klei wilde maar geen hand worden, maar bleef een stel aan elkaar geplakte vingerkootje zonder enige samenhang.
Pas op het moment dat ze had begrepen dat ze niet langer moest proberen om een hand ‘na te maken’, maar ‘van binnenuit’ op te bouwen, ging het opeens goed. Ze keek naar haar eigen hand en begon die te boetseren alsof zij hem opnieuw moest creëren uit het niets. Je moet eindeloos oefenen tot opeens het kwartje valt. Bij sommigen verloopt dat proces snel, maar bij de meesten vaak heel langzaam. Het moment van inzicht kan zich dan aandienen als een Gestalt-sprong in de geest, waardoor alles wat je jarenlang geleerd hebt, maar daarvoor steeds niet lukte, plotseling tot leven komt. Ik heb over dat magisch moment van inzicht eens eerder geschreven naar aanleiding van een uitspraak van de Chinese filosoof Zhuang Zi in een verhaal over over Bian de wagenmaker:
‘Tussen het woord en de handeling ligt een enorme afstand. Ik kan het zelfs niet aan mijn zoon leren en mijn zoon kan het niet van mij leren. Daarom moet ik nu nog op zeventigjarige leeftijd zelf wielen staan maken.’
Wachten op het magisch moment van inzicht, dat wachten blijft je hele leven bestaan. Je kunt het niet afdwingen, het moet je overkomen. Zo is het ook met de rouw. Je kunt er alles aan doen, ‘rouwarbeid’, zoals dat zo mooi heet in het therapeutisch jargon van psychologen. Maar het moment van aanvaarding kun je niet afdwingen. Het moet je overkomen, als in een magisch moment van inzicht. Ineens is het er, maar het was er altijd al. Het was een leegte die geen leegte is, maar alleen als zodanig werd ervaren.
Soms denk ik dat alles wat voorbij is, er nog is. En alles er al is wat nog komen moet. De tijd is niet leeg. Alleen ik ervaar de tijd als de leegte van het heden, en niet als een leegte die vol is van heden, verleden en toekomst. U bent nu hier bij het lezen van deze tekst, maar alles wat u las, was er al. Wat geweest is, is niet geweest, en wat komen zal is er al. Lees maar:
Aan de rand van de Algemene Begraafplaats van Sneek bevindt zich sinds 2001 een stiltecentrum. Hanshan Roebers ontwierp het in samenspraak met Noordpeil landschapsarchitecten. Het geheel werd gerealiseerd als afsluiting van de renovatie van de begraafplaats. Grote houten wanden doen dienst als urnenmuur. Ze schermen een cirkelvormige ruimte af, die je van twee kanten kunt betreden. In het centrum staat een ronde put met wegvliegende meeuwen in mozaïek uitgebeeld. Je wordt er ongemerkt naar toegetrokken, al was het maar om erin te kijken, naar het water dat rimpelloos stilstaat beneden.
Wat je ziet is een kunstwerk, dat zich misschien niet direct als kunstwerk laat herkenen. Dat is bij deze kunstenaar wel vaker het geval. Hij maakt ‘beelden’ in het grensgebied van kunst, vormgeving en architectuur. Vaak laat hij zich inspireren door de vier elementen, waaruit de stoffelijke wereld is opgebouwd: aarde (groei/ seizoenen), vuur (licht), water en lucht (wind). Roebers wil de veranderingen door en binnen die elementen zichtbaar maken. Ook hier is dit in feite gebeurd maar op een hele subtiele manier. De tijd is hier tot rust gekomen en de ruimte evenzeer. Het geheel is een gedenkplaats geworden voor weggevlogen leven. Voor de nissen, die stilaan door urnen worden gevuld, mogen nabestaanden een gedenkplaat plaatsen. Het zijn kale rasters voor de as, maar iedere urn heeft zijn eigen vorm, zoals ieder leven ook anders was ingevuld.
Er staan er nog niet zo veel, maar genoeg om je hier tussen de doden te wanen. Namen en data, wat bloemen hier en daar. Op onnadrukkelijke wijze maant het geheel tot bezinning. Het hout van de wanden, dat zo’n vijftig jaar meekan, begint langzaam te verkleuren. Wat eens warm en levend was wordt ooit koud en grijs. De tijd neemt bezit van deze plek, waar het ritueel van begraven en gedenken een eigentijdse vorm heeft gekregen.