Het ritme van de eigenzinnigheid
‘Beter een goede leraar dan een slecht hoogleraar’, zo wordt wel eens beweerd. Ik heb het voorrecht gehad om onderwezen te worden door leraren voor wie de overdracht van kennis en vaardigheden bij uitstek in het persoonlijk contact tussen leraar en leerling zijn beslag kon krijgen. Kom daar vandaag nog maar eens om. Tegenwoordig wordt er op school geen kennis meer overgedragen. In plaats daarvan worden er met de leerlingen trajecten afgesproken, waarlangs zij zelf – individueel of in een groep – kennis en vaardigheden kunnen verwerven. Competenties heet dat tegenwoordig, want kennis is een ouderwets woord geworden, een woord uit een vervlogen tijd.
Bovenstaande klassenfoto kreeg ik gisteren toegestuurd van een van mijn klasgenoten uit de tijd van het Ignatiuscollege. Het is de derde klas, schooljaar 1962-1963. Ik moest even zaken waar ik zat, want ik zag mezelf eerst over het hoofd. Ik had deze foto nooit eerder gezien en het is vreemd om jezelf daar zo te zien zitten. Net als op de klassenfoto twee jaar daarvoor (zie hier) ben ik de enige die een stropdas draagt. Wel had ik hier een bril. Die had ik twee jaar daarvoor nog niet.
Ik zit op de bank in het midden, met links van mij, zittend Michel de Lange met om zijn nek de schooldas van het IG, en rechts van mij op zijn hurken Jaap de Hoop Scheffer. En verder, zittend rechts van mij achtereenvolgens: Philibert Kindt, Arnold Reuser, Michel van Overbeek, Wim Jordans en Leo Reuser. Verder staande van links naar rechts: Christiaan Verwer, Pieter Haverman, Nard Loonen, Leonard van Oudheusden, Hugo van den Hombergh, George Maissand, Hans Kraan, Co Oud, Carlo Knüppe en Co Oud. Hans Kraan en Co Oud zijn inmiddels overleden.
De pater die ons vergezelt is de o zo progressieve Pater Verheijden SJ, die ons tijdens zijn onderricht in de godsdienst verhalen vertelde over de films van James Dean en zo verbanden wist te leggen tussen puberteit, opstandigheid en seksuele verlangens waarbij hij zelfs het woord ‘masturbatie’ liet vallen. Orde houden kon hij niet, maar die ene keer wist hij ons te boeien.
Ik kreeg ook nog een reeks foto’s toegestuurd van leraren op het Ignatiuscollege. Ik laat ze vandaag op mijn blog allemaal zien. Het wonderlijke van deze stoet pedagogen is de eigenzinnigheid, die zij zich veroorloofden en de ruimte die daar kennelijk van hogerhand voor geboden werd. Van wie als leraar werd aangesteld op het Ignatiuscollege – ongeacht of hij belast was de beloften van trouw aan de Societas Jesu – werd geacht dat hij toch vooral niet gewoon zou zijn, en als het enigszins kon de meest ongebruikelijke lesmethoden niet zou schuwen.
Dat die lesmethoden ook kwalijke kanten konden hebben, deed in in feite niet terzake. Als de intentie maar goed was. Het motto van de jezuïeten luidde niet voor niets: Ad majorem Dei gloriam (‘Tot meerdere eer van God’), vaak afgekort tot ‘AMDG’. Deze woorden wilden de grondgedachte van Ignatius van Loyola uitdrukken, dat elke methode die niet intrinsiek slecht is, voor God verdienstelijk kan zijn, als hij maar met die bedoeling wordt gehanteerd. Als alles gericht bleef op het hogere, kon een beetje kwaad geen kwaad.
Deze leraren onderwezen ons in het Grieks en het Latijn, in de godsdienst, de taal en de wiskunde, maar ook in de ritmes in de tijd en in de ruimte, de getallenreeks van Fibonacci en al de pulserende ritmes die niet alleen in de natuur, maar ook in de muziek zijn terug te vinden. Misschien is het hele universum niets anders dan een voortdurend wisselende ritmiek in een eindeloze uitgestrektheid van vibrerende snaren.
Dat vermoeden had de oude Griek Pythagoras al, maar die gedachte zweeft ook in de hersenspinsels waarmee de hedendaagse natuurkundigen de krachten in het universum en het atoom op het allerkleinste en het allergrootste niveau met elkaar weten te verbinden. Alles is ritme, de muziek maar ook het worden van de natuur zelf: ritme en tegenritme, melodisch en harmonisch variërend in de wisselingen van getalsverhoudingen en proporties. Het gaat niet zozeer om ‘het verbeelde’, of ‘het betekende’ of iets dat als een voorstelling oprijst in ons bewustzijn, maar om de ritmiek op zichzelf, waarin het bewustzijn zich als een geestelijk universum in de wereld ontvouwt.
Met die ritmes zijn ook mijn herinneringen aan mijn Ignatiusjaren verweven. Alles hield met alles samen, dat was het enige dat al die eigenzinnige leraren uiteindelijk met elkaar gemeen hadden. Het was het ritme van de eigenzinnigheid die leidt tot de wijsheid van het leven. Heel het leven bestaat immers uit ritmes en het gevoel daarvoor zit diep in jezelf, in dit ritme van de verwondering. Je kunt het ontwikkelen door te oefenen, maar daar heb je wel een goeie leraar voor nodig en die worden helaas steeds zeldzamer tegenwoordig.
In onze tijd van gedegenereerd postmodernisme, waarin alles al gauw herleid wordt tot een ‘sociale constructie’ of een ‘narratief’, is het verleidelijk om ‘het narratief’ van het onderwijs aan het Ignatiuscollege te benoemen als een verlaat beschavingsoffensief. En toch, in zekere zin, was dat zo. Hoe vaak heb ik een jezuïet ons niet horen vertellen, dat wij, leergierige jongelingen die voornamelijk afkomstig waren uit de Amsterdamse middenklasse of de hogere regionen van het proletariaat, een ‘opkomende klasse’ zouden vormen in dienst van de verspreiding van het geloof. Het is alleen jammer dat veel van deze geloofsopvoeders hun soutane al in de wilgen hadden gehangen voordat de schoolbel voor ons voor het laatst had geluid. In al dat elitaire optimisme over een opkomende klasse, steeg ook een geur op van naderend verval. There was something rotten in the Societas Jesu.