De tranen van Eros

Ik zie een wrede scène uit een oud verhaal.
De schilder toont het beeld in gruwelijke taal.
Het lijkt wel op een film in levendige kleuren.
De kruisoprichting is hier echt aan het gebeuren
Gespierde mannen kreunen onder het gewicht.
Je ziet de pezen spannen en pijn in het gezicht.
De spijkers in zijn handen lijken het te houwen.
Ze trekken hem omhoog met hele dikke touwen,
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?

Is het wel pijn op het gezicht dat je hier kunt zien?
De blik is gelukzalig. Je hoort niets, ’n zucht misschien,
maar zeker geen gekrijs, eerder het kreunen van genot.
Het lichaam hangt op het gewicht, de spijker op het bot.
Het vlees is weelderig belicht in sfeervol clair obcure.
Theaterspots doen alles branden in het licht van vuur.
De doornenkroon siert als een krans de mannelijke kop.
De buik staat strak gespannen, de lendedoek bolt op
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?

Wie zonder zonde leven kan, die werpt de eerste steen.
Slechts Adam in het paradijs, die had er nog geen een.
De zondeval verdreef hem uit dat bacchanaal. Voortaan
had lust geen teugels meer. De pik ging zo maar staan.
Sindsdien krijgt ieder mens die echt gekruisigd wordt,
of aan de galg moet hangen, een stijve op het bord.
Alleen een God kan heel misschien ontkomen aan dit lot
Maar Christus is een mens. Nee, hij is mens èn God,
totdat hij rechtop hangt. En telkens weer denk ik:
Had Christus aan het kruis misschien een stijve pik?

***

Dit gedicht schreef ik zo’n tien jaar geleden, in augustus 2011. Op 13 maart van dat jaar overleed Leo Steinberg. De Nederlandse media hebben daar toen weinig aandacht aan besteed, terwijl hij toch gerekend kan worden tot de belangrijkste Amerikaanse kunstcritici van de vorige eeuw. Ik leerde zijn werk kennen tijdens mijn studie kunstgeschiedenis. Mijn doctoraalscriptie in 1977 wijdde ik aan de Amerikaanse kunstkritiek in de jaren zestig, en dus kon ik niet om Leo Steinberg heen. In Nederland is vooral zijn grote opponent Clement Greenberg bekend geworden. Steinberg was een fervent tegenstander van Greenbergs formalistische kunsttheorie.

In tegenstelling tot Greenberg was Steinberg zeer geïnteresseerd in de intentie van de kunstenaar en de inhoud van het kunstwerk, die volgens hem nooit eenduidig, maar altijd dubbelzinnig was. Steinberg was ook de eerste kunstcriticus die de term ‘postmodernisme’ hanteerde in een antwoord op het formalisme van Greenberg, maar ook dit antwoord was nog binnen formalistische termen gesteld en hanteerde nog niet de term ‘postmodern’ als een cultuurfilosofische aanduiding. Pas rond midden van de jaren zeventig begint de term ‘postmodernisme’ zich te verspreiden in talloze publicaties, waarin het in steeds wisselende betekenissen wordt gebruikt, omdat men zich afzet tegen steeds wisselende concepten van het begrip modernisme. 

Behalve zijn kritiek op het modernistische formalisme baarde Steinberg in 1983 internationaal opzien door zijn boek The sexuality of Christ and the modern oblivion. Het was hem opgevallen dat op veel schilderijen uit de Renaissance Christus wordt afgebeeld met een erectie. Maerten van Heemskerck bijvoorbeeld heeft meerdere Ecco Homo’s geschilderd, waarin Christus duidelijke een stijve heeft. In deze schilderijen werd de seksualiteit van Christus niet verbloemd, integendeel: de stijve werd openlijk getoond.

Steinberg noemde dat het ‘ostential genitalium.’ Kunsthistorici waren daar tot dan toe geheel aan voorbij gegaan. Ze keken naar de compositie, het kleurgebruik of de iconografie van de voorstelling, maar de stijve pik zagen zij over het hoofd. Over zoiets schrijf je als kunsthistoricus misschien ook niet, het is immers te gênant voor woorden. Steinberg ging er vanuit dat deze zo overduidelijk weergegeven erectie van Christus niet te herleiden is tot een obsessie van de kunstenaar, maar zijn oorsprong had in de christelijke theologie.

De stijve penis van Christus duidde erop dat de zoon van God ook echt mens geworden was, van top tot teen, inclusief die stijve pik. Een man, die wordt opgehangen of gekruisigd – zo is van ooggetuigen bekend – , krijgt vaak een stijve voordat hij sterft. Waarom dat zo is? Geen idee. Misschien is die erectie wel een laatste troost van de natuur. Een doekje voor het bloeden die de horror van het sterven in petto heeft. Een laatste zucht die de laatste adem verzacht. Een hemels slotakkoord in het inferno van het lijden. Het ultieme genot van de pijn. 

Een terdoodveroordeelde schijnt in het laatste uur voor zijn terechtstelling overvallen te worden door een wonderlijke rust: een lucide vorm van gelatenheid. Maar een erectie? Zoiets duidt op het libido dat opspeelt als de dood in de ogen wordt gezien. Zo kan op een oceaanstomer, die gaat zinken, een liederlijke orgie uitbreken. Iedereen doet het dan met iedereen, al was het maar om de doodsangst te ontvluchten in de seksuele extase. Bataille zou er wel raad mee weten. Het zijn de tranen van Eros. ‘De kleine dood’ van het orgasme is een voorschouw van ‘de grote dood’ van het sterven. 

Maar de vraag waar het voor Steinberg uiteindelijk om ging was de volgende: Was de mens geworden Christus ook bevrijd van de erfzonde? Theologisch gezegd: Moest de penis van Christus op een schilderij worden afgebeeld in een pre-lapsarische of een post-lapsarische staat? Dat wil zeggen: vóór de zondeval of na de zondeval? Hiervoor is enige theologische toelichting nodig. Volgens Augustinus bestond voor Adam in het paradijs alleen ‘drift op bevel van de wil’. Adam kon dus zelf beslissen of hij een erectie zou krijgen of niet. Na de zondeval kwam de drift  los van wil te staan. Daardoor ontstond de schaamte. Adam en Eva gingen sindsdien hun geslachtsdelen bedekken met een vijgenblad. Dat was voor de zondeval niet nodig geweest. Seks stond toen nog los van enig zondebesef.

Maar er was nog een vraag die hiermee annex was. In de christelijke geloofsleer is wie lijdt los van zonde. Ook al was Christus als mens belast met de erfzonde, door zijn intense lijden was hij juist van alle zonde bevrijd, want alleen zijn lijden was mateloos en onbegrensd. Het wel of niet afbeelden van de erectie van Christus was dus in feite een theologisch dilemma, waar in die tijd ook druk over gedelibereerd werd. In onze seculiere tijd zijn dergelijke problemen bijna ondenkbaar geworden. Toch heeft deze problematiek ook een actuele dimensie.

Het menselijk lijden is nog altijd een lust voor het oog, zeker in onze hedendaagse beeldcultuur. In haar boek Kijken naar de pijn van anderen (2003) maakt Susan Sontag onderscheidt tussen pijn en lijden in een seculiere en een religieuze cultuur. In de moderne tijd is het lijden van de mens verbonden geraakt met het toeval en het noodlot. Lijden is tegenwoordig annex met het tragische: een ongeluk, een terreuraanslag of een daad van geweld. Het overkomt je zonder dat je er iets aan kunt doen.

In het religieuze denken was het menselijk lijden verbonden met begrippen als verlossing, opoffering en extase. Pijn en lijden behoren van oorsprong tot een religieus register, maar het zijn ook antropologische en culturele fenomenen. Iedere tijd en cultuur heeft zijn eigen pijn. De christelijke lijdensmystiek is voor ons grotendeels onbegrijpelijk geworden, maar met het verdwijnen van de christelijke lijdensideologie heeft de cultivering van de pijnervaring zich verlegd naar andere sectoren van de cultuur, zoals sport, fitness en lifestyle. Het afscheid van de pijn door toedoen van de medische wetenschap gaat gepaard met een opleving van de zelfopgelegde pijn in de lichaamscultuur, maar ook in fenomenen als tatoeage, piercing en de vaak pijnvolle varianten van cosmetische chirurgie. En niet te vergeten de fascinatie voor pijn en geweld in film, tv, computergames en andere vormen van beeldcultuur.

Maar de representatie van het lijden van Christus blijft nog altijd de ultieme verbeelding van pijn en lijden. Protestanten hebben nooit veel opgehad met kruisbeelden, waarin Christus halfnaakt hangt te creperen met een bloedende steekwond in zijn zij. Terwijl juist de kunst van de Contra-Reformatie het theatrale effect van de kruisigingscène tot extreme hoogtepunten heeft gevoerd. In feite kun je geen filmisch beeld tonen over Golgotha zonder bewust of onbewust te citeren uit een beeldentrommel van tweeduizend jaar schilderkunst die iedereen in zijn hoofd heeft zitten.

Mels Gibson’s film The Passion of the Christ, die in 2004 veel opzien baarde, is in feite een filmische verwerking van de schilderkunst van de Barok, waarin het lijden van Christus voor het eerst als een spektakelstuk in beeld werd gebracht. Vandaag de dag is het lijden van Christus in feite niet meer te verbeelden op een authentieke of geloofwaardige wijze, en zeker niet in een spektakelfilm. De religieuze lading van het script wordt ongemerkt door het spektakel zelf tot iets heel anders getransformeerd.

Het verdwijnen van het christendom heeft alles te maken met deze verschuiving van het decor. Voorheen kon een religie troost bieden, waarin het ongehoorde spektakel van pijn, lust en de bevrijdende extase van de dood het ultieme sluitstuk van de geloofsleer vormde. We leven tegenwoordig letterlijk in een ‘spektakelmaatschappij’, een door media beheerste wereld, waarin de narcotische werking van de massamedia op zichzelf een religieuze dimensie heeft gekregen.