Het begrip ‘Friese identiteit’ wordt doorgaans benoemd als een verzameling van kenmerken die betrekking hebben op de eigen taal, het gezamenlijke culturele erfgoed, een gevoel van lotsverbondenheid en tenslotte de kwaliteiten van het Friese landschap. Identiteit wordt zo algauw als een ideaaltype beschouwd dat weliswaar dynamische trekken vertoont, maar toch vooral het karakter heeft van een soort residu van het verleden. Wat op deze manier de ‘Friese identiteit’ gaat heten wordt dan voornamelijk een neerslag van wat ooit is geweest, iets wat vraagt om liefdevolle zorg en vroeg of laat een verbintenis aangaat met ‘bewaren en behouden’. Wat ik vaak mis in dit soort omschrijvingen is het hier en nu, de wereld van vandaag en vooral de mensen die anno 2015 in Friesland leven. Mensen zijn nooit alleen maar een residu van het verleden. Sterker nog, er is niets veranderlijker dan een mens. Mensen van nu zullen die identiteit telkens opnieuw gestalte moeten geven, dat wil zeggen: er nieuwe vormen voor moeten bedenken, nieuwe beelden, nieuwe vertalingen in het heden. Dat proces van voortdurende verandering is wat je ‘cultuur’ zou kunnen noemen.
De Friese identiteit ligt niet in Friesland zelf besloten, niet in de bodem, niet in het verleden of in het landschap, maar in de manier waarop er door mensen hier en nu naar zich zelf en hun omgeving gekeken wordt. Identiteit is iets wat zich altijd pas achteraf manifesteert en niet vooraf als normatief beginsel kan worden aangewend voor een te kiezen handelwijze. Identiteit is niet en vastliggend gegeven dat verbonden is met woorden als ‘zíjn’ of ‘hebben’, maar altijd een product van een onvoltooide handeling – en dus verbonden met de woorden ‘doen’ en ‘streven’. In dat opzicht heeft het begrip identiteit veel weg van schoonheid. Het is geen essentie of waarheid, maar een veranderlijke modaliteit die sterk beladen is met een positief gevoel van samenhang. Het is een fenomeen dat niet voor eeuwig vastligt in de werkelijkheid zelf, maar net als schoonheid zich telkens opnieuw in een andere gedaante kan manifesteren. Wat de schrijver Louis Borges ooit over schoonheid heeft beweerd geldt in feite evenzeer voor identiteit: het is een ophanden zijnde onthulling die zich nooit voltrekt.
Wie wil spreken over de Friese identiteit als inspiratiebron voor de toekomst – en uit blijft gaan van een opvatting van identiteit die sterk verbonden is met het verleden – moet om te beginnen een draai van 180 graden maken. Zo’n abrupte en extreme beweging kan een pijnlijke vorm van kramp veroorzaken. Je moet immers vooruit kijken en tegelijk achterom. Je moet het nieuwe kunnen waarderen zonder het oude uit het oog te verliezen. Je moet het ene doen zonder het andere te laten. Er wordt in Friesland altijd lang geaarzeld om onomkeerbare keuzes te maken. Het gevolg is, dat er hier opvallend vaak wordt gedacht in termen van enerzijds en anderzijds. Zelden wordt uit alle macht geprobeerd iets te veranderen. Altijd sluimert het gevaar om iets voorgoed te verliezen. Op deze wijze lijkt Friesland vast te zetten in de pijnlijke kramp van een wat al te lang volgehouden spagaat, met andere woorden, een zeer onnatuurlijke houding van waaruit je moeilijk overeind kunt komen. Het is de spagaat tussen verleden en toekomst, tussen stad en platteland, tussen globalisering en regionalisering, kortom: tussen vooruitgang en het behoud van eigen identiteit.
Dit bijna dwangmatige spagaat-denken is ook kenmerkend voor de scenario’s die telkens weer worden bedacht voor de toekomst van Friesland. De dilemma’s lijken structureel onoplosbaar. Friesland moet veranderen, wil het in economisch opzicht niet hopeloos achterop raken. Aan de andere kant dienen specifieke kwaliteiten behouden te blijven, dat wil zeggen , een schoon milieu, een fraai landschap, de maatschappelijke cohesie en ‘last but not least’: een eigen taal. Denkend aan het Friesland van de 21ste eeuw zien politici telkens weer twee doemscenario’s opdoemen. Het eerste is een soort Kroatië van het noorden met veel natuurschoon en restanten van eeuwenoude cultuur, maar ook met extreem hoge werkloosheidcijfers, behalve dan in de dienstverlenende sector van het cultuur- en massatoerisme. Het andere is een met ‘urban villas’ volgebouwde slaapstad voor de Randstad, compleet ondertunneld voor de hogesnelheidstreinen, waarin managers, rustend in zacht leren kussens, als sluimerende forensen heen en weer zoeven tussen woonstulp aan het water en de luchthaven in de Flevo-polder.
In zijn studie Global paradox (1994) heeft de Amerikaanse socioloog John Naisbitt voorspeld dat het belang van de nationale staat in de 21ste eeuw sterk zal gaan afnemen. Het totaal aantal staten zal volgens hem in de komende decennia toenemen van de tegenwoordige tweehonderd tot een aantal dat waarschijnlijk de duizend gaat benaderden. Tegelijk zal het proces van regionalisering binnen die staten, alsook de globalisering daarbuiten, steeds verder voortgang vinden. De wereldburger van de 21ste eeuw zal zijn gevoel van identiteit steeds meer gaan spreiden over stad, regio, federatie, werelddeel of de mensheid als geheel. Kortom identiteit wordt een breed scala aan wisselende opties binnen het vaste kader van een mondiale cultuur. Als die voorspelling een kern van waarheid bevat, dan ligt daarin voor Friesland niet alleen een bedreiging besloten, maar ook een hoopvolle gedachte. De Friese cultuur zou als regionale variant ook in de 21ste eeuw blijven voortbestaan, misschien wel op een veel meer ontspannen wijze dan in het huidige Nederlandse staatsbestel mogelijk is. Alleen het begrip identiteit als zodanig zal veel van zijn traditionele zwaarte verliezen. Het wordt een alternatief identificatiemodel, iets dat tegelijkertijd bestaat naast allerlei andere modellen waarin mensen zichzelf voor even kunnen herkennen.
De mythe van de Friese identiteit bevat een geheim dat voor buitenstaanders moeilijk te vatten is. Soms heeft die mythe iets weg van een brandkast die al eeuwenlang op slot zit. Een meer dynamische en pluriforme opvatting van identiteit lijkt mij dan ook alleen mogelijk, als die eeuwenoude bandkast eindelijk eens wordt opengebroken. Niet met een koevoet wel te verstaan, maar met beleid. Het slot van die brandkast kent immers een ingewikkelde code die alleen ontcijferd kan worden met concentratie en de beheersing van een volleerd inbreker. Ik wil een poging hiertoe wagen, niet vanuit de illusie dat ik de brandkast in één keer zou kunnen ontsluiten, maar gewoon door het slot op goed geluk nu eens naar links en dan weer naar rechts te draaien. Af en toe hoort u wellicht en klik en wie weet waar dat toe leidt:
Om te beginnen de code van de brandkast kent twee blokkades. Dat zijn:
- De fixatie op de eigen taal
- De gekoesterde miskenning
1) De eerste blokkade, de fixatie op de eigen taal, is tegelijk ook de meest gevoelige kwestie. Wie hier echter al meteen terugdeinst komt nooit een stap verder. Welaan dan, het klinkt misschien als vloeken in de kerk, maar ik gooi het er maar uit. De Friese identiteit is behekst door de Friese taal. Er is iets met die twee, dat zich in sterke mate onttrekt aan de ratio, alsof de verbintenis ooit is beklonken in een soort toverspreuk. Uiting geven aan identiteit doe je naar mijn smaak niet door een taal te spreken die met die identiteit van oudsher verbonden wordt. De kunstenaar Kokoschka heeft eens gezegd: ‘Mens ben je niet door geboorte’. Ik zou daar aan willen toevoegen: ‘Fries ben je niet door Fries te spreken.’ Taal is slechts een voertuig, hooguit een drager van identiteit, maar nooit de identiteit zelf. Het Friese cultuurbeleid wordt ten onrechte veel te veel vereenzelvigd net taalbeleid. Ik wil zeker niet bestrijden dat het bestaan van de Friese taal uit cultureel oogpunt een uiterst waardevolle verworvenheid is. De Friese taal is een cultureel monument. Het is echter de vraag in hoeverre het – tot elke prijs – in stand houden van dat monument ook opgevat kan worden als een bijdrage aan de ontplooiing van de cultuur in deze provincie. Het medium kan nu eenmaal nooit de boodschap zijn. De liefde voor de eigen taal houdt de band met het verleden in stand, maar die band kan ook gaan knellen als liefde geloof wordt en het geloof een dogma.
De fixatie op de eigen taal heeft in Friesland in sterke mate bijgedragen aan het bevroren beeld van de eigen identiteit. In combinatie met een calvinistische levensopvatting, die in deze contreien meer dan elders in de genen lijkt ingedaald, heeft deze – in wezen tragische – fixatie geleid tot een voorkeur voor formalistisch en wettisch denken binnen vastliggende, bijna geheiligde kaders, die voor ingewijden vaak niet meer ter discussie staan. Vooral ook omdat de eigen taal in een staat van voortdurende bedreiging verkeert, is op deze wijze het begrip identiteit ongemerkt kunnen vervallen tot een star patroon dat enerzijds vraagt om behoud en verzorging en anderzijds wantrouwen wekt jegens elke poging tot culturele vernieuwing.
2) De tweede blokkade heb ik aangeduid als het principe van de gekoesterde miskenning. Het valt mij bij Friezen op, dat de mate van hun Frieszinnigheid vaak gelijk opgaat met een zeker welbehagen in de achterstelling die men van niet-Friezen ondervindt. Friezen hebben ook de neiging om zich niet echt gelukkig te voelen met datgene wat hun het meest dierbaar is: hun eigen taal. Het valt mij op dat de liefde voor hun eigen taal tegenover buitenstaanders vaak gepaard gaat met een moeilijk te benomen gevoel van schaamte gemengd met irritatie. Hoe misplaatst dit gevoel ook mag zijn, het spreken van de eigen taal wordt door een Fries kennelijk niet ervaren als iets wat bij niet-Friezen erg chique overkomt. Het is ook niet wat je zou kunnen noemen: het beschavingsideaal van een elitaire cultuur. Gelukkig maar, zult u zeggen, maar wat is het dan wel? In dit onbestemde gevoel lijkt vaak iets schuil te gaan van gemor, van een vreemd geborrel, een gesmoorde of diep naar binnen geslagen agressie, wie zal het zeggen? Misschien zit daar wel een onuitputtelijke bron van energie, een grote gasbel diep in de bodem van de Friese ziel. Iedereen weet dat die daar zit, maar niemand weet hem aan te boren. Sterker nog, geen buitenstaander mag daar aanspraak opmaken.
Dit vage gevoel van gekoesterde miskenning manifesteert zich niet alleen in waardering voor de eigen taal, het is ook herkenbaar in een getroebleerd zelfbeeld, waarin zelfonderschatting en -overschatting elkaar voortdurend naar de kroon steken. Dit leidt niet zelden tot een soort struisvogelpolitiek, tot het cultiveren van onvervulbare wensen, tot mystificaties van het verleden, die als inspiratiebron gaan dienen voor een wellicht nooit te realiseren ideaal in de toekomst. Het is ook herkenbaar in een voorliefde voor bovenmenselijke krachtsinspanningen, die veel heroïek maar in feite weinig profijt opleveren. Het is de stilte rond het onbegrepen heldendom. Het brengt het allermooiste voort wat de Friese cultuur te bieden heeft: het nadrukkelijke charisma van een onnadrukkelijke aanwezigheid, maar het is ook de mythe van ‘it beste lân fan de ierde’ in de armste uithoek van Nederland. In feite berust die mythe op een diep gevoeld verlangen naar het niet in vervulling gaan van het eigen verlangen. Het is het Friese verlangen naar ontroostbaarheid. Een rusteloos zoeken naar een waardering die in feite niet echt op prijs wordt gesteld.
Friesland is gebaat bij een meer ontspannen kijk op zichzelf. Geen Januskop, waarin somber doemdenken haar keerzijde vindt in een euforisch navelstaren, maar een meer pragmatische en postmoderne overlevingsdrang, en soort zappen tussen de zelfbeelden. Ik wil er dan ook voor pleiten het Friese spagaat-denken af te schaffen. Ik wil pleiten voor een meer pluriforme en dynamische opvatting van het begrip Friese identiteit. In feite pleit ik ervoor om het begrip ‘identiteit’ uit het Friese woordenboek te schrappen. Zo’n begrip is naar mijn bescheiden mening per definitie niet binnen één lemma te fixeren in welke definitie dan ook, waarmee overigens niet is gezegd dat er niet zoiets als Friese identiteit zou bestaan. Het in wezen onbenoembare karakter van dit fenomeen maakt het voor mij moeilijk een beeld te vormen hoe het als inspiratiebron kan dienen voor de toekomst, tenzij dit streven een meer concreet doel wordt gegeven, zoals meer bestuurlijke verzelfstandiging of uiteindelijke autonomie. Zo niet dan blijft er van de Friese identiteit als politiek adagium niet veel meer over dan een mythisch en onweersproken geloof in naar binnen gekeerde waarden, die vooral op het verleden betrekking hebben en uiteindelijk het gevaar opleveren als blokkade te fungeren voor een onbevangen visie op de toekomst.
Kortom: Schaf Fryslân af, dat is voor Friesland het allerbeste.