Het jaar van de grote ommekeer
Vijftien jaar geleden alweer. We schrijven 2006. Op mijn werk was de pleuris uitgebroken. In april had ik uit betrouwbare bron vernomen, dat het nieuwe bestuur van het Frysk Festival mij een ‘sta in de weg’ vond. ‘Die Mous van Keunstwurk zit daar al meer dan 25 jaar en houdt alles tegen’, zo werd er beweerd. Toen ik tegenover mijn directeur mijn verontwaardiging uitte over deze belediging, kreeg ik te horen dat iemand zoiets kan verwachten, als hij zich zoals ik gedraagt in de publiciteit.
Dat was voor mij de limit. Ik schreef een open brief naar alle Friese media en begreep donders goed dat je zoiets maar één keer kunt flikken. Het leverde me mijn tweede schriftelijke waarschuwing van het bestuur op. Bij een derde was het ontslag op staande voet.
Voortaan zou ik de wind volledig van voren krijgen. Ik kreeg nu niet alleen te maken met een wekelijks functioneringsgesprek met mijn directeur, maar ook met periodiek terugkerende gesprekken met een of twee bestuursleden. Piet Meerdink, destijds bestuursvoorzitter van Keunstwurk, vroeg een keer of ik soms de pest erover in had dat ik destijds zelf geen directeur was geworden. ‘Hoe bedoel je?’ vroeg ik. ‘Iedereen buiten de deur verkeert in de veronderstelling dat ik hier directeur ben. Ik word er alleen niet voor betaald!’
Op zich was dat niet overdreven. Sinds het bestuur van Keunstwurk in 1997 in haar wijsheid besloten had om mij niet tot directeur te benoemen, waren anderen gaan denken dat ik dat wel geworden was. En hoe meer ik het bleef ontkennen, hoe minder ik werd geloofd. Zo werd ik in april 2006 gebeld door Kirsten van Santen van de Leeuwarder Courant. Ze wilde wat weten over hoe het was om Ne me quitte pas van Jacques Brel te zingen.
Dat had ik acht jaar daarvoor ook al eens eerder gedaan op het podium van Schouwburg De Harmonie, bij een benefietconcert toen de oude Infirmerie in de hens was gevlogen. In april 2006 zou ik dat kunstje nog eens herhalen bij een tentoonstelling van Hannie Kamstra en Bartle Laverman in Sneek, maar nu raakte ik hopeloos mijn tekst kwijt. ‘Nooit meer Ne me quitte pas!’ schreef ik op mijn weblog, waarmee ik kort daarvoor was begonnen nadat mijn zoon Jurriaan mijn site had opgestart. (‘Ik log dus ik besta,’ schreef ik op 20 april als eerste woorden in deze virtuele maanwereld).
Na mijn mislukte optreden in Sneek werd ik door Kirsten van Santen op de site van de LC geciteerd als ‘directeur Keunstwurk’. Het was niet de eerste keer geweest dat dit misverstand over mijn directeurschap van Keunstwurk zich aandiende. Het nam zo zoetjes aan epidemische vormen aan. Er was bijna geen krant of omroep die ik nog niet op deze fout had kunnen betrappen. Omrop Fryslân, Friesch Dagblad, De LC, maar ook landelijke media als de Volkskrant, NRC en zelfs het NOS-journaal hadden in het recente verleden mij abusievelijk tot ‘directeur’ bestempeld. Ik had me al voorgenomen om visitekaartjes laten drukken met de tekst ‘Geen directeur van Keunstwurk’. Misschien – zo troostte ik mijzelf – zou ooit nog eens op mijn grafsteen staan: ‘Huub Mous, bij leven vermeend directeur van Keunstwurk’.
Hoe dan ook, met dit soort malle gebeurtenissen maakte ik mij niet geliefder bij mijn echte directeur van Keunstwurk, die nu – om wat voor reden dan ook – een ware vendetta tegen mij was gestart. Ik moest oppassen om niet nog meer kleerscheuren op te lopen. ‘Huub de moedige.’ schreef de opeens milde Rimmer Mulder , destijds hoofdredeacteur van de LC, in De Moanne. Ik had Asing Walthaus op mijn blog ‘een lul’ genoemd. Later hoorde ik dat Asing Walthaus ook les gaf op de School van de Journalistiek, waar hij zijn studenten voorhield dat hij mijn headline ‘Asing Walthaus is een lul’ uit journalistiek oogpunt best een goeie kop vond. Hoe dan ook, Rimmer Mulder veronderstelde dat ze bij Keunstwurk ook geen raad meer wisten hoe ze met die Mous moesten omgaan. Dat was fijntjes opgemerkt van de hoofdredacteur.
Er is een tijd van komen en een tijd van gaan. In de zomer nam ik definitief het besluit om gebruik te maken van de mogelijkheid om vervroegd met pensioen te gaan. Nog één groot project stond voor de deur. Op 1 september stonden tussen Lemmer en Delfzijl 84 schrijvers aan de waterkant van 240 kilometer. Zij dienden tezamen op één dag een ‘biografie’ van deze vaarweg Lemmer Delfzijl te schrijven wat later als boek zou verschijnen. Het was een hele toer om dat logistiek voor elkaar te krijgen. Het project was bedacht door Sjaak Langenberg en Vanessa van Dam. Met de organisatie ben ik – samen met mijn toenmalige collega Margaretha Cats – een paar maanden bezig geweest. Op de dag van het grote gebeuren was ik ook nog eens de Tom Tom van Amarins.
Amarins Geveke en Peter Karstkarel bij de Vaarweg Lemmer-Delfzijl
In december sprak ik voor een bomvolle Sint Vituskerk in Blauwhuis bij de herdenkingsbijeenkomst tere ere van Gerard Reve, die op 8 april overleden was. Ik was inmiddels reviaan geworden. Dat kwam door Gryt van Duinen, met wie ik in het kader van het Fysk Festival, dat in het jaar daarvoor had moeten plaatsvinden, een Reve-project had bedacht. Dat is nooit van de grond kunnen komen. Mijn directeur had de samenwerking met het Frysk Festival opgezegd omdat het teveel uren zou kosten voor de medewerkers van Keunstwurk. ‘Keunstwurk let op uw zaak!‘ had ik in een vlammend protest in De Moanne geschreven.
Ondertussen was de sfeer op het werk op een dieptepunt beland. Ik herinner mij dat ik bij een werkoverleg van de bk-afdeling, waar de directeur bij aanwezig was, een kwartier lang een tirade tegen haar heb gehouden, waarin ik alles opsomde wat er zoal mis ging met een directeur die nergens haar gezicht liet zien, geen werkelijke leiding gaf en alleen maar decreten uitvaardigde. Uit arren moede verliet zij toen het vertrek en sloeg de deur achter zich dicht. Ze was furieus. En weer werd ik op het matje geroepen….
Dit kon zo niet langer. Ik had nog een jaar te gaan. ‘Laat mij maar thuis werken,’ zei ik, ‘dan ga ik wel een boek schrijven over de naoorlogse kunst in Friesland.’ En zo geschiedde. De dag voor Kerst zat ik thuis en opende mijn computer. Al het gedonder van mijn werk leek nu voorgoed voorbij in dat jaar van de grote ommekeer.